Socialisme en seksuele bevrijding

Ondanks vooruitgang is er nog steeds sprake van seksuele onderdrukking. Waar komt deze vandaan? En biedt de marxistische traditie inzichten die bij kunnen dragen aan de bestrijding er van?
3 december 2011

Door Miriyam Aouragh, Pepijn Brandon en Angela Ettema

Inleiding

Het begin van de twintigste eeuw was een tijd van hoop. Voor het eerst in de geschiedenis leek er, in ieder geval in de ontwikkelde kapitalistische landen, voldoende welvaart te ontstaan om niet alleen een rijke elite maar ook een groot deel van de arbeidersklasse van een behoorlijk bestaan te verzekeren. Steeds grotere groepen arbeiders veroverden stemrecht. Sociaal-democratische partijen kwamen op, die beargumenteerden dat via die uitbreiding van het stemrecht en het parlement de arbeidersklasse zo veel invloed zou winnen dat uiteindelijk het socialisme onvermijdelijk zou worden. Een tijdperk zou aanbreken van ongekende gelijkheid. Dit soort ideeën werd ook populair onder arbeidersvrouwen. Onder invloed van vrouwen uit de hogere klasse, die voor kiesrecht voor rijke vrouwen vochten, ontstond onder socialistische arbeidsters een beweging voor kiesrecht voor alle vrouwen. Maar de strijd die aan het begin van deze eeuw losbarstte bleef niet beperkt tot het recht om te stemmen. Kiesrecht had volgens socialistische activisten van toen alleen zin als het zou leiden tot concrete verbeteringen in het leven van miljoenen vrouwen. Daarom koppelden ze de strijd voor stemrecht aan vier andere eisen: de moederschapsverzekering, kosteloze geneeskundige hulp, de zuigelingenkeuken en het kinderdagverblijf. De strijd van homoseksuelen om bevrijd te worden uit de wurgende greep van heteroseksuele gezinsverhoudingen kwam pas in de jaren zestig echt op gang. Door acties van homoseksuelen in de jaren zestig en zeventig, zoals door de Amsterdamse Jongeren Actiegroep Homoseksualiteit en het Flikkerfront, groeide het zelfvertrouwen van homoseksuelen. Hun strijd leidde tot een toenemende juridische en maatschappelijke acceptatie van iets wat in 1911 nog bij wet werd verboden als vorm van ‘zedeloosheid’.

Anno 2000 is er veel veranderd, zoveel, vinden ook voormalige homoseksuele activisten, dat homobevrijding niet meer zo hoog op de agenda hoeft te staan, omdat de voornaamste doelen bereikt lijken. Rob Tielman, hoogleraar homostudies: “Met de openstelling van het huwelijk voor homoseksuelen is in Nederland het ideaal van politieke gelijkberechtiging verwezenlijkt”. Maar ook de maatschappelijke gelijkberechtiging staat voor de deur volgens Tielman, die ooit tot de radicale vleugel van het COC behoorde: “Hoezeer de tolerantie jegens homoseksuelen is verinnerlijkt, blijkt bijvoorbeeld uit het feit dat een meerderheid van de bevolking nu voor homoseksueel ouderschap is”.

Maar de strijd voor de bevrijding van homoseksualiteit is verre van gestreden. Geweld tegen homoseksuelen en homodiscriminatie op scholen en op het werk zijn problemen die vandaag de dag bijna net zo groot zijn als tientallen jaren terug. We zien hetzelfde terug als we kijken naar de emancipatie van de vrouw. We zijn nu ruim tachtig jaar verwijderd van de eerste golf van vrouwenstrijd. Alleen al het idee dat alleen mannen mogen stemmen en vrouwen niet roept bij de meeste mensen diepe walging op. Er is in tachtig jaar ontzettend veel veranderd in het dagelijks leven van vrouwen. Maar de vier eenvoudige eisen waarvoor onze overgrootmoeders de straat op gingen zijn nog steeds niet binnen. In de afgelopen tien jaren is het aantal vrouwen op de arbeidsmarkt in Nederland sneller gegroeid dan op vrijwel elk ander moment sinds de Tweede Wereldoorlog. Het tekort aan voorzieningen voor werkende vrouwen, zoals kinderopvang, is met dezelfde snelheid mee gegroeid.

In de afgelopen eeuw leidden dit soort problemen keer op keer tot heftige uitbarstingen van strijd. Een massabeweging voor stemrecht aan het begin van de eeuw, militante acties voor vrouwenrechten in de jaren zestig en zeventig en de strijd voor het recht op abortus in de jaren zeventig en tachtig. Die strijd ging vaak veel verder dan een paar concrete eisen. Ze ging over de manier waarop in deze maatschappij tegen vrouwen wordt aangekeken, over het feit dat vrouwen geacht worden het huishouden te doen en kinderen op te voeden, en dat nog leuk te vinden ook. Over de seksistische manier waarop de media en de reclame vrouwenlichamen misbruiken, over de manier waarop in deze maatschappij überhaupt met seksualiteit wordt omgegaan.

Er bestaat een mythe die zegt dat er in Nederland geen of nauwelijks nog sprake is van seksuele onderdrukking, noch van vrouwen noch van homoseksuelen. Vrouwen werden in het verleden misschien wel onderdrukt, maar door de strijd van de jaren zestig en zeventig en de emancipatie in de jaren tachtig is er nu volledig dezelfde behandeling krijgen als mannen. Dat het feit dat vrouwen nog steeds een achterstand hebben op de arbeidsmarkt vooral een persoonlijke keuze is. Homoseksuelen, leert dezelfde ideologie hebben het laatste restje publieke afkeuring alleen te wijten aan hun extravagante gedrag, zoals tijdens de Canal Parade tijdens de Gay Games in Amsterdam.

Deze brochure gaat in op dit soort argumenten en kijkt naar de werkelijke positie van vrouwen en homoseksuelen in Nederland. Ze zal ingaan op de veranderingen die in de laatste jaren hebben plaatsgevonden, en proberen aan te tonen hoe die veranderingen een nieuwe golf van strijd voor vrouwenbevrijding en homoseksuele bevrijding onvermijdelijk maken.

