Anti-imperialisme en internationalisme

Assad en Putin bij een militaire parade op de Russische militaire basis Khmeimim in Syrië, 11 december 2017 (Foto: kremlin.ru).
Steeds als de geopolitieke belangen van verschillende mogendheden met elkaar botsen in het Midden-Oosten, door oorlog of revolutie, kiezen veel linkse mensen automatisch partij tegen de VS en hun westerse bondgenoten. Hoewel imperialistische inmenging van het Westen waar dan ook ter wereld uiteraard moet worden afgekeurd, kan dit leiden tot het steunen van dictatoriale regimes die hun eigen bevolking onderdrukken en uitbuiten. Zulke ‘kampistische’ standpunten botsen met socialistische principes en vloeien voort uit een ondeugdelijk begrip van kapitalisme en imperialisme.
25 juni 2018

Door Arwin van der Zwan

Een schrijnend voorbeeld hiervan is de verwarring over de Syrische Revolutie. Wat aanvankelijk begon als een authentieke volksopstand tegen de dictatuur van president Bashar al-Assad, is ontaard in een jarenlang voortslepende burgeroorlog met ontelbare slachtoffers en vluchtelingen tot gevolg. Maar omdat Syrië inmiddels een arena is geworden waar verschillende regionale machthebbers en imperialistische landen met elkaar botsen, is de situatie voor veel zelfverklaarde socialisten doodeenvoudig: net zoals in Irak en Afghanistan willen de VS regime change bewerkstelligen. En daarom zouden socialisten de kant moeten kiezen van ‘anti-imperialistische helden’ zoals Assad en zijn Russische bondgenoot Vladimir Poetin.

Het alom bekende geweld van Assad tegen zijn eigen bevolking laten zij gemakshalve buiten beschouwing. Op die manier geven deze zelfverklaarde socialistische revolutionairen enthousiaste steun aan de bloedige contrarevolutie van de Syrische leider.

Om hun standpunten te rechtvaardigen zien ze zich gedwongen hun toevlucht te zoeken in gefabriceerde feiten en bizarre samenzweringstheorieën. Zo zou de Syrische Revolutie nooit echt hebben bestaan, maar slechts een sluwe imperialistische samenzwering zijn: alle opstandelingen zijn slechts door het Westen gesteunde jihadisten, aanslagen op burgers met chemische wapens zijn in scene gezet en de hulpverleners van de Witte Helmen zijn marionetten van de CIA. Hoewel het mede dankzij de onbetrouwbaarheid van de mainstreammedia lastig is om over betrouwbare feiten te beschikken, zijn veel van deze claims inmiddels gedebunked.

Anti-imperialisme

Gezien de gewelddadige imperialistische track record van de VS ’ denk aan Vietnam, Irak, staatsgrepen in Zuid-Amerika – is het begrijpelijk dat voor velen imperialisme gelijk staat aan de mondiale hegemonie van de Amerikaanse staat. Zeker na de Koude Oorlog leken de VS, symbool voor de Westerse overheersing van de rest van de wereld, een onaantastbare wereldmacht. Een hele generatie activisten kan dan ook met trots terugkijken op de massabeweging tegen de inval van Irak in 2003.

Maar het debacle van de Irakoorlog heeft ook aangetoond dat de VS niet almachtig is. Bovendien krimpt de economische overmacht van de VS en manifesteert rivaal China zich als opkomende wereldmacht.

Om te begrijpen waarom sommige socialisten kiezen voor reactionaire politiek moeten we de stalinistische wortels van hedendaags ‘anti-imperialisme’ onderzoeken. Deze zelfverklaarde socialisten lijden aan een overblijfsel uit de Koude Oorlog dat ‘kampisme’ wordt genoemd. Dit woord verwijst naar een perspectief waarin de wereld is opgedeeld in twee ideologische kampen: aan de ene kant het kapitalistische Westen onder leiding van de VS, en aan de andere kant de communistische Sovjet-Unie inclusief satellietstaten en bondgenoten. Voor de kampisten gold de Sovjet-Unie als socialistisch – of in ieder geval progressiever dan het kapitalistische Westen – en moest daarom gesteund worden in de strijd tegen Uncle Sam.

