Arbeidsmigratie en internationalisme
De afgelopen maanden is de SP zich meer als een anti-immigratiepartij gaan profileren, compleet met PVV-achtige retoriek. Dat is helaas niet voor het eerst: in 2011 sprak toenmalig SP-parlementariër Paul Ulenbelt zich bijvoorbeeld al uit tegen een ‘tsunami’, ja, een ‘rauwe invasie’ van Polen. Dit soort walgelijke uitspattingen waren de afgelopen decennia vrij incidenteel. Maar nu lijkt de bestrijding van arbeiders uit het buitenland een speerpunt van de SP te zijn geworden.
Hoewel de SP-top het onmiddellijk zou ontkennen, heeft het er toch alle schijn van dat dit nauw samenhangt met het feit dat de SP de ene na de andere verkiezingsnederlaag lijdt terwijl de extreem-rechtse partijen – in het bijzonder FvD – aan een enorme opmars bezig zijn. Het idee is dat extreem-rechtse kiezers voor de SP gewonnen zouden kunnen worden als de partij een deel van de retoriek over vluchtelingen en migranten overneemt.
Binnen de SP is er gelukkig behoorlijk wat onvrede over dit sociaal-chauvinisme. Niet alleen omdat het lijnrecht ingaat tegen socialistische principes als internationale solidariteit, maar ook omdat de SP hiermee het racisme van Wilders en Baudet helpt legitimeren.
Het is dus goed nieuws dat er discussie over arbeidsmigratie lijkt los te komen. Maar er is duidelijk wel verwarring over waar de onenigheid precies uit bestaat. In het bijzonder lijken veel SP’ers te denken dat linkse tegenstanders van de koers van hun partij ontkennen dat arbeidsmigratie wordt gebruikt om arbeiders tegen elkaar uit te spelen en de lonen te drukken. Daarom krijgen voorstanders van socialistisch internationalisme het verwijt neoliberaal te zijn.
De Utrechtse SP’er Michel Eggermont deed dat op een wel erg schaamteloze manier. Op Twitter citeerde hij een passage uit een belangrijke brief van Marx aan zijn kameraden Vogt en Meyer in New York. In die brief heeft Marx het over Ierse migratie naar Engeland in de jaren 1870 en hoe deze toestroom een drukkend effect had op de lonen. ‘Vuile nationalist, die Marx’, voegde hij er sarcastisch aan toe. Eggermont vergeet voor het gemak dat Marx juist in die brief een internationalistisch en antiracistisch standpunt verdedigt.
Vraag en Aanbod
Dat arbeidsmigratie een van de manieren is die het kapitaal gebruikt om de lonen te drukken wordt door niemand binnen socialistisch links ontkend. De discussie die we zouden moeten voeren is hoe socialisten hiermee om moeten gaan.
De logica achter het argument van het SP-bestuur en andere aanhangers van de chauvinistische koers berust geheel en al op marktwerking: meer ‘aanbod’ van arbeidskracht zorgt voor een drukkend effect op de lonen. Op zichzelf klopt dat, ware het niet dat marktwerking niet de enige factor is die van invloed is op de lonen. Wie het eerste deel van Het Kapitaal leest, zal zien dat Marx juist in de hoofdstukken over het arbeidsloon en de arbeidsdag enorm veel nadruk legt op organisatie, solidariteit en klassenstrijd: als arbeiders zich organiseren kunnen zij de neerwaartse druk op de lonen weerstaan.
Ten tweede is arbeidsmigratie maar één middel om de lonen te drukken. Als SP-leider Lilian Marijnissen bij WNL beweert dat arbeidsmigratie de oorzaak is van de lage lonen, dan vergeet ze dat bijvoorbeeld ook de afschaffing van VUT en prepensioen en de verhoging van de AOW leeftijd het aanbod van arbeidskracht enorm heeft verhoogd. Om over het gepolder en het ledenverlies van de vakbeweging nog maar te zwijgen. Dit zijn zaken die links en de vakbeweging zichzelf aan zou moeten rekenen: arbeidsmigranten hiervan de schuld te geven is niets anders dan zondebokpolitiek om het eigen falen te maskeren.