Zolang er nog seksuele onderdrukking is, is het belangrijk om te weten hoe we ertegen kunnen vechten. Hiervoor zullen we eerst moeten uitzoeken waar die onderdrukking vandaan komt. Hierover zijn allerlei verschillende theorieën in omloop. Sommige mensen zeggen dat vrouwenonderdrukking en het afwijzen van homoseksualiteit simpelweg in de aard van de mens zit, en dat we er dus ook nooit vanaf zullen komen. Anderen zeggen dat vrouwen en homoseksuelen onderdrukt worden omdat heteroseksuele mannen het in deze maatschappij voor het zeggen hebben. De strijd voor seksuele bevrijding wordt dan een strijd van vrouwen en homoseksuelen tegen heteroseksuele mannen om de heerschappij.

Binnen de klassieke marxistische traditie is er altijd veel aandacht geweest voor deze vraagstukken. Friedrich Engels, Marx’ meest directe medewerker, schreef een boek over de vraag waar de onderdrukking van vrouwen vandaan komt. In het tweede en het derde hoofdstuk zullen we ingaan op deze vraag, en waarom volgens socialisten de strijd tegen vrouwenonderdrukking en seksuele onderdrukking in het algemeen onlosmakelijk verbonden is met de strijd tegen kapitalisme. Dit is voor socialisten van onschatbaar belang. Volgens Marx kan de bevrijding van de arbeidersklasse alleen het werk zijn van de arbeidersklasse zelf. Met die bevrijding zal de arbeidersklasse de bevrijding van alle onderdrukte groepen in deze maatschappij mogelijk maken. Als dit de bevrijding van vrouwen, de helft van de mensheid, niet dichterbij brengt, is socialisme waardeloos.

Deze brochure wil niet alleen een theoretisch antwoord geven op de vraag waar vrouwenonderdrukking en de onderdrukking van homoseksuelen vandaan komt, of alleen een overzicht van de geschiedenis van de strijd voor seksuele bevrijding. De problemen waarmee vrouwen tachtig jaar geleden geconfronteerd werden zijn nog niet verdwenen. Homoseksuelen worden nog steeds op straat in elkaar geslagen, net als aan het begin van de twintigste eeuw. Waar seksuele onderdrukking vandaan komt en hoe we ertegen kunnen vechten zijn praktische vragen. Deze brochure wil een bijdrage leveren aan de ideeën en strategieën voor de komende golf van strijd.

1. Is er nog vrouwenonderdrukking in Nederland?

“Oude feministen houden er te weinig rekening mee dat veel vrouwen er gewoon voor kiezen om voor hun kinderen te zorgen. Een carrière is geen must om een zelfbewuste vrouw te zijn.” Dit zei Marike Simons, één van de oprichtsters van de ‘Rode Dozen’, een actiegroep die in 1998 werd opgericht. De ‘Rode Dozen’ wilden afrekenen met het feminisme, omdat het achterhaald zou zijn. Dit idee, dat vrouwenonderdrukking iets van vroeger is kom je regelmatig tegen in de media. Vrouwen zouden tegenwoordig alle mogelijkheden hebben om carrière te maken, als ze maar willen. Er zou geen systematische achterstelling meer bestaan van vrouwen ten opzichte van mannen. De feiten zijn anders.

Om te beginnen verdienen vrouwen in Nederland nog steeds een stuk minder dan mannen. Het bruto uurloon van mannen was in 1990 26,25 gulden, terwijl dit voor vrouwen 19,13 gulden was. In 1997 is de situatie niet verbeterd: in dit jaar was het bruto uurloon voor mannen 32,65 gulden en voor vrouwen 24,07 gulden.

Zelfs als vrouwen hetzelfde werk doen als mannen krijgen ze hier 7% minder voor betaald. Maar de cijfers hierboven laten zien dat het gemiddelde inkomensverschil tussen vrouwen en mannen ongeveer een kwart is. Dit komt doordat vrouwen veel vaker laagbetaald werk doen. ‘Typisch vrouwenwerk’, zoals ziekenzorg en kinderopvang, betaalt slecht. Ook in het bedrijfsleven werken vrouwen over het algemeen in lagere functies. Het aantal vrouwelijke topmanagers is te verwaarlozen.1

Dezelfde ongelijkheid komen we tegen in het hoger onderwijs. Voor het eerst in de geschiedenis is meer dan de helft van de eerstejaarsstudenten vrouw. Maar dat leidt niet of nauwelijks tot een stijging in het aantal vrouwelijke wetenschappers. De Volkskrant schreef op 25 januari: “In de hele westerse wereld, maar met name in Nederland, weet de vrouw (…) nog maar moeilijk door het ‘glazen plafond’ heen te breken dat de lage en de hogere wetenschappelijke echelons van elkaar scheidt.” De cijfers spreken voor zich. Nog geen 5% van de Nederlandse hoogleraren is vrouw. Nederland loopt daarmee ver achter bij een land als Turkije. Polen en Bulgarije voeren de ranglijst aan met percentages rond de 30%. Voor hoofddocenten, docenten, overig wetenschappelijk personeel en aio’s zijn de percentages respectievelijk 7, 2, 18, 9, 33 en 36,6.

Het aantal werkende vrouwen in Nederland is laag. In 1990 was de arbeidsparticipatie van vrouwen 34,7%. Een VN-rapport deelde Nederland vanwege dit percentage in bij derdewereldlanden.2

Op het gebied van vrouwenemancipatie is Nederland nog steeds een volslagen achterlijk land. Maar dat wil niet zeggen dat er niets verandert. Eén van de belangrijkste ontwikkeling van de afgelopen jaren is een sterke stijging van het aantal werkende vrouwen in Nederland. In 1997 was de arbeidsparticipatie van vrouwen gestegen tot 38,3%. De toename van het aantal vrouwen op de arbeidsmarkt is een ongelijkmatig proces. Onder sommige groepen vrouwen vond er een veel snellere stijging plaats dan onder andere. Het meest veranderde de positie van allochtone vrouwen. De participatie van de vier grootste minderheidsgroepen groeide sterker dan de participatie van autochtone vrouwen. Onder geen enkele bevolkingsgroep veranderde zoveel als bij de Marokkaanse vrouwen. Tussen 1994 en 1998 groeide het aantal van hen dat deel nam aan het arbeidsproces met zo’n tien procent.3

