Adriaan Koerbagh: radicaal van de ‘vroege Verlichting’

Kort geleden verscheen van de hand van de Rotterdamse filosoof Bart Leeuwenburgh een interessant boek over Adriaan Koerbagh, een vriend van Spinoza en een van de radicaalste vertegenwoordigers van de ‘vroege Verlichting’, een stroming die de laatste tijd vooral door de boeken van Jonathan Israel zo in de belangstelling is komen te staan.
9 juni 2013

Leeuwenburgh schrijft niet alleen over Adriaan, maar ook over diens broer Johannes, met wie Adriaan een zeer nauwe band had in zijn leven en in zijn wetenschappelijk werk. En hij kadert het leven, de opvattingen en geschriften van de Koerbagh sterk in binnen de maatschappelijke, sociale, politieke, wetenschappelijke en religieuze verhoudingen van de zeventiende eeuw. Hij legt kort maar krachtig uit hoe het ook al weer zat met de zeer snelle groei van Amsterdam, met Gomarus versus Arminius, met Maurits en Oldenbarnevelt, met remonstranten en contraremonstranten, met de verschillen tussen de fracties van de machtige regenten, met regenten versus Oranje, met het denken van Aristoteles en de nieuwe filosofie van Descartes, met de socianen en collegianten en wederdopers, met Coornhert, met de Leviathan van Thomas Hobbes en de Ethica van Spinoza.

Binnen die complexe en veranderende verhoudingen beschrijft hij zo goed en zo kwaad als dat met de beschikbare feiten en gegevens gaat, de levens en keuzes van de radicale gebroeders Koerbagh. En de reactie van de gereformeerde dominees en regenten.

Adriaan Koerbagh, die door zijn familie, vrienden en relaties tot de rijke elite van de Republiek behoorde, werd in de relatief tolerante hoofdstad Amsterdam van de relatief tolerante en vrijzinnige Republiek in 1668 in de martelkamer van het stadhuis, het huidige paleis op de Dam, door schout Cornelis Witsen en de schepenen in eerste instantie veroordeeld: “…dat soude gebracht worden op het schavot, … , ende met een gloeyende priem gesteken worden door syn tonge, naer dat hem syn rechter duym sal werden afgehouwen; de boeken of verbrant in’t openbaer, … , ende opgesloten dertich jaren”. In tweede instantie werd hij veroordeeld tot tien jaar Rasphuis – misschien omdat de regenten niet al te veel publieke belangstelling voor deze ‘ketter’ wilden hebben – waar Koerbagh na een jaar overleed in oktober 1669. Adriaans broer Johannes had het al jaren aan de stok met de gereformeerde kerkelijke instanties en hij overleed in 1672. Het waren tijden dat wetenschappelijke, filosofische, religieuze en politieke opvattingen en meningsverschillen onverbrekelijk met elkaar waren verbonden.

Leeuwenburgh weet goed duidelijk te maken waarom Koerbagh in het tamelijk tolerante Holland van die tijd, ondanks zijn goede connecties en familierelaties in de hogere kringen, toch tot zo’n zware straf veroordeeld werd na het schrijven van twee boeken met zeer lange titels, die kort bekend staan als Bloemhof en Ligt. Bijzonder was niet alleen de goed onderbouwde blasfemische radicale inhoud, die de spot dreef met het geloof en de gereformeerde kerk, maar ook dat ze in het Nederlands geschreven waren. Want de purist Koerbagh vond dat ieder mens voor rede vatbaar was en dat wetenschap daarom niet in het Latijn, maar in het Nederlands moest worden geschreven. Dat maakte de boeken dubbel explosief.

De arts, jurist en filosoof Adriaan Koerbagh, die op 25 januari 1633 in de Nieuwe Kerk in Amsterdam werd gedoopt, studeerde in Utrecht en in Leiden. Adriaan en Johannes begonnen hun studie in Utrecht in 1653, nadat zij de Latijnse school hadden gevolgd. Op de universiteiten rommelde het onder andere door de debatten over de nieuwe natuurfilosofie van René Descartes. Maar in Utrecht kwamen de gebroeders ook in aanraking met het socianisme, dat ongeloof hechtte aan het christelijke dogma van de Heilige Drie-eenheid (triniteit), de goddelijkheid van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. Adriaan had zich in Utrecht laten inschrijven bij rechten en medicijnen, zijn jongere broer bij theologie.