De conclusie die de SP-top verbindt aan hun vraag-en-aanbodanalyse is dat arbeidsmigratie beperkt moet worden, zodat de lonen van Nederlandse arbeiders worden beschermd. Dat zou ook in het belang zijn van arbeidsmigranten zelf, want die worden toch alleen maar uitgebuit. Zeker worden ze dat, precies zoals iedere loonarbeider per definitie wordt uitgebuit.
Toch is deze stellingname van de SP behoorlijk opportunistisch. Want voor alle retoriek over klassenstrijd maakt Marijnissen een wel heel creatief onderscheid tussen arbeid en kapitaal. In haar discussie met historicus Leo Lucassen bij Buitenhof presteerde zij het om het beperken van arbeidsmigratie – dat wil zeggen, het beperken van de bewegingsvrijheid van arbeiders – bij herhaling onder de noemer ‘reguleren van kapitaal’ te scharen.
Ook maakt Marijnissen zich zorgen over de arbeidsmarkt ‘daar’. Uiteraard in het kader van de ‘internationale solidariteit’. Maar als er ‘daar’ – in Polen of Letland – een tekort is aan arbeidskrachten, dan zou dat volgens Marijnissens logica uitstekend nieuws moeten zijn voor de Poolse en Letlandse arbeidersklasse: die kunnen nu immers loonsverhogingen verwachten. Misschien wel zoveel dat zij niet meer gedwongen worden om te emigreren.
Internationale solidariteit betekent kennelijk vooral solidariteit met het Letse en Pools kapitaal. Regulering van kapitaal betekent het inzetten van de kapitalistische staat tegen arbeiders die op het verkeerde stukje grond zijn geboren. Dat marxisme van de SP doet toch wat Orwelliaans aan.
Eerste Internationale
Maar zoals gezegd: zowel arbeidsmigratie als de pogingen om arbeidsmigranten te gebruiken om lonen te drukken zijn zo oud als het kapitalisme zelf. Laten we daarom kijken hoe socialisten er in het verleden mee omgingen.
Marx en Engels zagen al vroeg in dat het kapitaal een macht is die over de landsgrenzen heen reikt. Hun oproep tot de eenheid van ‘proletariërs aller landen’ staat in dat licht: het is geen mooie toekomstdroom of moreel appèl, maar een oproep tot actie om het internationale karakter van het kapitaal met een strijdbaar socialistisch internationalisme te beantwoorden. Internationalisme had voor Marx en Engels een strategisch karakter.
Elders in het Communistisch Manifest schrijven zij dat socialisten ‘in de verschillende nationale gevechten van de proletariërs de gemeenschappelijke, van de nationaliteit onafhankelijke belangen van het gehele proletariaat naar voren brengen en tot hun recht laten komen’.1 Deze conclusie werd al vroeg getrokken, maar kreeg pas echt praktische uitwerking na de oprichting van de Eerste Internationale in 1864.
De Internationale hield zich met allerlei politieke kwesties bezig, waaronder solidariteit met de Noordelijke Amerikaanse staten in hun strijd tegen de slavenhouders in het Zuiden en solidariteit met de Poolse opstand in 1863. Maar het weerstaan van het ‘internationalisme’ van het kapitaal was een heel belangrijke drijfveer. Zoals de Algemene Raad van de Eerste Internationale in zijn uitnodiging voor het congres in Lausanne in 1867 schreef:
‘Tegenover de macht van het kapitaal is de macht van het menselijk individu verdwenen en is de arbeider in de fabrieken niets meer dan een tandwiel in de machinerie. Om hun individualiteit terug te winnen moeten de arbeiders zich verenigen en organisaties opbouwen om hun lonen en levens te verdedigen. Tot nu toe bleven deze verenigingen meestal een lokale aangelegenheid; alleen het kapitaal ziet door nieuwe industriële uitvindingen zijn macht dagelijks groeien, waardoor een groot aantal nationale verenigingen hun macht verloren; een studie naar de strijd van de Engelse arbeidersklasse leert hoe de fabrieksbazen om weerstand te bieden aan hun arbeiders zowel arbeiders uit het buitenland laten komen als de waren laten produceren op plaatsen waar de lonen lager zijn. In deze situatie moet de arbeidersklasse, wil het zijn strijd met enige kans van slagen voortzetten, zijn nationale verenigingen omvormen tot internationale verenigingen.’2
Op het terrein van arbeidsmigratie bestonden er twee problemen: ten eerste was er arbeidsmigratie in eigenlijke zin, ten tweede rekruteerde het kapitaal stakingsbrekers uit het buitenland om de arbeidersstrijd te ondermijnen. Dat laatste gebeurde bijvoorbeeld tijdens een staking van kleermakers in Londen in 1866. De bazen probeerden arbeiders uit België, Frankrijk en Zwitserland te werven om het besmette werk van de stakers over te nemen. Dat plan werd gedwarsboomd, omdat de Internationale in Belgische, Franse en Zwitserse kranten arbeiders opriep om zich hier niet voor te laten lenen.