Het feit dat zij en steeds meer andere vrouwen onderdeel uit zijn gaan maken van de arbeidersklasse schept de mogelijkheid voor bevrijding. Huishouden is een individuele bezigheid. Werk buitenshuis doe je samen met collega’s. Een huisvrouw die niet rond komt met haar huishoudportemonnee kan daar niets aan doen. Arbeiders kunnen samen met hun collega’s actie voeren voor hoger loon. Ze kunnen zich organiseren in vakbonden. Werken buitenshuis vergroot het zelfvertrouwen van vrouwen, en geeft vrouwen economische zelfstandigheid, dus de mogelijkheid om te breken met de afhankelijkheid van het gezin of de kostwinner.

Maar de gevolgen van stijgende arbeidsparticipatie zijn tegenstrijdig. Aan de ene kant versterkt het de positie van vrouwen. Maar tegelijk brengt het nieuwe problemen met zich mee. Het feit dat meer vrouwen werken wil niet zeggen dat daarmee het huishouden en de opvoeding van kinderen automatisch van hun schouders valt. In plaats daarvan moeten vrouwen steeds vaker werk en huishouden combineren. Voor gezinnen uit de arbeidersklasse is het over het algemeen geen optie dat de man in deeltijd gaat werken om voor de kinderen te zorgen, juist omdat vrouwen zoveel minder verdienen. Maar het alternatief, voldoende kinderopvang, is in Nederland niet voorhanden. Volgens de Emancipatieraad is er op dit moment een tekort van 200.000 opvangplaatsen. Wachtlijsten zijn extreem lang. Het resultaat is dat veel vrouwen bij gebrek aan geschikte en betaalbare opvang hun baan moeten opzeggen of in deeltijd moeten gaan werken. In de zorgsector is gebrek aan kinderopvang zelfs reden nummer één om te stoppen met werken. De achterstand van Nederlandse vrouwen is bijna op geen enkel gebied zo groot als op dat van kinderopvang. Terwijl in Scandinavische landen 70% van de kinderen tot vier jaar op de crèche zit, is dat in Nederland 15%. In de afgelopen jaren is het tekort aan opvangplaatsen gegroeid, niet afgenomen.4

Nederland is het land niet de hoogste werkdruk in Europa. Met name vrouwen worden door deze werkdruk zwaar getroffen. Ten eerste omdat vrouwen werk en zorg moeten combineren. Ten tweede omdat ze vaak werken in sectoren waar de werkdruk uitzonderlijk hoog is, zoals onderwijs en gezondheidszorg. Ten derde omdat ze veel minder kans hebben om carrière te maken, daardoor in lagere functies blijven steken en weinig controle hebben over hun werk. Hierdoor hebben vrouwen extra kans om in de WAO te komen. In de eerste negen maanden van 1999 daalde het aantal WAO-uitkeringen aan mannen met duizend, terwijl het aantal arbeidsongeschikte vrouwen met ruim vijftienduizend steeg. De kans dat vrouwen arbeidsongeschikt worden is 2,4 keer groter dan de kans dat dit gebeurt bij mannen.5

Een extra probleem waarmee werkende vrouwen geconfronteerd worden is seksisme. Hoe ontzettend seksistisch Nederland is blijkt wel uit het feit dat in Nederland pas enkele jaren terug verkrachting binnen het huwelijk strafbaar stelde. Geweld tegen vrouwen is nog steeds aan de orde van de dag. Onlangs bleek uit onderzoek dat meer dan de helft van de verpleegsters last heeft van seksuele intimidatie. In 42,3% van de gevallen besluiten verpleegsters intimidatie niet te melden. Mathilde Bos, docent verpleegkunde aan de Hogeschool Utrecht: “Het wordt geaccepteerd als een gegeven dat bij je vak hoort en waar je maar mee om moet kunnen gaan.”6

De problemen in de verpleging leggen een tegenstelling bloot. De positie van vrouwen op de arbeidsmarkt is in de laatste jaren veel sterker geworden. Vooral nu er krapte op de arbeidsmarkt is wordt de achterstand in arbeidsparticipatie in versneld tempo ingelopen. Maar het gebrek aan voorzieningen, de ongelijkheid in lonen en de achterlijke seksistische opvattingen verdwijnen niet met dezelfde snelheid. Deze tegenstelling leidde in de verpleging al aan het begin van de jaren negentig tot een serie hevige uitbarstingen. Maar het resultaat van die uitbarstingen was niet dat de ongelijkmatigheid werd opgeheven.

Dit maakt de situatie in Nederland op het gebied van vrouwenstrijd explosief. Duizenden vrouwen vervullen een onmisbare rol in het arbeidsproces. In de komende rondes CAO-onderhandelingen krijgt kinderopvang een steeds belangrijkere plaats. Tegelijk moeten vrouwen opboksen tegen de achterlijkste vormen van seksisme. Nog steeds wordt er door veel mensen vanuit gegaan dat de plaats van vrouwen bij de kinderen thuis is, niet op de werkvloer. Dit soort achterlijke ideeën vind je niet alleen terug onder CDA-politici en Playboy-columnisten, maar zelfs in ‘respectabele’ kranten. In een commentaar over kinderopvang schreef De Volkskrant: “Het is goed als er voor alle kinderen deugdelijke opvang komt, maar hun belangen mogen niet uit het oog worden verloren. Uit een onderzoek dat de Commissie Dagindeling op verzoek van de regering liet uitvoeren, bleek één ding overduidelijk: kinderen willen het liefst met moeder en de theepot thuis zijn. Nu zitten ze niet meer dan drie dagen in de opvang. Het zou goed zijn als die praktijk niet onder druk van de arbeidsmarkt sneuvelt.” Dit soort ideeën wordt nog versterkt door films en commercials, waarin vrouwen maar op twee manieren terugkomen; als zorgzame huismoeder en als lustobject.

