Blackwater en de privatisering van oorlog

Het huurlingenbedrijf Blackwater kwam deze week herhaaldelijk in het nieuws. Pepijn Brandon legt uit waarom de rol van bedrijven als Blackwater onder Obama niet is verkleind.
8 januari 2010

Op 16 september 2007 openden de beveiligers van een Amerikaans convooi op het Nusoer-plein in Bagdad het vuur. Zeventien Iraakse burgers kwamen om het leven. De daders waren geen Amerikaanse soldaten, maar zogenaamde ‘private military contractors’ (PMC’s) van het beruchte bedrijf Blackwater. Hun optreden veroorzaakte binnen Irak en in de internationale pers zoveel ophef, dat de Amerikaanse staat haar samenwerking met Blackwater in Irak officieel tijdelijk moest opzeggen. Maar onder de nieuwe naam Xe Services bleef Blackwater opereren.

De vrijspraak wegens vormfouten van de vijf Blackwater-medewerkers leidde deze week terecht tot grote woede in Irak. Voor de slachtoffers betekent dit dat de weg naar gerechtigheid is veranderd in een uitzichtloos traject van juridisch getouwtrek. Maar minstens zo belangrijk is het signaal dat hiervan uitgaat naar de duizenden en duizenden huurlingen in westerse dienst. Het juridische schemergebied waarin zij opereren blijft in stand. Uit de onthulling dat er Blackwater/Xe-personeelsleden waren onder de bij een aanslag omgekomen CIA-‘terroristenjagers’ blijkt dat zelfs de meest omstreden vorm van inzet van dit bedrijf nog altijd in tact is.

PMC’s zijn niet meer weg te denken uit het militaire landschap. Tijdens de eerste Golfoorlog (1991) was één op de zestig mensen in dienst van de coalitietroepen een PMC. Bij het begin van de invasie van Irak in 2003 was de verhouding al één op drie. De bezetting en daaropvolgend de invasie van Haliburton en andere westerse multinationals zorgden dat de balans nog verder omsloeg. En niet alleen de Amerikanen maken gebruik van hun diensten. In 2006 werkten er 21.000 Britse PMC’s in Irak, tegenover 7200 Britse militairen. En ook het Nederlandse leger maakt in Afghanistan op zeer grote schaal gebruik van huurlingen.

De explosie van het aantal PMC’s is deel van een ontwikkeling die in militaire vakbladen bekend staat als de Revolution in Military Affairs. Ten eerste is in de afgelopen decennia het overwicht van technologie over menskracht verder vergroot, zoals bijvoorbeeld blijkt uit de inzet van onbemande bombardementsvliegtuigen. Die vliegtuigen worden natuurlijk wel door iemand aangestuurd. Maar dit gebeurt grotendeels door technici op afstand, niet door traditionele soldaten. De verhouding tussen logistiek personeel en gevechsttroepen is daarmee veranderd. En net als in de meeste andere sectoren is het devies voor dit soort ondersteunende taken: outsourcen.

Maar technologie bepaalt zeker niet alles. De Amerikaanse legerleiding ervoer in Afghanistan en Irak pijnlijk de grenzen van technologisch overwicht. Het controleren van miljoenen mensen in een koloniale bezetting vraagt nog altijd enorme menskracht op de grond. De beroepslegers die sinds de grootschalige rebellie onder de eigen troepen in Vietnam de dienstplicht hebben vervangen, bleken simpelweg niet tegen de overweldigende vraag naar kanonnenvlees opgewassen. De impopulariteit van de oorlogen uit zich consequent in tegenvallende recruteringscijfers, die alleen door de huidige crisis weer aantrekken, en de druk wordt verder vergroot door de weerstand onder soldaten tegen herhaaldelijke uitzending.

Ook hier bood het gebruik van PMC’s een oplossing. Taken aan het front die voorheen door militairen werden verricht worden nu uitbesteed. Zo kwam het dat personeel van Blackwater, en niet militairen, een Amerikaans overheidsconvooi begeleidden op het Nusoer-plein in Bagdad in september 2007. En ruim drie jaar eerder waren het medewerkers van hetzelfde bedrijjf die op een bevoorradingsmissie in Fallujah in een hinderlaag liepen, en van wie de verkoolde lijken kort daarna van een brug bungelden.

De derde factor achter de opkomst van PMC’s is dezelfde ideologie die zorgde voor de opmars van private bedrijven in onze scholen, ziekenhuizen en andere publieke diensten. Nog voordat Bush in 2001 de oorlog verklaarde aan Afghanistan, verklaarde zijn Defensieminister Rumsfeld in een beruchte toespraak de oorlog aan een andere vijand: de ‘Pentagon Bureaucracy’. De deuren voor privébedrijven, die al lang op een kier stonden, werden nu wagenwijd opengezet. Deregulering deed hetzelfde voor het militair-industriële complex als voor Wallstreet: ze creëerde een nieuwe zone van vrijwel oncontroleerbare activiteit van grote bedrijven, en ongekende mogelijkheden voor winst. Met als verschil dat de bankiers hooguit levens verwoesten op afstand. De PMC’s marcheerden bewapend met de nieuwste amunitie, met pantserwagens en gevechtshelikopter veroverd gebied binnen.

Obama’s houding tegenover dit element van de neoliberale opmars is dezelfde als die op andere terreinen: hij beloofde de indamming ervan, maar liet de basisstructuur intact. Om de gevaarlijke rol van huurlingenbedrijven te keren is dan ook veel meer nodig dan alleen de veroordeling van vijf moordenaars, of de ontbinding van Blackwater/Xe. De inzet van gewapende huurlingen in elk onderdeel van de militaire keten zou per direct verboden moeten worden. De tegenwerping zal zijn dat het hierdoor militair gezien onmogelijk zou worden grootschalige buitenlandse interventies zoals in Irak en Afghanistan overeind te houden. Waarop het enige juiste antwoord is: des te beter.