De socianen waren volgelingen van de Italiaanse humanist Sozzini (1539-1604), die via Bazel uitweek naar Polen. Hij pleitte ondermeer voor een rationele interpretatie van de Bijbel en nam daarbij afstand van allerlei christelijke dogma’s, ook van het centrale element van het geloof in de predestinatie. Bij hem was Jezus niet goddelijk, maar menselijk.

Leeuwenburgh geeft aan dat de Discours de la Méthode van Descartes in 1637 verscheen en: “In strikt filosofisch perspectief waren Adriaan en Johannes, net als hun generatiegenoot Baruch Spinoza, de tweede generatie cartesianen, die de filosofie van de Franse denker tot het uiterste zouden radicaliseren.” Voetius was in Utrecht de gereformeerde tegenstander van de opvattingen van Descartes.

In 1656 hebben de gebroeders Koerbagh Utrecht voor Leiden verlaten. Onder de naam Ceurbach stond Adriaan er ingeschreven als student in de medicijnen en Johannes in de theologie. In 1659 zou Adriaan er in de medicijnen promoveren onder de naam Keurbagh. Leeuwenburgh vertelt het een en ander over de opkomst van de nieuwe geneeskunde en plantkunde in die tijd, mede onder invloed van de microscoop.

Om meer inzicht te krijgen in de relaties van en invloeden op de broers Koerbagh, analyseert Leeuwenburgh het vriendenboek van Johannes en in een aanhangsel van het boek geeft hij de lijst van 54 namen van de vrienden in dit album amicorum. Hier vinden we ook de naam van Anna Maria van Schurman (1607-1678), die als vrouw van achter een gordijn colleges mocht volgen aan de universiteit van Utrecht. Een andere naam is die van de medicus Nicolaes Tulp, bekend van het schilderij van Rembrandt Anatomische les van dr. Nicolaes Tulp. Leeuwenburgh schrijft dan: “…konden Adriaan en Johannes rekenen op de steun van een van de machtigste regenten van de stad. (…) Des te moeilijker is het te begrijpen dat Adriaan voor de publicatie van Bloemhof en de voorgenomen publicatie van Ligt zo hard werden aangepakt. Het roept de vraag op of Reynst, Schaep en Tulp de broers hebben laten vallen en zo ja, waarom?”

Leeuwenburgh gaat dan na wie Adriaan aan het einde van de jaren vijftig als vrienden had en wat hem naast zijn medische studie bezig hield. Hij noemt Lodewijk Meijer (1629-1681), Johannes Bouwmeester (1634-1680), Jacob Vallan (1637-1720), Abraham van Berkel (1629-1686) en Baruch Spinoza (1632-1677). Over die laatste schrijft Leeuwenburgh: “Een van de onopgeloste vragen rond de persoon Adriaan Koerbagh was en is of hij nu wel of niet, en zo ja vanaf wanneer, contact had – en misschien zelfs zeer goed bevriend was – met de man die de geschiedenis is ingegaan als een van de beruchtste atheïsten en een van de grootste filosofen ooit: Spinoza. Het juiste antwoord hangt hier helemaal af van de waarde die we toekennen aan circumstantial evidence, ofwel indirect bewijs.” Theun de Vries is in zijn biografie van Spinoza hier duidelijk over: “De twee broers verkeerden herhaaldelijk in het Amsterdamse ouderhuis, zochten dan ook hun oude leermeester Van den Enden op en maakten daar kennis met Spinoza. Er moet spoedig vertrouwelijkheid tussen hen zijn gegroeid; vooral Adriaan nam de denkbeelden die Spinoza ontwikkelde met toenemende geestdrift over.” En verderop: “Dat Spinoza desondanks zijn vrienden moest verzoeken het werk niet in Nederlandse vertaling uit te geven en er verder liever over te zwijgen, werd ongetwijfeld mede beïnvloed door het fatale lot dat inmiddels een van zijn eerste discipelen, Adriaan Koerbagh, had getroffen.” Leeuwenburgh concludeert: “… dat het zeer waarschijnlijk is dat er sprake was van vriendschap.”