Het gat tussen de mogelijkheden die vrouwen krijgen door te gaan werken en de druk die er nog steeds op ze gelegd wordt om zich vooral te concentreren op het gezin maakt dat de strijd voor vrouwenbevrijding nog net zo hard nodig is als dertig jaar geleden. Maar waarom is vrouwenonderdrukking eigenlijk zo hardnekkig? Is het mogelijk dat in de toekomst seksisme wel zal verdwijnen? Om een antwoord te vinden op die vraag zullen we moeten uitzoeken waar vrouwenonderdrukking vandaan komt.

2. Waarom worden vrouwen onderdrukt?

Hoewel veel mensen, ook oud-feministes beweren dat vrouwenstrijd gestreden is, wordt op de vraag of er altijd vrouwenonderdrukking heeft bestaan meestal met ja geantwoord. Vrouwenonderdrukking zou nou eenmaal in de menselijke aard zitten, daar kunnen we niets aan doen. Onderzoekster Andrea Dworkin, die veel boeken over geweld tegen vrouwen schreef, zegt:

“In de privéwereld van mannen en vrouwen is er geen onderscheid tussen het midden van de twintigste eeuw en alle andere eeuwen. Er zijn alleen de oude waarden; vrouwen zijn er om genomen te worden, de manier waarop wordt bepaald door de man. Zo ging het vroeger en zo gaat het nu, bij de holemens en de astronaut, in de landbouw en de industrie, in de stad en op het platteland.”7

Wetenschappelijk onderzoek geeft echter aan dat het grootste gedeelte van de menselijke geschiedenis geen vrouwenonderdrukking heeft gekend. In ‘De oorsprong van het gezin, van de particuliere eigendom en van de staat’ schrijft Friedrich Engels dat het ontstaan van vrouwenonderdrukking samenhangt met het ontstaan van klassenmaatschappijen. Uitgebreid antropologisch en archeologisch onderzoek dat afgelopen eeuw is gedaan ondersteunt de theorie van Engels. De eerste echte antropoloog Malinowski heeft in de jaren dertig van de afgelopen eeuw onderzoek verricht op de Trobriand-eilanden. Hier bleek geen vrouwenonderdrukking te bestaan. In deze maatschappijen bestond niet eens een woord voor verkrachting. De eilandbewoners konden zich niet voorstellen dat een man een vrouw zou kunnen slaan of dat een vrouw tegen haar zin een monogame relatie zou onderhouden.

Eleanor Leacock en andere onderzoekers tonen aan dat er geen overheersing van mannen over vrouwen bestond in nomadische jagers- en verzamelaarssamenlevingen die Europese kolonisten van de zeventiende tot de negentiende eeuw tegenkwamen. Onder Aboriginals in Australië hebben vrouwen grote onafhankelijkheid. Zo hebben oudere vrouwen bijvoorbeeld invloed en zeggenschap over hun eigen huwelijk en vaak ook over dat van hun zonen en dochters. Getrouwde vrouwen kunnen makkelijk een relatie aangaan met jongere ongetrouwde mannen, iets wat in vrijwel alle klassenmaatschappijen als abnormaal beschouwd wordt.

Hoe mensen precies leefden in de duizenden jaren voor de ontdekking van het schrift weten we niet. Wat we uit archeologisch onderzoek wel kunnen afleiden is dat er veel overeenkomsten zijn tussen deze samenlevingen en de maatschappijvormen uit de eerder genoemde antropologische onderzoeken. Natuurlijk zijn er veel verschillen tussen stammen in verschillende gebieden en op verschillende momenten in de geschiedenis. Maar er was ook een belangrijke overeenkomst: deze samenlevingen waren niet onderverdeeld in heersende en onderdrukte klassen. Groepen mensen hielden zich in leven door jagen en verzamelen. De opbrengsten waren voldoende om een stam in leven te houden, maar alleen als iedereen in de stam meewerkte. Er was geen overschot waardoor een minderheid van werk vrijgesteld kon worden. Het was dus niet mogelijk dat een kleine groep zichzelf zou verrijken ten koste van de meerderheid. De enige verdeling binnen de stam was arbeidsverdeling tussen jagers en verzamelaars. Vaak waren de mannen de jagers en de vrouwen verzamelaars. Dit had te maken met de gevaren die jagen tijdens de zwangerschap met zich meebracht. Maar de verdeling van de arbeid leidde niet tot een verschil in status. Jagen en verzamelen werden beide als essentiële onderdelen van het werk van de stam gezien. Ook was het niet verboden om te wisselen van taak. Ernestine Friedl merkt over de Aboriginals in Australië op: “Individuele beslissingen over de dagelijkse routine zijn mogelijk voor mannen en vrouwen. Mannen en vrouwen mogen beide beslissen hoe ze elke dag willen besteden: of ze willen jagen of verzamelen en met wie.”8

De gelijkwaardigheid van mannen en vrouwen in het productieproces leidde tot gelijke invloed op de beslissingen van de stam.

Maar hoe kan het dan dat vrouwen uiteindelijk deze gelijkwaardige positie verloren? In ‘De oorsprong van het gezin, de particuliere eigendom en de staat’ legt Engels uit hoe het feit dat vrouwen hun gelijkwaardige positie verloren samenviel met het verlies van controle over de productie door het overgrote deel van de maatschappij. De ‘wereldhistorische nederlaag van het vrouwelijke geslacht’ hangt samen met de verdeling van de maatschappij in klassen.

In de loop van de periode van ‘oercommunisme’, de hierboven beschreven klasseloze samenlevingsvorm die waarschijnlijk 95% van de honderdduizend jarige geschiedenis van de mens besloeg, werden langzaam nieuwe productiemethoden en -technieken ontwikkeld. Van jagen en verzamelen gingen stammen over op de landbouw, die een stabielere opbrengst opleverde.

