Blairs Irak-oorlog: een ramp voor alle kampen

De kwaadaardige invloed die Tony Blair uitoefent op de Britse politiek werd zichtbaar via zijn creaturen in de parlementsfractie van de Labourpartij die hun coup tegen Jeremy Corbyn zijn begonnen. Historici zullen ontdekken wat de invloed van het Chilcot-rapport was op de timing van de opstand van deze parlementsleden die stemden voor de invasie van Irak in 2003.
13 juli 2016

Door Alex Callinicos

Maar het rapport zelf brengt ons tot het hart van de duisternis – Blairs rol in de constructie van een ongeprovoceerde aanvalsoorlog. We zien overal wat de rampzalige gevolgen van de invasie waren.

Het verschrikkelijke leed van de bevolking van de Iraakse stad Fallujah is een voorbeeld. De stad was slachtoffer van twee aanvallen van de VS in 2004, werd tweeënhalf jaar geleden ingenomen door Daesh en is nu heroverd door Iraakse regeringstroepen. Het bloedbad op de Atatürk-luchthaven in Istanboel en in Baghdad vorige week zijn andere voorbeelden.

Blairs preventieve reactie op het Chilcot-rapport was om de Iraakse tragedie te wijten aan ‘externe interventie’ door Iran en de Libanese sjiitische beweging Hezbollah. Maar zelfs in kapitalistische termen is dat onzin. Logisch denkende mensen proberen te anticiperen op de waarschijnlijke gevolgen van hun handelen. In een beroemde bijeenkomst op Downing Street 10 in november 2002 probeerden drie academische experts Blair te waarschuwen.

Luisteren

Een van hen, George Joffe, zei tegen de website van de Huffington Post: ‘Blair was niet geïnteresseerd om te luisteren.’ In reactie op de waarschuwingen van de academicus uit Cambridge en de twee andere Irak-deskundigen, dr. Toby Dodge en dr. Charles Tripp, dat het land kon afglijden in een burgeroorlog en een opstand onder Soennitische leiding, zei Blair slechts, verwijzend naar Saddam Hoessein, ‘Maar de man is kwaadaardig, of niet soms?’

Blair deelde met de Amerikaanse neoconservatieven het bijna infantiele idee dat het gebruik van westerse militaire macht om ‘slechte mensen’ te verwijderen de wereld beter zou maken. Terugkijkend op deze man lijkt het verbijsterend dat ook maar iemand hem serieus nam.

Maar het idee is niet begraven. Op zijn koele, klinische manier heeft de Amerikaanse president Barack Obama het idee voorgezet met zijn programma van presidentieel geautoriseerde drone-aanvallen.

Maar de context is enorm veranderd – in aanzienlijke mate vanwege het Irak-debacle. De Amerikaanse regering van George W. Bush, gretig gesteund door Blair, viel Irak niet zozeer binnen omdat Saddam een ‘kwaadaardige’ dictator was, maar omdat het niet ‘hun’ kwaadaardige dictator was.

Republikeinse strategen als de toenmalige viceminister van Defensie Paul Wolfowitz zagen dat de Amerikaanse mondiale hegemonie werd bedreigd door de economische opkomst van nieuwe machten, vooral China. De inname van Irak en het opleggen van een prowesters marionettenregime zou de de Amerikaanse overheersing van het Midden-Oosten consolideren. Washington zou een nog steviger grip krijgen op wat de marxistische geograaf David Harvey de ‘olietapkraan’ (oil spigot) noemde. Het zou in staat zijn om potentiële rivalen de toegang tot de enorme energiereserves in de regio te ontzeggen.

Bezetters

Maar in plaats daarvan werden de bezetters geconfronteerd met een enorme nationalistische opstand. De eerste slag om Fallujah in april 2004 dreigde een algemene opstand te ontketenen van soennieten in West Irak en Sjiieten in het zuiden. Alleen een verdeel-en-heersstrategie voorkwam een totale ineenstorting van de bezetting. Na eerst een sektarisch sjiitisch regime te installeren in Baghdad, speelden ze in op de angst en haat voor het jihadistische sektarisme van Al Qaida in Irak om een door de VS bewapend en gefinancierd ‘soennitische ontwaken’ te bemoedigen.

Toen Obama de Amerikaanse troepen uit Irak terugtrok in 2010 lieten ze een autoritaire regering achter die gedomineerd werd door sektarische sjiitische partijen onder minister president Nouri al-Maliki.

Zijn brute bewind schiep de omstandigheden voor de opkomst van Daesh, een coalitie van de overblijfselen van Al Qaida en voormalige officieren uit Saddams leger. Geen wonder dus dat Joffe zei dat Bush en Blair de ‘volledige verantwoordelijkheid’ dragen voor de rampzalige toestand van Irak vandaag de dag.

Maar temidden van de chaos en de verschrikkingen moeten we het feit niet uit het oog verliezen dat Irak de grootste nederlaag was die het Amerikaanse imperialisme ooit leed. In Vietnam was Washington in staat om de gevolgen van zijn falen in te dammen door een verbond met China en door zijn steun voor dynamische kapitalistische economieën in Japan, Zuid-Korea en Taiwan.

Dertien jaar na de invasie van Irak, daarentegen, zien we nog altijd haar destabiliserende effecten. Blair is niet alleen een oorlogsmisdadiger – hij was een erg slechte dienaar van het Amerikaanse imperialisme.

Dit is een vertaling van Socialist Worker.