Toen Schotse bazen probeerden Duitse kleermakers te werven om een staking in Edinburgh te breken, schreef Marx namens de Algemene Raad een ‘waarschuwing’ waarin deze poging van het kapitaal werd veroordeeld en Duitse arbeiders werden opgeroepen een voorbeeld te nemen aan de Belgische, Franse en Zwitserse arbeiders die zich solidair hadden getoond met de arbeiders uit Londen: ‘Het is een erekwestie voor de Duitse arbeiders om het buitenland te bewijzen dat zij net als hun broeders in Frankrijk, België en Zwitserland weten hoe zij hun gedeelde belangen moeten verdedigen en geen willoze huurlingen van het kapitaal zullen worden in hun strijd tegen de arbeid.’3
Racisme
Marx appelleerde hier dus aan de solidariteit van arbeiders over de grens, niet aan de nationale kapitalistische staat. Die staat kon door strijd gedwongen worden om arbeidsvoorwaarden te beschermen tegenover het kapitaal, bijvoorbeeld door de arbeidsdag te beperken, maar de Internationale riep op geen enkel moment op om de kapitalistische staat als wapen in te zetten tegen buitenlandse arbeiders.
Ook als het ging om de komst van Ierse arbeidsmigranten naar Engeland zag Marx de staat als vijand en solidariteit tussen arbeiders als oplossing. In zijn brief aan Meyer en Vogt schrijft Marx, direct na de passage die Eggermont citeert:
‘En het allerbelangrijkste! Alle industriële en commerciële centra in Engeland hebben nu een arbeidersklasse die in twee vijandige kampen gespleten is, Engelse proletariërs en Ierse proletariërs. De gewone Engelse arbeider haat de Ierse arbeider als zijn concurrent die zijn levensstandaard drukt. Hij voelt zich tegenover hem als een lid van de heersende natie en maakt zich op die manier tot werktuig van zijn aristocraten en kapitalisten tegen Ierland, en bevestigt daarmee diens heerschappij over zichzelf… De Ierse arbeider betaalt hem met gelijke munt terug. Hij ziet de Engelse arbeider tegelijk als medeschuldige en als het stupide werktuig van de Engelse overheersing in Ierland.
Deze vijandigheid wordt kunstmatig in stand gehouden en vergroot door de pers, de kerk, de satirische tijdschriften, kortom: door alle middelen die de heersende klasse tot zijn beschikking heeft. Deze vijandigheid is het geheim van de onmacht van de Engelse arbeidersklasse, ondanks zijn organisatie. Het is het geheim van het machtsbehoud van de kapitalistenklasse. En de laatste is zich daar ten volle van bewust.4’
Het probleem was niet zozeer de instroom van Ierse arbeiders, maar het door de heersende klasse opgestookte racisme en de verdeeldheid die dit tot gevolg had. De oplossing was solidariteit en een breuk met nationalistische sentimenten. Het waren de Engelse arbeiders die hierin de eerste stap moesten zetten. In een eerdere brief aan Engels zegt Marx het nog wat sterker: de Engelse arbeidersklasse ‘zal nooit iets uitrichten’ voordat Ierland bevrijd is van de Engelse overheersing.5
Stuttgart 1907
De meest uitvoerige bespreking van de socialistische positie ten opzichte van arbeidsmigratie vond na de dood van Marx en Engels plaats: op het congres van de Tweede Internationale in Stuttgart in 1907. Sinds de jaren 1890 was internationale migratie van arbeiders veel gewoner geworden dan in Marx’ tijd. Nu gingen er vanuit de rechtervleugel van de socialistische beweging stemmen op voor wetgeving om arbeidsmigratie in te perken.