Archeoloog Gordon Childe laat zien hoe dit proces in eerste instantie geen negatief effect had op de positie van vrouwen. Centraal in de ontwikkeling van landbouw was “om geschikte planten te ontdekken en methoden voor hun verbouwing, speciale gereedschappen maken om de grond mee te bewerken, de oogst te plukken, op te slaan en er voedsel van te maken. Al deze uitvindingen en ontdekkingen waren, te oordelen naar etnografisch bewijs, het werk van vrouwen. Ook de kunst van het maken van potten, van het spinnen, het mechaniek van het weefgetouw en het kweken van vlas en katoen kunnen aan deze sekse worden toegeschreven.”9 Maar met de ontwikkeling van de ploeg, die alleen door mannen bediend kon worden omdat er veel spierkracht voor nodig was, veranderde er iets. De ploeg bevrijdde vrouwen van het zwaarste werk, maar ontnam hen ook hun monopolie over de productie van granen en de status die dit met zich meebracht. Terwijl aanvankelijk stukken land meestal door vrouwen geschoffeld werden, waren het de mannen die ploegden.

Met de landbouw ontstaan ook de eerste vormen van klassenmaatschappij. Omdat het nodig was een deel van de oogst te gebruiken als zaden voor productie in de volgende jaren ontstond de noodzaak van een aparte groep mensen die de overschotten bewaarden. Maar met de noodzaak dit overschot te bewaken groeide ook de noodzaak van een staat en wetten. De staat moest ervoor zorgen dat zelfs in tijden van hongersnood de directe producenten van voedsel niet al hun opbrengsten consumeerden en hiermee toekomstige productie onmogelijk maakten. Het verdedigen van het overschot tegen de overgrote meerderheid van de bevolking vereiste groepen gewapende mannen, onder controle van de beheerders van het overschot.

De verdeling van de maatschappij in heersers en onderdrukten maakte het bijvoorbeeld mogelijk dat Egyptische farao’s hun overschotten gebruikten om piramides te laten bouwen terwijl het grootste deel van de bevolking honger leed. Schitterende tempels verrezen in streken waar de boeren nauwelijks in leven konden blijven. Heersende klassen bedeelden zichzelf goed, terwijl grote groepen onderdanen omkwamen van de honger. De overgang van oercommunisme naar de eerste klassenmaatschappijen betekende een verbetering van de productiemethoden. Maar voor het overgrote deel van de mensheid betekende deze overgang alleen maar ellende.

De grootste verandering vond plaats in de positie van vrouwen. Hun centrale rol in de productie verdween meer en meer, en daarmee ook hun invloed op de maatschappij. Voor de kleine minderheid die het overschot controleerde werd het belangrijk hun eigendom over te dragen op een volgende generatie. Zo bracht het ontstaan van particulier eigendom het probleem van erfenis met zich mee. Vrouwen werden gedwongen tot een monogaam huwelijk waarin ze hun echtgenoot dienden te gehoorzamen.

Vrouwen lieten zich niet zonder slag of stoot in deze ondergeschikte positie dwingen. Strenge straffen waren nodig om hun zelfstandigheid te breken. De vroegste vastgelegde wetten die we kennen zeggen op dit punt: “Van de vrouw die iets tegen een man had gezegd wat ze niet had moeten zeggen, moeten de tanden kapotgeslagen worden met verbrande stenen, waarop haar wandaad is geschreven.”10

We hebben tot nu toe gezien dat vrouwenonderdrukking pas in de laatste vijfduizend jaar van de geschiedenis van de mensheid bestaat. Maar laat het feit dat vrouwen in de afgelopen vijfduizend jaar wel onderdrukt zijn niet zien dat er geen verband bestaat tussen vrouwenonderdrukking en kapitalisme?

Dat vrouwenonderdrukking al vijfduizend jaar bestaat wil niet zeggen dat ze altijd dezelfde vorm heeft gehad. De veranderende positie van vrouwen hangt samen met de veranderende functies van het gezin. Een aanname die vaak wordt gedaan is dat het gezin en de rol die vrouwen hierin spelen in de loop van de geschiedenis nauwelijks zijn veranderd. In werkelijkheid was het gezin geen eiland van rust te midden van de heftige veranderingen die in de loop van de geschiedenis plaatsvonden. Bij de overgang van feodalisme naar kapitalisme werden grote groepen mensen van het platteland verjaagd en de fabriek in gezogen. Dat zette alle vormen van samenleving die tot dan toe hadden bestaan onder zware druk. In de negentiende eeuw, toen het industriële kapitalisme in Engeland ontstond, leek het gezin in de arbeidersklasse zelfs te verdwijnen. Mannen, vrouwen en kinderen werden in de fabrieken aan het werk gezet. Doordat alle gezinsleden het grootste deel van de dag in de fabriek doorbrachten was er van een gezinsleven al snel geen sprake meer. In het ‘Communistisch Manifest’ spreken Marx en Engels daarom dan ook van ‘het praktisch afwezig zijn van het gezin onder de proletariërs’.

Maar al snel bleek dat het verdwijnen van het gezin onder de arbeidersklasse een gevaar voor de kapitalisten met zich meebracht. Door het langdurige harde werken in de fabriek waren arbeiders niet in staat om behoorlijk voor zichzelf en voor hun kinderen te zorgen. Onder de slechte medische en hygiënische omstandigheden van die tijd bracht het krijgen van kinderen zware gezondheidsrisico’s voor vrouwen met zich mee, die nog vergroot werden door het zware werk. In ‘Het Kapitaal’ schrijft Karl Marx over de wantoestanden die hierdoor ontstonden. Zo stierf in de jaren zestig van de negentiende eeuw in Manchester een kwart van de kinderen in het eerste levensjaar. Deze afschuwelijke werk- en leefomstandigheden, waardoor vrouwen en kinderen het zwaarst getroffen werden, leidden tot grote maatschappelijke onrust. Niet alleen kwamen arbeiders zelf in verzet; ook burgerlijke commentatoren en liefdadige instellingen vonden dat het zo niet langer kon. Dit leidde tot wetgeving die vrouwen- en kinderarbeid moest beperken of zelfs onmogelijk maken. In 1874 kwam op initiatief van de liberaal Van Houten de eerste wet tegen kinderarbeid tot stand, die arbeid van kinderen onder de twaalf jaar verbood. In 1889 werden er ook wetten aangenomen die vrouwenarbeid beperkten.11

