Bankencrisis of systeemcrisis?

Het wordt algemeen aangenomen dat de oorzaak van de crisis bij een gedereguleerde, vrijemarktvariant van het kapitalisme ligt. Maar de enorme omvang van de crisis roept de vraag op of het probleem niet zozeer de vorm als wel de aard van het systeem zelf is.
1 juni 2010

Door Maina van der Zwan

Banken en bonussen zijn in de publieke opinie schuldig aan de crisis. Daarom wil de SP een bankenheffing en wil Job Cohen ‘de uitwassen van het casinokapitalisme uitbannen’. De commissie-De Wit, die in opdracht van de Tweede Kamer onderzoek verrichtte naar de financiële crisis, biedt in haar conclusies de onderbouwing voor deze eisen: ‘De dieperliggende oorzaken van de crisis in het financiële stelsel liggen op het internationale macro-economische terrein (handels- en monetair beleid, globalisering en liberalisering van financiële markten). Op deze voedingsbodem hebben financiële instellingen (…) zich in toenemende mate toegelegd op het verstrekken van krediet en vervolgens het verhandelen van leningen en kredietrisico’s op de kapitaalmarkt.’

Gevolg was dat consumenten en bedrijven steeds meer gingen lenen en zich zo dieper in de schulden staken. Deze ‘financialisering’ van de economie creëerde zo de instabiliteit die tot de huidige crisis heeft geleid. De aanbevelingen van de commissie hebben dan ook tot doel om deze tendens te keren – onder andere door een gedragscode voor banken, sterkere regulering en beter toezicht.

Diepere problemen

Natuurlijk klopt dit verhaal tot op zekere hoogte. De financiële cowboys van Wall Street en de Amsterdamse Zuidas vormen een risico voor de maatschappij en moeten aan banden gelegd worden.

Maar de vraag is of regulering van de bankensector en meer staatsinterventie de economie kunnen stabiliseren. Degenen die dit denken zouden zich moeten afvragen waarom de honderdduizenden miljarden dollars aan reddingsoperaties en stimuleringspakketten nauwelijks effect sorteren. Kapitaalmarkten zijn overspoeld met goedkoop krediet, maar toch trekt de bedrijvigheid niet aan en neemt de werkloosheid toe in plaats van af.

Alles wijst erop dat er iets grondig mis is met de gezondheid van het systeem als geheel en de problemen dus dieper gaan. Macro-economische indicatoren onderschrijven dit. Winstmarges – niet absolute winsten, maar het rendement op investeringen – liggen sinds de jaren zeventig een stuk lager dan in de kwarteeuw na de Tweede Wereldoorlog.

Groeicijfers laten eenzelfde trend zien. In de periode 1950-1973 was de jaarlijkse reële groei van de mondiale economie 4,9 procent. Dat werd 3,4 procent tussen 1974-1979, 3,3 procent in de jaren tachtig en 2,3 procent in de jaren negentig. In de jaren tien van de nieuwe eeuw daalde deze in Europa, de VS en Japan nog verder.

Dit is onderdeel van de kern van het probleem. Het hele wezen van waar kapitalisme om draait – kapitaalaccumulatie – vertoont al ruim drie decennia structurele tekenen van vertraging of zelfs stagnatie, vooral in de meest geavanceerde delen van het kapitalisme.

Dat wil niet zeggen dat er geen dynamiek is of dat absolute winsten afnemen, maar wel dat er steeds grotere investeringen nodig zijn om deze te realiseren en dat het rendement hierop afneemt. Marx noemde dit ‘de tendens van de dalende winstvoet’, een sleutelcomponent van zijn crisistheorie. Deze bewijst niet alleen dat de anarchie in kapitalistische productie onherroepelijk tot een cyclus van ‘boom and bust’ leidt, maar dat naarmate het systeem ouder wordt de winstgevendheid onder druk komt te staan en de gevoeligheid voor crises toeneemt.

Toen het mondiale kapitalisme in de jaren zeventig met dit probleem van afnemende winstmarges geconfronteerd werd, reageerden de leiders van de geïndustrialiseerde landen in de personen van Thatcher en Reagan met een strategie die later ‘neoliberalisme’ is gaan heten.

Een belangrijk onderdeel daarvan was het aanmoedigen van schuldgedreven consumptie en allerlei onproductieve activiteiten, zoals geld pompen in de aandelenbeurs of de onroerendgoedsector. Het was een vlucht naar voren, een manier om structurele zwaktes te overkomen met kortetermijnoplossingen. Maar financiële speculatie is in laatste instantie altijd afhankelijk van de winsten die met reële productie geboekt worden. Doordat deze achterbleven werd het systeem instabieler en werden meerdere financiële crises opgevangen met meer schulden en nieuwe zeepbellen. Zo ook de huidige crisis.

Ongekende reddingsoperaties werden ondernomen om de crisis te lijf te gaan. Maar in plaats van de problemen op te lossen, zijn ze verschoven van de private naar de publieke sector. Denken dat regulering en staatsinterventie het systeem kunnen stabiliseren, onderschat hoe diep de problemen in het kapitalisme zelf geworteld zijn en hoe staten hiermee verbonden zijn.

Redden of omverwerpen?

De vraag die opkomt – en menig politicus, directeur en econoom bezighoudt – is hoe de economie er weer bovenop geholpen kan worden. De enige oplossing vanuit de logica van het kapitalisme is wat de Oostenrijkse econoom Schumpeter ‘creatieve vernietiging’ en Marx ‘waardevermindering’ noemde. Daar is sprake van als de zwakste delen van het systeem failliet gaan of er letterlijk productiecapaciteit wordt vernietigd. Dit soort herstructurering van kapitaal heeft de afgelopen decennia ook plaatsgevonden – denk aan het sluiten van scheepswerven in de jaren tachtig of de huidige saneringen in de auto-industrie – maar deze komt qua omvang niet in de buurt van wat er nodig is om het systeem op te schonen en de voorwaarden te creëren voor een nieuwe ronde van accumulatie. Illustratief hiervoor is dat de echte ‘oplossing’ van de economische crisis van de jaren dertig kwam met de grootschalige kapitaalvernietiging die ook wel bekend staat als de Tweede Wereldoorlog.

Regeringsleiders staan voor duivelse dilemma’s. De markt haar ‘reinigende werking’ laten doen zou een ongekend diepe depressie ontketenen met alle gevolgen en risico’s van dien. Maar waardevermindering koste wat kost beperken door de economie met meer schulden draaiende te houden, creëert alleen maar de voorwaarden voor grotere systeemschokken in de toekomst. Het is dus niet gek dat financiële markten zo nerveus reageren op de kleinste ontwikkelingen. Hoewel ze niet begrijpen waar de instabiliteit vandaan komt, begrijpen ze wel dat de situatie precair is.

De onevenwichtigheden van de crisis zijn zo complex dat het geen zin heeft om voorspellingen te doen over het verdere verloop ervan. Wat we wel zeker weten is dat nieuwe schokken in de maak zijn, dat klassentegenstellingen zullen verscherpen en spanningen tussen staten zullen toenemen. We gaan een periode in van keiharde bezuinigingsaanvallen, maar ook van meer strijd en politieke polarisatie. De taak van socialisten daarin is niet om het systeem te willen oplappen en zijn levensduur te rekken, maar om deze crisis tot haar logische consequenties door te voeren. Zoals de marxistische geograaf David Harvey onlangs in een interview met de BBC zei: ‘de enige rationele uitweg is de omverwerping van het kapitalisme.’