In de aanloop naar het congres gaf Die Neue Zeit, het theoretische tijdschrift van de Sociaaldemocratische Partij van Duitsland (SPD), een themanummer uit over arbeidsmigratie. Daarin verscheen onder meer een redactioneel getiteld ‘De loondrukkers uit het buitenland en de Internationale’ dat was geschreven door Karl Kautsky en Emanuel Wurm. Hierin grepen ze terug op Marx’ werk in de Eerste Internationale. Zij concludeerden:
‘Niet het bemoeilijken van immigratie van vrije arbeiders… noch het beschermen van tarieven om waren buiten de deur te houden die door goedkopere arbeiders worden geproduceerd – niets van dat alles eiste de Algemene Raad en dus ook Marx niet’. Integendeel: ‘vakorganisatie en arbeidersbescherming in alle kapitalistische landen… dat is inderdaad de enige methode om de verworvenheden van gunstiger gestelde delen van het internationale proletariaat zeker te stellen… Door solidariteit, door het ondersteunen van de achtergeblevenen, niet door exclusiviteit, door uitsluiting en het omlaag houden van die laatsten kan een ontwikkeld proletariaat zich doen gelden. Waar het onder invloed van kortzichtige gilde-achtige ideeën in die laatste methode vervalt, leidt dat vroeger of later tot een totale mislukking en wordt ze van begin af aan een verderfelijk middel om de proletarische emancipatiestrijd te verlammen.’6
Op het congres zelf spraken rechtse socialisten uit Argentinië, de VS en Australië zich uit voor immigratiebeperking. Internationale solidariteit was natuurlijk belangrijk, zeiden zij, maar wel op voorwaarde dat de immigranten ‘organiseerbaar’ waren. In de commissie over dit onderwerp zei de ‘genuanceerde’ Amerikaanse socialist Morris Hillquit dat hij voorstander was van vrije migratie en het ondersteunen van migranten. Maar er moest een uitzondering worden gemaakt voor ‘Chinese en Japanse arbeiders, het gele ras in het algemeen.’
‘Wij hebben absoluut geen raciaal vooroordeel tegen de Chinezen, maar moeten constateren dat zij onorganiseerbaar zijn.’7 Hiermee verwezen zij impliciet naar het racistische en imperialistische wereldbeeld dat onderscheid maakte tussen zogenaamde ‘cultuurvolkeren’ en ‘wilde volkeren’ – een onderscheid dat door linkse socialisten categorisch van de hand werd gewezen.
De verdedigers van immigratiebeperkingen kregen de wind van voren, niet in de laatste plaats van de Japanse socialist Kato Tokijiro. ‘De stichters van het socialisme, bovenal Karl Marx, hebben zich niet tot enkele volken gericht, maar tot alle volken. Het internationalisme staat in onze vaandels gegrift en het is een klap in het gezicht van het socialisme als u de arme uitgebuite Japanners zou uitsluiten.’ Zijn bijdrage werd begroet met ‘levendige, aanhoudende bijval’.8 Bij de plenaire bespreking van dit vraagstuk trok Hillquit zijn eerdere voorstel om Aziatische arbeiders uit te sluiten van solidariteit wijselijk en onder luid applaus in.9
Het congres in Stuttgart sprak zich uit voor de eis van algemeen kiesrecht voor mannen én vrouwen, tegen militarisme en kolonialisme en ook tegen elke beperking van arbeidsmigratie. De resolutie over arbeidsmigratie sprak zich uit tegen ‘wezenlijk reactionaire’ beperkingen van arbeidsmigratie en in het bijzonder tegen elke ‘inperking van de gastvrijheid’ of ‘uitsluiting’ die tegen ‘vreemde nationaliteiten of rassen’ was gericht. Waar dit soort racistische wetten bestonden, moesten ze actief worden bestreden.