Omdat vrouwen nu minder hoefden te werken konden ze de uren die ze overhielden gebruiken om het huishouden te doen en voor hun man en kinderen te zorgen. Zo werd het idee versterkt dat vrouwen niet buitenshuis zouden moeten werken. Er ontstond een nieuw soort gezin, het kerngezin, waarin de man de kostwinner was en de vrouw de rol van huisvrouw en moeder vervulde. Dit had voordelen voor zowel de kapitalisten als de arbeiders. Voor de kapitalisten was het voordelig dat zij nu, zonder daar een cent extra voor uit te geven, verzekerd waren van voldoende gezonde werkkrachten. Voor zowel mannen als vrouwen uit de arbeidersklasse betekende de nieuwe gezinsvorm een verbetering. Omdat de vrouw nu voor haar man en kinderen kon zorgen, ging de gezondheid van de hele arbeidersklasse er erg op vooruit. Bovendien ging het gezinsleven fungeren als een toevluchtsoord waar ze de harde werkelijkheid konden ontvluchten. Het ontstaan van het kerngezin was dus niet een complot van mannelijke kapitalisten en arbeiders om vrouwen in huis op te sluiten.

Maar het was wel het kerngezin dat ervoor zorgde dat vrouwen onder het kapitalisme onderdrukt bleven. Doordat vrouwen voornamelijk in het huishouden werkten hadden ze geen economische zelfstandigheid en waren ze afgesloten van de rest van de maatschappij. Bovendien bevestigde het ideaalbeeld van de vrouw als zorgzame huisvrouw en moeder de al bestaande ideologie die stelde dat vrouwen huiselijk, zorgzaam, emotioneel en passief zijn.

Het kapitalisme is een systeem waarin alles voortdurend aan verandering onderhevig is en niets heilig is. Daarom is het niet vreemd dat ook het gezin sinds de negentiende eeuw behoorlijk veranderd is. Door de opkomst van voorbehoedmiddelen konden vrouwen ervoor kiezen minder kinderen te krijgen dan voorheen. Uitvindingen als wasmachines en koelkasten maakten huishoudelijk werk minder vermoeiend. Deze verbeteringen stelden vrouwen in staat weer te gaan werken als hun kinderen eenmaal naar school gingen.

Ook in Nederland heeft nu de helft van de vrouwen een baan. Maar voorzieningen als kinderopvang blijven ver achter bij de gestegen arbeidsparticipatie. Omdat er op dit moment in veel sectoren een tekort aan arbeidskrachten is, zijn sommige bedrijven nu bereid te investeren in kinderopvang. Toch blijft dit een druppel op een gloeiende plaat. Als het gaat om de reproductie van arbeidskracht vertrouwt het kapitalisme nog steeds op het kerngezin. Bovendien zijn veel crèches ingericht op het zo goedkoop mogelijk ‘opvangen’ van kinderen in plaats van hun een prettige en stimulerende omgeving te bieden. Slechte ervaringen met kinderopvang die niet aan de eisen van ouders en kinderen voldoet leiden tot schuldgevoel bij met name werkende moeders – een schuldgevoel dat toch al voortdurend wordt aangewakkerd door demagogische verhalen in de media.

Om vrouwen daadwerkelijk te bevrijden van de dubbele last van werk en huishouden zijn grootschalige investeringen nodig in voorzieningen die het huishoudelijk werk overbodig maken, zoals kwalitatief goede crèches, wasserijen en communale restaurants. Onder het kapitalisme heeft de heersende klasse hier domweg het geld niet voor over, omdat dan hun winsten in gevaar komen.

Daarom is werkelijke vrouwenbevrijding onder het kapitalisme onmogelijk. Daarom is het voor dit systeem ook keer op keer nodig de ideologie rond het kerngezin in stand te houden. Eén van de gevolgen hiervan is dat elke relatie buiten het kerngezin in deze maatschappij als abnormaal wordt gezien. Groepen die daaronder in het bijzonder leiden zijn lesbiennes, homo- en biseksuelen.

3. Het gezin en homo-onderdrukking

“Homo’s en lesbo’s kunnen zich openlijk uiten in het bedrijfsleven, de politiek of andere geledingen van het maatschappelijke leven (…). Ernstige discriminatie is uitzonderlijk en niet maatgevend voor de houding van het overgrote deel van de Nederlanders.” Deze opmerking uit 1996 van D’66 Kamerlid Boris Dittrich vat goed de houding van veel mensen tegenover homo-onderdrukking samen. Nederland wordt vaak beschreven als een tolerant land, waarin lesbiennes, bi- en homoseksuelen zich vrij kunnen uiten. Systematische onderdrukking op basis van seksuele voorkeur komt alleen voor in andere culturen. Dittrich sprak in hetzelfde interview in 1996 over “de regelmatig voorkomende discriminerende houding van allochtonen tegenover homoseksuelen.” “Homoseksualiteit wordt met absoluut onbegrip bejegend. Het wordt gezien als een inferieure vorm van seks – en homoseksuelen als minderwaardig.”12 Verontwaardiging over de discriminatie van homoseksuelen onder vooral Islamitische jongeren is geuit vanuit de meest verschillende richtingen, van de ABVAKABO homogroep tot Frits Bolkestein.

Afgezien van de racistische ondertoon die dergelijke uitspraken vaak hebben, gaan ze uit van twee onjuiste veronderstelling; de veronderstelling dat discriminatie, onbegrip en het behandelen van homoseksuelen als inferieure mensen onder ‘autochtone’ Nederlanders zou zijn verdwenen. Maar ook de veronderstelling dat het onmogelijk is om èn moslim te zijn èn homoseksueel te zijn of homoseksualiteit te accepteren. De voorzitter van de Nationale Moslimraad, Maddoe, liet zien dat die veronderstelling niet klopt. In maart 1999 op een bijeenkomst van de stichting ‘Yoesuf’, die opkomt voor homoseksuele moslims, was hij duidelijk op dit punt. Hij sprak zijn afkeuring uit over conservatieve imams die het onderwerp geloof en niet bespreekbaar wilden maken, terwijl homoseksuelen en moslims als minderheden juist gelijke belangen hadden te verdedigen.13

Wie denkt dat achterstelling van homoseksuelen, zelfs voor de wet, tot een ver verleden behoort, hoeft alleen maar te bedenken dat het homohuwelijk pas onlangs wettig is gemaakt, dat homoseksuelen nog steeds niet het recht hebben een kind te adopteren, en dat mannen die ooit met een andere man seks hebben gehad geen bloeddonors mogen zijn. De discussies die over deze onderwerpen in de Nederlandse pers, door Nederlandse journalisten, columnisten en politici zijn uitgevochten bieden voorbeelden van discriminatie en onbegrip in overvloed.

