Als we op Rutte blijven wachten komt die koopkrachtverbetering er nooit

Foto: VCP.nl
Al enkele jaren achtereen roept zelfs Mark Rutte dat de lonen omhoog moeten en huilt hij krokodillentranen als het wéér niet lukt. Vorig jaar bleef de gemiddelde loonstijging achter bij het officiële inflatiecijfer. Het CPB voorspelt dit jaar opnieuw dat de koopkracht nu écht een keer gaat stijgen.
24 januari 2020

Dat de koopkracht van gewone mensen achterblijft, is het directe gevolg van het beleid van Mark Rutte die dit jaar een decennium aan de macht is. De belasting voor mensen met lage inkomens werden verhoogd, terwijl de kosten van levensonderhoud stegen door onder meer de verhoging van de btw. Het klimaatbeleid van dit kabinet is er vooral op gericht om grote bedrijven te ontzien en gewone mensen extra te belasten. Dit heeft onder meer geleid tot hogere energiekosten voor huishoudens.

De verschuiving van de belastingdruk van bedrijven en grootverdieners naar gewone werkenden en consumenten is al decennia gaande en werd door de kabinetten Rutte voortgezet. In januari schreef Heleen Mees dat de vennootschapsbelasting in 2000 nog 4 procent van het bbp opbracht, in 2018 was dat teruggelopen naar 3 procent. De loon- en inkomstenbelasting, daarentegen, bracht 5 procent op in 2000 en maar liefst 8 procent in 2018.

Naast belastingen zijn er twee andere belangrijke manieren waarop de lonen laag zijn gehouden en de positie van werkenden is verzwakt. Zo is Rutte verantwoordelijk voor de verhoging van de AOW-leeftijd. Dat werd ten onrechte gepresenteerd als een noodzakelijke bezuinigingsmaatregel, maar in feite ging het erom mensen langer te laten werken en het ‘aanbod’ op de arbeidsmarkt te verhogen. Zo werd voorkomen dat de werkloosheid te laag werd en dus dat werkenden te veel eisen gingen stellen.

Van flex …

Ondertussen werd ook ingezet op het stimuleren van flexwerk. In het ‘sociaal akkoord’ van 2013 werd vastgesteld dat het makkelijker moest worden om mensen te ontslaan. De retoriek was toen dat dit paradoxaal genoeg voor meer zekerheid zou zorgen: als werkgevers makkelijker kunnen ontslaan, dan nemen ze meer mensen in vaste dienst, zo was de redenering. In werkelijkheid was het juist de bedoeling om de positie van werkenden te verzwakken door hun bazen de macht te geven ze zomaar te ontslaan.

Het gevolg van dit beleid was logisch genoeg diametraal tegenovergesteld aan de neoliberale belofte. De werkloosheid daalde sinds de crisis, maar vooral flex- en pulpbanen namen toe: volgens de OESO was in 2017 al 43 procent van de werkenden in Nederland flexwerker. Dat is een belangrijke verklaring voor het feit dat de huidige ‘krapte’ op de arbeidsmarkt niet leidt tot noemenswaardige loonstijgingen. Een groot deel van de werkenden kan zonder problemen op straat gezet worden en is daarom overgeleverd aan de baas.

Onzeker werk heeft een grote invloed op andere terreinen. Zo is het heel lastig om een woning te vinden en te houden als je flexwerker bent en leidt de precarisering van werk tot allerlei geestelijke gezondheidsklachten, zoals burnoutverschijnselen.

Gelukkig hebben de neoliberalen hier een oplossing voor. Als we het ontslagrecht nu eens versoepelen? Dan zullen werkgevers hun personeel vast wel in vaste dienst nemen. Onze premier is niet de enige met een heel selectief geheugen.

… tot meer flex

Eind januari kwam Commissie Borstlap, die door het kabinet is aangesteld om de arbeidsmarkt te onderzoeken, met hun adviesrapport. Daarin stelde het dat de toename van flexwerk een groot maatschappelijk probleem was, dat het verschil tussen vast en flex kleiner moet worden en – verrassing! – dat daarom het ontslagrecht nog verder versoepeld moest worden. Vooral de bazen profiteren van de nieuwe flexibiliteit: zijn moeten de macht krijgen om eenzijdig de lengte van je werkweek, de hoogte van je loon, de functie die je uitvoert en de tijden en de locatie waar je werkt te bepalen.

Op die manier zijn werkenden aan de goden overgeleverd en totaal afhankelijk van de grillen van het kapitaal. De plannen van Borstlap en co zijn een nieuwe frontale aanval op de rechten van de arbeidersklasse in Nederland. Maar dan verpakt als een neoliberale oplossing voor door het neoliberalisme veroorzaakte problemen. Het doel is om de natte dromen van het grote kapitaal te verwezenlijken: maak de positie van werkenden zo zwak mogelijk, knijp ze tot de laatste druppel uit en tel uit je winst.

De vakbondstop is in hoge mate medeplichtig aan deze situatie. Zij hebben keer op keer ingestemd met afbraak: van het pensioenstelsel tot het ‘sociaal akkoord’ in 2013. Ook nu liet FNV-bestuurslid Zakaria Boufangacha zich graag zand in de ogen storten en stak hij de loftrompet over de Commissie Borstlap. Want die zou net zo bezorgd zijn over de ‘doorgeslagen flex’ als hij – je vraagt je af of hij het rapport überhaupt heeft gelezen.

Politiek links staat er niet veel beter voor. PvdA en GroenLinks hebben de neoliberale agenda overgenomen en helpen uitvoeren. De SP heeft zich in veel gevallen wél tegen de neoliberale afbraak gericht, maar de strategie van de partij is door en door electoraal. Het woord ‘klassenstrijd’ wordt weer wat vaker in de mond genomen, maar voor zover de SP acties voert, zijn die vooral bedoeld ter profilering van de partij. Vandaar dat de partij acties het liefst via mantelorganisaties zoals het Nationaal Zorgfonds organiseert.

De echte klassenstrijd wordt in Nederland vooral door rechts en de werkgevers gevoerd. De Franse arbeidersklasse liet ondertussen zien hoe je wel effectief terug vecht: niet met retoriek en ijdele hoop, maar door de macht van de klasse te mobiliseren in massademonstraties, blokkades en massastakingen.