Maar de Sovjet-Unie was noch socialistisch noch anti-imperialistisch.

Stalinisme: socialisme in één land

Na de oktoberrevolutie van 1917 in Rusland waren de Bolsjewieken van Lenin de drijvende kracht achter het opzetten van de Derde Internationale, een samenwerking tussen communistische partijen met als doel de proletarische wereldrevolutie te ontketenen. Vanwege revolutionaire situaties in meerdere Europese landen en de nationale bevrijdingsbewegingen in de koloniale wereld was deze wereldrevolutie in de periode 1918-1923 een realistisch perspectief. Voor Bolsjewieken zoals Vladimir Lenin en Leon Trotski was socialisme altijd alleen maar haalbaar geweest als internationale beweging.

Maar nadat de jonge Russische arbeidersstaat door oorlog en economische crisis ten onder was gegaan, kwam de macht in handen van de bureaucratie onder leiding van Jozef Stalin.

Na het mislukken van de Duitse Revolutie in 1923 raakten de Russen definitief geïsoleerd. Stalin maakte van een nood een deugd: de theorie van socialisme in één land werd geboren. In tegenspraak met de internationalistische kern van het marxisme, beweerde Stalin dat binnen de grenzen van Rusland een socialistische maatschappij gebouwd kon worden.

Vanaf dat moment stond niet meer de internationale klassenstrijd centraal, maar de economische en militaire ontwikkeling van de eigen staat. De enige manier om dit te bereiken was versnelde accumulatie door de gewelddadige uitbuiting van de Russische arbeiders en boeren. De collectivisatie van de productiemiddelen maakte van Rusland een staatskapitalistisch land onder controle van een laag geprivilegieerde bureaucraten. In de handen van Stalin werd de ooit revolutionaire Derde Internationale een instrument om de belangen van de Russische bureaucratie te behartigen ten koste van authentieke klassenstrijd in andere landen.

Contrarevolutionaire politiek

Het resultaat was een ramp voor revolutionaire bewegingen wereldwijd, bijvoorbeeld tijdens de eerste Chinese Revolutie (1925-1927). In China probeerde een zwakke bourgeois- nationalistische regering, de Kwomintang, zich te ontworstelen aan het koloniale juk van onder andere Groot-Brittannië en Japan om een moderne kapitalistische staat te stichten. Met militaire steun uit Moskou kon een modern Chinees leger opgebouwd worden onder leiding van Chiang Kai-shek.

De Chinese communisten kregen de opdracht om zich ondergeschikt te maken aan de burgerlijke Kwomintang. Dankzij de Russische wapens kon de Kwomintang korte metten maken met de snel groeiende arbeidersbeweging tegen het Britse bewind. Eenmaal aan de macht sloot Chiang Kai-shek een deal met de Britten en onderdrukte zowel de arbeidersorganisaties als de Chinese communisten.

Tijdens de Spaanse Burgeroorlog (1936-1939) leidde de contrarevolutionaire politiek van Stalin zelfs tot een fascistische overwinning. Nadat de verkiezingen in de jonge Spaanse republiek in 1936 waren gewonnen door de republikeinen, reageerde de conservatieve en monarchistische heersende klasse met een militaire coup aangevoerd door Generaal Franco.

De arbeidersbeweging kwam in opstand en de Spaanse Revolutie was een feit. In opdracht van Stalin deed de Communistische Partij van Spanje alles om de revolutie te smoren, met als doel de burgerlijke republiek te redden. Om Frankrijk en Groot-Brittannië te vriend te houden, liquideerde Stalin de onafhankelijke milities die Franco hadden kunnen verslaan. De republikeinen gaven zich uiteindelijk over aan Franco.

Stalinisme is niet meer dan de uitdrukking van de klassenpositie van de stalinistische bureaucratie en is daarom niet bruikbaar als revolutionaire theorie. Net als het ideologisch verwante kampisme is het gericht op het vinden van een ‘progressieve bourgeoisie’ die gesteund kan worden tegen de ‘imperialisten’ en niet op klassenstrijd en zelfemancipatie.