Het treiteren van homoseksuelen op scholen, het werk en in het uitgaansleven, door blanke Nederlanders, is nog steeds de gewoonste zaak van de wereld. Maar het schokkendst is dat aan het begin van de eenentwintigste eeuw homoseksuele mannen nog altijd een ruime kans lopen slachtoffer te worden van ‘potenrammen’.

Een onderzoek dat de gemeente Eindhoven in januari 1998 heeft laten uitvoeren liet zien dat “drie van de tien homoseksuele mannen en lesbische vrouwen in het afgelopen halfjaar het slachtoffer zijn geweest van één of meerdere uitingen van anti-homo/lesbisch geweld.” Een andere conclusie is dat “(…) geweld tegen homo’s en lesbiennes de afgelopen tien jaren niet is afgenomen.”14 Een uitgave van het Steunpunt anti-discriminatie en het COC stelt voor Utrecht: “Geweld in het openbaar wordt door zowel mannen als vrouwen ervaren. Het verschil is dat mannen meer te maken krijgen met geweld dan vrouwen, en vooral op ontmoetingsplekken voor homomannen. Beide seksen ondervinden geweld in de vorm van slaan en mishandeling in het openbaar, op straat en bij homokroegen. (…) Als aanleiding voor anti-homo/lesbisch geweld wordt onder andere genoemd het hand-in-hand over straat lopen. Sommige mensen zeggen dit geweld te vermijden door hun gedrag aan te passen aan de heersende heteronormen.”15

Het is heel moeilijk een beeld te geven van het voorkomen van geweld tegen homoseksuelen in het hele land. Cijfers geven vaak een vertekend beeld. In een studie uit 1987 over geweld tegen homoseksuele mannen zegt Henk van den Boogaard: “Het is een onderwerp van speculatie hoe vaak antihomoseksueel geweld voorkomt. De registratie van het aantal keren dat daarvan aangifte is gedaan kan daarvoor niet eens als indicatie dienen. Berill (1985) concludeert dat 82% van het totale aantal gevallen van antihomoseksueel geweld in San Francisco niet bij de politie wordt gemeld. De politie in Groningen vermoedt, op basis van opsporingsonderzoeken in Groningen en Haren, dat het ‘dark number’ op negentig procent of zelfs nog hoger ligt.”16

In hetzelfde onderzoek geeft Van den Boogaard aan dat veel slachtoffers ervan afzien aangifte te doen vanwege de houding die ze van de politie verwachten. “Wanneer men van de politie geen activiteiten verwacht dan hangt dat nauw samen met het beeld dat men heeft van de houding van de politie jegens homoseksualiteit. Alle geïnterviewden verwachtten bij de politie vooroordelen, veroordelingen en onwetendheid met betrekking tot homoseksualiteit aan te treffen. Dat blijkt in veel gevallen ook zo te zijn.”17 Dat aan deze houding bij de Nederlandse politie niet zo veel veranderd is bleek vorig jaar toen pogingen het aantal homoseksuelen bij de politie te vergroten afketsten op de ‘macho-cultuur’ binnen het corps.

Wat zeker is, is dat ernstige vormen van discriminatie door blanke Nederlanders, tot aan mishandeling toe, aan de orde van de dag zijn. Jongeren groeien op met het idee dat alleen heteroseksuele relaties ‘normaal’ zijn. Het zijn niet Marokkaanse en Turkse jongeren die dit idee in stand houden. Het zijn Nederlandse politici zoals Boris Dittrich, Frits Bolkestein en Jaap de Hoop Scheffer, hoe vaak ze het verder ook hebben over ‘Nederlandse tolerantie’.

Homo-onderdrukking vandaag

Homoseksualiteit is er altijd geweest. Meer net als vrouwenonderdrukking heeft de onderdrukking van homoseksuelen niet altijd bestaan. In de klassieke oudheid was homoseksualiteit normaal. Relaties tussen mannen en jongens werden gezien als een belangrijk deel van de opvoeding. Dat wil niet zeggen dat er seksuele vrijheid was. Maar homoseksuele relaties waren niet ondergeschikt aan heteroseksuele, laat staan dat er sprake was van systematische onderdrukking.

Onder het feodalisme veranderde de houding tegenover seksualiteit. Deze verandering hing samen met de veranderende positie van het gezin. Huwelijken in de hogere klassen werden gesloten met het oog op erfenissen. Relaties tussen leden van de adel hadden te maken met banden tussen adellijke families, niet met liefde. Seks binnen het huwelijk was nodig voor het produceren van wettige erfgenamen. De houding van de kerk, die op het gebied van de moraal de scepter zwaaide, werd hierdoor ingegeven. Volgens de kerk was elke vorm van seks die niet gericht was op voortplanting zondig. Geslachtsgemeenschap tussen twee mannen of vrouwen werd afgekeurd, en soms streng bestraft als ‘sodomie’. Maar binnen deze categorie vielen ook anale en orale seks tussen mannen en vrouwen, seks met dieren en masturbatie. Ook seks in andere standjes dan de ‘missionarishouding’ werd afgekeurd, omdat dat volgens de kerk de kans op bevruchting verkleinde. Het verschil tussen geaccepteerde seks en zondige seks werd niet bepaald door geslacht, maar door de vraag of zwangerschap mogelijk was. Sodomie was niet het exclusieve domein van een ‘homoseksuele’ minderheid, maar van iedereen die seks had voor zijn of haar plezier. Er was dus niet specifiek sprake van homo-onderdrukking.