Adriaan Koerbagh vond het belangrijk om – in navolging van onder andere Simon Stevin en Lodewijk Meijer – wetenschap in de Nederlandse taal toegankelijk te maken. In 1664 gaf hij onder zijn eigen naam ’t Nieuw Woorden-boek der Regten uit. Hierin stond volgens Leeuwenburgh “nog niets waar gereformeerde scherpslijpers aanstoot aan konden nemen.” Dat zou wel degelijk het geval zijn met zijn in 1668 gepubliceerde woordenboek Bloemhof. Nederlands was volgens Koerbagh niet alleen een goede voertaal voor de wetenschap, maar het was ook zijn bijdrage aan een grotere vrijheid van wetenschap en meer politieke vrijheid. In dit opzicht verschilde hij van Spinoza, die in het voorwoord van zijn in 1670 anoniem in het Latijn verschenen Tractatus theologico-politicus schreef: “Het volk dus en allen die evenals het volk door dezelfde hartstochten worden geteisterd, nodig ik niet uit om dit te lezen.”

Adriaan Koerbagh promoveerde in 1659 in Leiden in de geneeskunde op een disputatie over tuberculose en in 1661 promoveerde hij er in de rechten, waarna hij van Leiden terug verhuisde naar Amsterdam. Waarschijnlijk trok hij daar eerst bij zijn moeder op het Singel in, later waarschijnlijk naar het achterliggende huis. Leeuwenburgh schrijft daarover: “Aangezien Adriaan in 1669 vanuit het huis aan de achterliggende Oude Nieuwstraat 6 werd begraven, is het aannemelijk dat hij samen met Johannes in de loop van de jaren zestig dat huis betrok. Afgaande op de getuigenis van de predikant Pieter Leupen (1607-1670) is het zelfs niet uit te sluiten dat Adriaan op de Oude Nieuwstraat ook ‘in zonde’ samenwoonde met een vrouw.”

Johannes en Adriaan kregen problemen met de kerkelijke machten. Maar in eerste instantie ging Adriaan de confrontatie met de kerkenraad nog uit de weg. Hetzelfde gold voor Johannes, die begin jaren zestig met zijn toenemende twijfels aan de dogma’s van de kerk steun zocht bij de ‘collegianten’, een verzameling vrije geesten met egalitaire inslag, die zich verzetten tegen de dwangbuis van de kerkelijke dogmatiek. Leeuwenburgh schrijft: “Op elke eerste zondag van de maand hielden ze een bijeenkomst, waar niemand de leiding had en iedereen vrijuit mocht spreken. Er was dus geen predikant die een dienst leidde en een preek hield. Tijdens deze bijeenkomsten, die ‘colleges’ werden genoemd, werd gezamenlijk de Bijbel gelezen, gezongen en gedebatteerd. De geloofsbeleving van het individu stond voorop en werd als een strikt persoonlijke zaak opgevat. Vrijheid van meningsuiting en onderlinge tolerantie voor afwijkende geloofsopvattingen werden als het grootste goed beschouwd.” En verder: “Spinoza was niet voor niets in de zomer van 1661 van Amsterdam naar Rijnsburg, de ‘hoofdstad’ van de collegianten, verhuisd.”

Leeuwenburgh laat zien dat Spinoza een inspiratiebron was voor Adriaan Koerbagh in zijn Bloemhof en Ligt. Daarnaast “leidt er ook een spoor terug naar een andere belangrijke systematische denker: de Engelse politieke filosoof Thomas Hobbes.” Het bekendste werk van Hobbes, die in 1588 geboren werd, was het in 1651 verschenen boek Leviathan. Dat boek verscheen in het Engels en niet in het Latijn, omdat ook Hobbes – net als Koerbagh – een zo groot mogelijk publiek wilde bereiken. Koerbagh was goed bevriend met een grote aanhanger van Hobbes, Van Berkel.

In de loop van de jaren zestig zou het conflict van de gebroeders Koerbagh met de Amsterdamse predikanten escaleren en dat zou voor Adriaan na een vlucht naar Culemborg, verraad en arrestatie in Leiden en zijn verhoor en veroordeling in Amsterdam, slecht aflopen als gevangene in het Rasphuis.