Ondanks uiterst radicale propaganda was Stalins theorie van socialisme in één land een regelrechte vervalsing van Lenins authentieke marxisme. Stalin veranderde de lessen van Lenin, gericht op de praktijk van de internationale arbeidersklasse, in een verzameling levenloze dogma’s om contrarevolutionaire politiek te legitimeren.

Lenin en de Eerste Wereldoorlog

Lenin formuleerde zijn eigen theorie van imperialisme juist om zijn strategie voor revolutie ten tijde van de Eerste Wereldoorlog grondig te onderbouwen. Bij het uitbreken van die oorlog hadden de Europese sociaal- democratische partijen, verzameld in de Tweede Internationale, er namelijk voor gekozen om hun eigen nationale heersende klasse te steunen.

Volgens Karl Kautsky, misschien wel de meest vooraanstaande socialist van zijn tijd, was socialisme alleen mogelijk in vredestijd. De oorlog die was uitgebroken tussen de imperialistische landen was dus een ongelukkige, maar incidentele, onderbreking van de geleidelijke overgang naar het socialisme.

Maar Lenin begreep dat de Eerste Wereldoorlog geen ongelukkig incident was. Tegen het einde van de negentiende eeuw had een aantal kapitalistische landen de rest van de wereld onderworpen en onderling verdeeld. Het aantal werkelijk onafhankelijke naties was op een hand te tellen. Zoals Lenin schrijft in zijn Imperialisme: het hoogste stadium van het kapitalisme (1916): ‘Het kapitalisme heeft zich ontwikkeld tot een wereldwijd systeem van koloniale onderdrukking en financiële verstikking van de overgrote meerderheid van de wereldbevolking door een handvol “ontwikkelde” landen.’

Voortbouwen op Marx

Maar hoe was deze nieuwe situatie ontstaan en wat waren de implicaties voor socialistische strategie? Sinds Karl Marx in het eerste deel van zijn magnum opus Het Kapitaal (1867) de structurele logica van de kapitalistische productiewijze had geanalyseerd, had het kapitalisme ingrijpende veranderingen doorgemaakt.

Marxisten zoals Rosa Luxemburg, Nikolaj Boecharin en Lenin streefden ernaar om de theorie van Marx uit te bouwen om deze nieuwe fase te kunnen doorgronden en een nieuwe socialistische strategie te kunnen formuleren. Je moet de wereld begrijpen om de wereld te veranderen. De socialisten van de Tweede Internationale begrepen de wereld in ieder geval niet.

In het kort wordt de marxistische theorie van het imperialisme gekenmerkt door het oordeel dat geopolitieke concurrentie tussen de grote mogendheden het gevolg is van veranderingen in de structuur van het kapitalistische systeem aan het einde van de negentiende eeuw.

Centraal in de ontwikkeling van het imperialisme zijn twee tendensen van het kapitalisme die Karl Marx reeds had ontdekt: de concentratie en centralisatie van kapitaal (Zie Het Kapitaal deel 1, hoofdstuk 25: ‘De algemene wetmatigheid van kapitalistische accumulatie’). Doordat kapitaal zich steeds meer concentreert in steeds minder handen, maakt de vrije markt waarop individuele kapitalisten onderling concurreren steeds meer plaats voor monopolies en toenemende samensmelting van grote bedrijven, banken en de staat.

Monopolie-kapitalisme

Doordat de kapitalistische belangen van deze monopolies steeds meer samenvallen met de geopolitieke belangen van de staat, groeit de rivaliteit tussen staten onderling. Maar de landsgrenzen functioneren ook als barrières voor de groeimogelijkheden van het kapitaal.

De internationalisering van de productiekrachten dwingt de kapitalisten om met elkaar te concurreren om markten, investeringen en grondstoffen op wereldschaal. Hierdoor wordt de concurrentiestrijd voortgezet op internationaal niveau. Niet voor niets stelt Lenin kort en bondig: ‘imperialisme is monopoliekapitalisme.’