De levensstandaard van arbeiders moest actief verdedigd worden door een wettelijke beperking van de arbeidsdag, invoering van een wettelijk minimumloon en streng toezicht op het huisvestingsbeleid. Met andere woorden: gelijke rechten, gelijk loon voor gelijk werk, onderlinge solidariteit en het bestrijden van racisme en chauvinisme – exact het standpunt van Marx, maar in uitgewerkte vorm.10
In haar verslag van het congres noemde de Duitse socialist Clara Zetkin de chauvinistische voorstanders van immigratiebeperking ‘kortzichtige’ tegenstanders van socialistisch internationalisme.11 Lenin was nog wat harder: ‘Dit is dezelfde aristocratische geest die we vinden onder de arbeiders in sommige ‘beschaafde’ landen, die enkele voordelen ontlenen aan hun geprivilegieerde positie en daarom geneigd zijn om de noodzaak tot internationale klassensolidariteit te vergeten. Maar niemand op het congres verdedigde deze gilde-achtige en kleinburgerlijke kortzichtigheid.’12
Imperialisme en fascisme
Hoe belangrijk en principieel de stellingname van socialisten in 1907 ook was, er zijn twee factoren waar we nu mee te maken hebben die nog geen onderdeel waren van de discussies destijds. Ten eerste hadden de socialisten nog geen helder begrip van imperialisme. Niet alleen zorgde imperialisme ervoor dat de migratie naar imperialistische landen toenam, maar het maakte het bestrijden van nationalisme, racisme en chauvinisme voor socialisten extra urgent. Dat zijn namelijk de voornaamste ideologische middelen die worden ingezet om werkende mensen de leugen te verkopen dat hun belangen samenvallen met die van de staat. De opkomst van moslimhaat in het westen is bijvoorbeeld niet los te zien van de imperialistische oorlogen zoals in Irak en Afghanistan.
Een tweede, gerelateerde factor is de opkomst van fascisme en extreemrechts. Deze bewegingen bedreigden de socialistische beweging niet alleen met de terreur van de knokploegen, maar probeerden links ook te ondermijnen door zichzelf als verdedigers van de ‘nationale’ arbeidersklasse te presenteren. Hoewel we nu niet te maken hebben met fascistische bewegingen zoals die uit de jaren 20 en 30, zien we wel dat extreemrechts in Nederland aan een enorme opmars bezig is. Ook dit onderstreept het belang van een internationalistische socialistische klassenpolitiek die elke vorm van nationalisme, racisme en chauvinisme bestrijdt. Te meer omdat de neo-fascistische beweging zich minder op straatgeweld en meer op vergiftiging van het ideologische klimaat richt.
Gastarbeid en Kapitaal
Zowel in hun anti-imperialisme als in de strijd tegen extreemrechts heeft de SP stappen terug heeft gezet. De partij is niet meer tegen de NAVO en ook heeft de partij zijn eerdere anti-imperialistische stellingname ten opzichte van Palestina in 2014 laten varen. Daadwerkelijk verzet tegen racisme en extreemrechts is een zeldzaamheid: bij herhaling weigerde de SP om deel te nemen aan demonstraties tegen racisme en extreemrechts, terwijl prominente SP’ers als Ronald van Raak bijvoorbeeld wél columns schrijven voor extreemrechtse websites, zoals het neofascistische The Post Online.
De dag na de laatste partijraad, waar 41 procent van de aanwezigen zich tegen het anti-vluchtelingenstandpunt van de partijtop keerde, publiceerde Vrij Links – een rechtse pressiegroep die probeert om islamofobie en nationalisme binnen links acceptabel te maken – een interview met Jasper van Dijk. In dat interview durfde hij het aan om openlijk en met trots te verwijzen naar de beruchte SP-brochure Gastarbeid en Kapitaal uit 1983.
In deze brochure werden Turkse en Marokkaanse gastarbeiders afgeschilderd als achterlijke, volgzame mensen uit ‘half-feodale’ gebieden die de positie van Nederlandse arbeiders in de klassenstrijd zouden verzwakken. Een klein deel van hen kon en moest zich aanpassen aan de Nederlandse cultuur, de meerderheid moest teruggestuurd worden naar hun ‘vaderland’. Zij zouden namelijk niet overweg kunnen met apparaten als ‘wasmachines, douches en elektriese strijkijzers’ – ‘zelfs WC’s zijn voor hen dikwijls “heel vreemde dingen”.’