In 1666 werden de broers Koerbagh voor het eerst door de kerk aan de tand gevoeld. Zoals Leeuwenburgh schrijft: “Adriaan vanwege zijn onzedelijke levenswandel en Johannes omdat hij vergaderingen van collegianten bijwoonde. Na ettelijke verhoren hadden ze ten langen leste schoorvoetend beloofd hun leven te beteren.” In 1667 waren er weer klachten over Johannes en op 5 januari 1668 moest hij weer voor de kerkenraad verschijnen. Intussen was Adriaan in het geheim bezig de druk van de Bloemhof voor te bereiden, waarvoor hij een katholieke drukker had gevonden. Er verschenen anonieme versies van, maar ook versies met zijn naam ‘gedaen door Mr. Adr. Koerbagh’. Volgens Leeuwenburgh “omdat Adriaan besloot de strijd met open vizier aan te gaan.” De verschijning van de Bloemhof (waarschijnlijk in een oplage van tussen de vijfhonderd en duizend exemplaren) sloeg in als een bom. “Op 23 februari vergaderde de kerkenraad over het gewraakte woordenboek en besloot ze in allerijl de volgende dag een delegatie naar het stadhuis te sturen om de burgemeesters aan te sporen alle exemplaren van Bloemhof in beslag te laten nemen.” De burgemeesters en schout Cornelis Witsen twijfelden, zochten een compromis, maar namen wel bij Koerbagh thuis een paar exemplaren in beslag. Het werd Adriaan te heet onder de voeten en hij besloot te vluchten aar de ‘vrije heerlijkheid’ Cuylenburg. Het graafschap Culemborg en omgeving “was een autonome vrijstaat met een eigen wetgeving en rechtspraak” en gold in die tijd als ideale tijdelijke vluchtplaats voor velen. Johannes had van de kerkenraad enig uitstel gekregen om tot bezinning te komen en hij hield contact met zijn broer Adriaan. Dat niet alleen, maar hij “hielp hem ook om het boek te laten drukken dat in dit escalerende conflict kan worden beschouwd als de lont in het kruitvat: een Ligt schijnende in duystere Plaatsen, om te verlichten de voornaamste saaken der Godsgeleerdheyd en Godsdienst.

Het boek was een systematische voortzetting van de Bloemhof. Het was een aanval. Leeuwenburgh karakteriseert het boek als volgt: “Zonder overdrijven is Ligt de meest radicale en genadeloze kritiek die de publieke gereformeerde kerk in de zeventiende-eeuwse Republiek over zich heen kreeg. Wat Koerbagh in Ligt deed was niets anders dan het volle gewicht van de rede, het ‘gezonde verstand’, als stormram gebruiken met de bedoeling de religieuze dogma’s van de publieke gereformeerde kerk te verpletteren. (…) Zoals Spinoza God als het ware had ‘opgelost’, had doen verdwijnen in de natuur, ze leek Koerbagh de Heilige Geest op te willen lossen in de rede.”

In Culemborg werd Adriaan verraden door zijn bang geworden drukker en net op tijd wist hij naar Leiden te ontsnappen. Intussen werd Johannes in Amsterdam gevangen gezet en door de schout en schepenen verhoord. Johannes bleef gevangen zolang zijn broer zich niet had aangegeven. Adriaan werd in Leiden verraden. Hij werd op 18 juli door de Leidse schout gearresteerd en naar Amsterdam gebracht, waar hij op 20 juli voor het eerst verhoord werd. De drukkers van zijn beide boeken werden als getuige opgeroepen. Ook Johannes werd na ruim tien weken gevangenschap weer ondervraagd. Op 27 juli volgde het zware vonnis in de ‘pijnkamer’ van het stadhuis, waarna Adriaan berouw toonde en beloofde een beter leven te gaan leiden. Het definitieve vonnis luidde tien jaar opsluiting in het Rasphuis en daarna nog tien jaar verbanning uit de stad Amsterdam. Ondanks zijn strijdbare toon werd Johannes onder voorwaarden ontslagen van rechtsvervolging.

Adriaan kwam in het Rasphuis terecht, dat in 1596 was opgericht om de vele arme en hongerige bedelaars van de straat te halen, tewerk te stellen en op te voeden. In 1597 werd voor vrouwelijke bedelaars het Spinhuis ingericht. Na enkele jaren werd het Rasphuis gesplitst in een deel voor het gewone volk en een ‘secrete plaats’, waar Koerbagh terecht kwam en waar geen dwangarbeid hoefde te worden verricht.

Een paar weken later werd Koerbagh overgebracht naar het ‘Willige Rasphuis’, dat in 1650 was opgericht op de huidige Prins Hendrikkade. In het rasphuis toonde Adriaan Koerbagh zich opstandig, maar dat werd allengs minder, waarschijnlijk door een slopende ziekte waaraan hij op 36-jarige leeftijd overleed, in oktober 1669. Het jaar daarop, in 1670, overleed zijn moeder en in 1672 overleed zijn broer Johannes en zijn zus Lucia.

 

Bart Leeuwenburgh (2013),

Het noodlot van een ketter, Adriaan Koerbagh 1633-1669.

Uitgeverij Vantilt, 19,95 euro.