Lenin geeft de volgende vijf fundamentele kenmerken van het imperialisme:

‘• Een concentratie van productie en kapitaal, die zo’n hoge trap van ontwikkeling heeft bereikt, dat zij monopolies voortbrengt die een beslissende rol in het economische leven spelen;

• het samensmelten van bank- en industrieel kapitaal en het, op grondslag van dit “financierskapitaal” ontstaan van een financiersoligarchie;

• kapitaalexport krijgt in vergelijking met de export van waren een bijzonder grote betekenis;

• er vormen zich internationale monopolistische verbonden van kapitalisten, die de wereld onder elkaar verdelen;

• de territoriale verdeling van de wereld tussen de grootste kapitalistische mogendheden is voltooid.’

Deze kenmerken sluiten nog goed aan bij het kapitalisme van de eenentwintigste eeuw, ook al wordt de territoriale verdeling van de wereld tegenwoordig meer gekenmerkt door invloedssferen dan directe overheersing.

Soms wijzen stalinisten op het feit dat bijvoorbeeld Rusland vooral grondstoffen in de vorm van olie exporteert in plaats van kapitaal. Hieruit leiden zij af dat Rusland dus geen imperialistisch land kan zijn. Maar de kenmerken die Lenin formuleert betreffen het imperialisme als systeem en functioneren niet als checklist om per land te kunnen bepalen hoe imperialistisch het is. Immers, zonder zelf kapitaal te exporteren was Tsaristisch Rusland in 1914 wel integraal onderdeel van het Frans-Britse imperialistische blok. Toch beschouwde Lenin tsaar Nicolaas II niet als een anti-imperialistische leider in zijn strijd tegen Duitsland, integendeel.

Ongelijkmatige ontwikkeling

Lenins analyse van het imperialisme is voor een belangrijk deel gebaseerd op het werk van zijn collega- Bolsjewiek Nikolaj Boecharin. In zijn boek Imperialisme en wereldeconomie (1917) beschrijft Boecharin de nationale economieën als georganiseerde, staatskapitalistische eenheden die zich planmatig ontwikkelen. Door deze planmatigheid zouden deze economieën niet meer vatbaar zijn voor de anarchie van economische crises.

Maar grootschalige planning is geen oplossing voor wat volgens Marx een van de belangrijkste tendensen van kapitalistische ontwikkeling was: de wet van de dalende winstvoet. Het gemiddeld rendement op investeringen heeft de neiging om stelselmatig te dalen omdat arbeid als waardescheppend element door toenemende accumulatie van kapitaal wordt verdrongen uit het productieproces. Door internationale druk zijn ook planmatige economieën gedwongen om te accumuleren: you can run but you can’t hide.

Lenins belangrijkste bijdrage aan de theorie van het imperialisme is misschien wel het concept van ongelijkmatige ontwikkeling. Lenin benadrukte de instabiliteit van de imperialistische verdeling van de wereld:

‘Dit komt doordat de enige denkbare basis voor een verdeling van invloedssferen, belangen, koloniën, etc., een berekening van de kracht van de deelnemers is. Van hun algemene economische, financiële, militaire kracht, etc. En de kracht van deze deelnemers aan de verdeling verandert niet in gelijke mate, want de gelijkmatige ontwikkeling van verschillende ondernemingen, trusts, industriële sectoren, of landen is onmogelijk onder het kapitalisme.’

Aangezien accumulatie van kapitaal niet planmatig verloopt, is er altijd sprake van ongelijkmatige economische ontwikkeling. De onderliggende machtsverhoudingen tussen de belangrijkste kapitalistische landen verschuiven daardoor voortdurend. Dit was een belangrijke oorzaak van de Eerste (en Tweede) Wereldoorlog: opkomende industriële grootmacht Duitsland eiste een groter gedeelte van de imperialistische koek.

Imperialisme als systeem

Modern imperialisme is per definitie kapitalistisch imperialisme. Van Marx hebben we geleerd dat een economisch systeem gekenmerkt wordt door de productieverhoudingen, die bepalen op welke manier mensen toegang hebben tot de productiemiddelen.

