België: een geschiedenis van onderaf

‘Eeuwenlang schreven kroniekschrijvers bijna uitsluitend over koningen, edellieden en andere machthebbers. Hun genie! Hun verfijnde smaak! Hun tralala!’ Zoals de omslag vermeldt, schetsen Jan Dumolyn en Tjen Mampaey een historisch overzicht van het leven in België van de gewone mens van pakweg 1200 tot vandaag.
22 april 2013

Door Janneke Prins

Het boek is een samenwerking van dertien Belgische geschiedkundigen onder redactionele leiding van Dumolyn en Mampaey. Elk hoofdstuk behandelt op chronologische wijze een sociaal thema en samen geven ze een aardig beeld van dat leven van gewone mensen.

De lezer beleeft de opstand in 1280 van de inwoners van Damme tegen de accijnsverhoging op bier. En hoe rond 1765 de plattelandswevers nevenactiviteiten moesten ontplooien om zich staande te houden. Gentse schepenen schreven daarover: ‘Ze werken van vier uur ’s morgens tot negen uur ’s avonds’.

Zeer interessant is het relaas waarin je als marxist het begin van het vervreemdingsproces herkent. Aan het begin van de industriële revolutie verzetten ambachtslieden zich met hand en tand tegen de komst van de machine uit angst voor verlies van traditioneel handwerk, werkgelegenheid en relatieve autonomie. ‘[Dan] verzamelden de kleermakers en naaisters zich tegenover het hotel en dreigden er in hun colère mee om de Fransman met machine en al in de Maas te flikkeren’, vertelt schrijnwerker Désiré Beaulieu (1831-1910).

Een grote verdienste is dat het boek expliciet oog heeft voor de rol van vrouwen, zoals de trotse ambachtsvrouw Marie Catherine Kelner (1778-1826). Dat geldt ook in het interessante hoofdstuk over de positie van de leraar door de eeuwen heen. Dit is een van de sterkere hoofdstukken: het beschrijft hoe de onderwijzer sinds de stichting van de staat België in 1830 een ‘afstandelijke nabijheid ten opzichte van de elite’ had. Om de leerlingen tot ‘vlijtige burgers’ op te leiden, moest een docent natuurlijk zelf ook een voorbeeldrol hebben. Controle vanuit het kerkelijk apparaat was daarom zeer gebruikelijk.

Veel nadruk ligt echter op de periode van de Middeleeuwen tot het begin van het industriële tijdperk, de periode na 1850 wordt wat afgeraffeld. Het hoofdstuk over geloof had wel weggelaten kunnen worden, het is veel te algemeen opgesteld. Waar de andere hoofdstukken erin slagen de lezer een beeld door de ogen van de gewone mens van weleer te bieden, is dit een samenvatting van opeenvolgende religieuze tendensen.

De andere hoofdstukken zijn onderbouwd met concrete voorbeelden, bijvoorbeeld een kritisch gedicht over honger uit de vijftiende eeuw. Ook wordt gekeken naar het materiaal waar keukengoed van werd gemaakt (tin of aardewerk) en diverse voedingspatronen. Zo was door goed voedsel een Maastrichtse edelman maar liefst tien centimeter langer dan iemand die lager op de sociale ladder stond.

Een enkel zinnetje over managers die zich richten op economische wetmatigheden en de belangen van aandeelhouders tipt aan de afgelopen dertig jaar. Maar het stereotiepe actuele beeld van actievoerend België – vakbondsleden aan de fabriekspoort in een damp van brandende autobanden – zul je niet aantreffen in dit boek. De studie is zeker een mooie aanzet om een nieuw licht te schijnen, want zoals Bertolt Brecht schreef, ‘Die im Dunkeln sieht man nicht’.

Jan Dumolyn en Tjen Mampaey (red.)
België. Een geschiedenis van onderuit
Uitgeverij EPO / 254 pagina’s / €20,-