Vooral het islamitische geloof was een groot probleem. Hiertoe citeren de auteurs met instemming de anarchist Anton Constandse:
‘Het is onzin, over te lopen van eerbied voor zulke vormen van “kultuur”, waar we zelf na eeuwen van strijd mee hebben afgerekend, enkele onderontwikkelde gebieden uitgezonderd, die ons zwarte zeden en beklagenswaardige gehandikapten leveren, zoals slachtoffers van polio. Men moet zich eens indenken, welke ghetto’s er zullen ontstaan van verouderde, en voor ons gevaarlijke immigranten, als we niet alleen hun gruwelijke slachtgewoonten aanvaarden, maar ook hun diskriminatie van vrouwen, hun patriarchaal-autoritaire aanmatiging, hun onderwerping van kinderen, hun stamveten. Waarom van nieuwkomers aanvaarden, wat we zelf in gewoonten en wetten hebben opgeruimd?’
Tiny Kox gaf in dezelfde periode een interview waarin hij zich uitsprak tegen ‘treinladingen met profiteurs.’ Het is niet moeilijk te begrijpen waarom de CPN en de PSP de SP na publicatie van dit vod ‘racistisch’ noemden en waarom de partij in de jaren 80 niet welkom was op antiracismeprotesten. Hun opstelling was – en is, zo blijkt uit de woorden van Van Dijk – niet die van solidariteit, gelijke rechten en antiracisme, maar juist van uitsluiting en het voeden van racistische vooroordelen. Precies de positie van de chauvinisten in de discussies in 1907 dus.
Marx en Engels en de marxisten in de Tweede Internationale gingen uit van klassenstrijd: de bevrijding van de arbeidersklasse kan alleen het werk van de arbeidersklasse zelf zijn. Die zelfemancipatie is een strijd op wereldschaal en de rol van socialisten was om de zelforganisatie en het klassenbewustzijn van arbeiders te vergroten. Dat laatste betekende onder meer het bewustzijn dat arbeiders meer gemeen hebben met hun lotgenoten in andere landen dan met de heersers in hun eigen land. Dát is waarom arbeiders geen vaderland hebben en waarom de Internationale zelf als het ‘vaderland’ werd gezien.
Voor reformistische socialisten is de situatie anders: arbeiders moeten op linkse politici stemmen en hebben geen actieve rol te spelen in hun emancipatie. Ze worden dus gereduceerd tot passieve stemmers. En stemmers zijn stemmers, dus waarom zouden socialisten zich nog baseren op de arbeidersklasse? In Nieuwsuur stelde SP-voorzitter Ron Meyer dat de partij ‘opkomt’ voor de ‘lagere middenklasse’.
Het reformistische socialisme van de SP ziet arbeiders hoogstens al middel om zelf verkiezingen te winnen. Ze zijn gericht op het besturen van de nationale kapitalistische staat en nemen dus het perspectief van die staat aan – een nationaal perspectief dus. Dat is waar hun chauvinisme vandaan komt en dat is precies waarom zij mijlenver afstaan van de grondleggers van het socialisme.
Noten
1. Karl Marx en Friedrich Engels, (1998 [1848]), Het Communistisch Manifest. Amsterdam: Pegasus. p60
2. ‘The General Council of the International Working Men’s Association on the Lausanne Congress’ in: MECW 20: 422
3. Marx, ‘A Warning’ in: MECW 20:162-3
4. ‘Marx to Meyer and Vogt. 9 April 1870’ in: MECW 43: 474-5
5. ‘Marx to Engels. 10 December 1869’ in: MECW 43: 398
6. Karl Kautsky en Imanuel Wurm (1907), ‘Die Lohndrücker des Auslands und die Internationale’, in Die Neue Zeit 25:41, p 510-12. Een leesbaarder versie van deze tekst is beschikbaar op Marx21.de
7. Internationaler Sozialisten-Konreß. Stuttgart 1907 vom 18. bis 24. August. Berlijn: Vorwärts. p116
8. Idem 117
9. Idem 62-3
10. Idem 58-9
11. Clara Zetkin (1907), ‘Der Internationaler Sozialistenkongreß in Stuttgart’ in: Clara Zetkin (1957), Ausgewählte Reden und Schriften. Band I. 359-66
12.Lenin (1907), ‘The International Socialist Congress in Stuttgart’, in LCW 13: 79.