Kapitalisme behelst twee soorten verhoudingen die met elkaar samenhangen: aan de ene kant de verhouding tussen arbeid en kapitaal, waarbij arbeiders uitgebuit worden doordat zij hun arbeidskracht moeten verkopen; en aan de andere kant de concurrentieverhouding tussen de verschillende kapitalisten die gezamenlijk de productiemiddelen bezitten.

Deze groep kapitalisten vormt een intern verdeelde klasse, omdat zij met elkaar strijden om de waarde die ze uit de arbeiders persen. Om die verdeeldheid te overstijgen heeft de kapitalistische staat een mate van autonomie. De staat zorgt voor het reproduceren van de maatschappelijke orde op een manier die gunstig is voor de accumulatie van kapitaal. Immers, de staat is voor zijn eigen continuïteit weer afhankelijk van de economische activiteit van zijn eigen kapitalisten. Er bestaat dus een structurele afhankelijkheid tussen staat en kapitaal. Imperialisme kan daarom gezien worden als een systeem van kapitalistische staten waarin geopolitieke en economische concurrentie samenkomen.

Revolutionaire Strategie

De voorstanders van het kampistische wereldbeeld zien imperialisme vooral verschijnen in de gedaante van een agressieve (Amerikaanse) wereldmacht die koste wat het kost bestreden moet worden.

Elk land dat zich tegen de high school bully verzet, krijgt het predicaat ‘progressief’ opgeplakt, ook al gaat het om een reactionair regime of een voorstander van liberaal afbraakbeleid.

Hoe vaak worden dictators zoals Assad of wijlen Moammar al-Qadhafi niet als anti-imperialistische helden bewierookt? Nog gekker wordt het als het gaat om regionale machten zoals Turkije of Rusland. Dergelijke kapitalistische landen zijn geen speelbal in de handen van grotere mogendheden, maar zelf belangrijke spelers in het internationale krachtenveld.

Het kritiekloos steunen van één kant in de strijd tussen twee groepen uitbuiters houdt in dat de klassenstrijd uit het oog verloren wordt. Imperialisme terugbrengen tot concurrentie tussen landen leidt noodzakelijkerwijs tot reductionistische analyses van conflicten. Zo wordt het wereldtoneel een bordspel tussen verschillende spelers die van bovenaf het lot bepalen van gewone mensen.

Dit is in tegenspraak met het marxistische principe dat de emancipatie van de arbeidersklasse het werk is van de arbeidersklasse zelf. De fundamentele tegenstelling tussen klassen maakt dan plaats voor de tegenstelling tussen staten. Maar aangezien alle landen die onderdeel zijn van het kapitalisme afhankelijk zijn van de uitbuiting van arbeiders, betekent het denken in kampen geen werkelijke breuk met het kapitalisme.

De Arabische Lente die begon in 2011 zette het Midden-Oosten op zijn kop met de belofte van meer politieke vrijheid en sociaal-economische gelijkheid. Ook in Syrië probeerden gewone mensen zich te ontworstelen aan de greep van lokale regimes en de invloed van kapitalistische grootmachten. Wie hier enkel de lange hand van Washington ziet die met zijn almachtige leger en hi-tech geheime diensten achter de schermen elk conflict naar zijn hand zet, heeft het perspectief van de klassenstrijd verloren.

Geopolitieke rivaliteit komt voort uit het kapitalisme en kan binnen dit systeem niet opgelost worden. Daarom wist Lenin al dat het imperialisme bij de kapitalistische wortels moet worden uitgeroeid. Dit is de taak van de internationale revolutionaire arbeidersklasse die vertrouwt in eigen kracht en zich niet ondergeschikt maakt aan de belangen van binnen- of buitenlandse bourgeoisie.

Socialisten moeten dus altijd de politieke onafhankelijkheid van de arbeidersklasse ten opzichte van andere klassen bepleiten. Kampisme weerspiegelt juist het slinkende vertrouwen in de kracht van de arbeidersklasse. Lenins internationalisme is een manier om alle arbeiders en onderdrukten wereldwijd tegen de kapitalistische elite te verenigen. Dit kan alleen als we niet in kampistische valkuilen trappen. Echt anti-imperialisme komt van onderaf.