De opkomst van het kapitalisme, waarbij grote groepen mannen en vrouwen samen gebracht werden in fabrieken en in armoedige industriesteden, had in eerste instantie een verwoestend effect op de oude seksuele moraal. Huwelijken werden nauwelijks gesloten, en veel vrouwen werden door de armoede de prostitutie in gedreven. Maar vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw begon de heersende klasse het nut in te zien van het kerngezin, en werd het daarom nodig een heel nieuw soort seksuele moraal te propageren. Deze moraal concentreerde zich er niet op dat seks alleen op voortplanting gericht mocht zijn, maar op seks als onderdeel van het huwelijk. Terwijl vervolging zich in het feodalisme had geconcentreerd op bepaalde soorten gedrag, onafhankelijk van de personen die het bezigden, verschoof de aandacht nu naar bepaalde personen, onafhankelijk van hun gedrag. Daarom werd het mogelijk dat homoseksuelen of lesbiennes op straat in elkaar worden geslagen omdat ze hand in hand lopen.18

De eerste moderne wetten tegen homoseksualiteit stammen uit het einde van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw. In 1911 werd in de Nederlandse wet expliciet onderscheid gemaakt tussen hetero- en homoseksuelen. Artikel 248-bis van het burgerlijk wetboek zei: “De meerderjarige, die met een minderjarige van hetzelfde geslacht ontucht pleegt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaar.” Eenzelfde soort wet bestond niet voor heteroseksuele verhoudingen tussen meerderjarigen en minderjarigen. Volgens de minister die deze wet doorvoerde, Regout, moest de minderjarige beschermd worden “tegen de homoseksuele ontucht van de meerderjarige, aan welke bescherming in het dagelijksch leven de behoefte maar al te zeer gevoeld wordt, omdat juist de meerderjarige wellusteling bij voorkeur zijn slachtoffers zoekt in aankomende jongelingen, die nog onervaren genoeg zijn, om zijne slechte bedoelingen niet aanstonds te doorgronden.”19

Met de wetgeving tegen homoseksuele relaties ontstonden de mythes en de stereotypes. Homoseksuele relaties werden – en worden in veel gevallen nog steeds – standaard als pervers beschreven. De bovenstaande wet uit 1911 suggereerde dat homoseksuelen eerder neigen tot pedoseksualiteit dan heteroseksuelen, en dat beeld is nooit verdwenen.

De filmindustrie heeft bijgedragen tot het ontstaan van een stereotype homoseksueel karakter. Homoseksuelen worden in films standaard afgebeeld als grappige, ‘nichterige’ types. Deze stereotypen worden elke dag opnieuw herhaald. Een recensie in het NRC schreef naar aanleiding van een programma van de homoseksuele cabaretier Paul Haenen dat de laatste ‘geen echte man’ was.

Homofobe stereotypen zijn diepgeworteld in het taalgebruik. Mietje, nicht, pot, flikker en homo zijn veel gebruikte scheldwoorden.

Na de zware gevechten van de emancipatiebeweging zijn de meest onderdrukkende wetten tegen homoseksualiteit in Nederland verdwenen. Daarom is het idee dat homo-onderdrukking niet meer in ernstige vormen voorkomt dominant. Een argument dat deze stelling moet verdedigen is dat we nu dagelijks geslaagde homoseksuelen op televisie kunnen zien. Dit is hetzelfde argument dat mensen gebruiken om te bewijzen dat vrouwen niet meer onderdrukt worden.

De dagelijkse realiteit is heel anders, zoals we aan het begin van dit hoofdstuk al hebben geconstateerd. Nog steeds overheerst de gedachte dat homoseksualiteit onnatuurlijk is, omdat seks tussen mensen van hetzelfde geslacht nooit tot kinderen kan leiden. Colin Wilson zegt hierover in zijn brochure ‘Socialists and gay liberation’: “Als seks voor het plezier onnatuurlijk is, dan is iedereen die voorbehoedmiddelen gebruikt – de grote meerderheid van de wereldbevolking – onnatuurlijk. Natuurlijk is het omgekeerde waar. Seks voor het plezier is net zo ‘natuurlijk’ en wettig als seks voor voortplanting.”20

Seksuele verhoudingen zijn veel te complex om onder te kunnen verdelen in eenvoudige categorieën als homoseksueel, lesbienne of heteroseksueel, laat staan in ‘natuurlijk’ en ‘onnatuurlijk’. Is een vrouw met een gezin, die op een bepaald moment besluit met een andere vrouw te gaan wonen, lesbienne? Ook als ze zichzelf tot die tijd altijd als heteroseksueel heeft beschouwd? Veel mensen hebben tijdens hun leven zowel homoseksuele als heteroseksuele ervaringen. Dit soort ervaringen werd duizenden jaren lang niet als onnatuurlijk gezien. Ook bestond er al die tijd niet zo iets als een stereotype voor ‘homoseksuele’ en ‘heteroseksuele’ karakters. Het is de maatschappij waarin we leven die het idee versterkt dat mensen naar seksuele voorkeur in verschillende groepen kunnen worden onderverdeeld, en dat de ene groep normaal is en de andere niet.

In de laatste jaren is naast het argument dat homoseksualiteit onnatuurlijk is een ander argument opgekomen; het argument dat homoseksualiteit in de genen zit. Miljoenen worden besteed aan volledig zinloze pogingen het ‘homogen’ te ontdekken. De afschuwelijke ondertoon van het onderzoek is dat als het gen gevonden is, er misschien een medicijn tegen homoseksualiteit kan worden ontwikkeld. Maar daarnaast zijn er ook homoseksuele wetenschappers die het ‘homogen’ zoeken om zo te bewijzen dat homoseksualiteit niet onnatuurlijk maar juist natuurlijk is. Maar juist het idee dat homoseksualiteit in de genen zit versterkt het idee dat mensen onderverdeeld kunnen worden in vaste categorieën.

Dat homoseksuelen in deze maatschappij nog steeds onderdrukt worden blijkt het duidelijkst uit de problemen op de werkvloer. In dit systeem zijn arbeiders altijd gedwongen met elkaar te concurreren. Arbeiders die slechter presteren dan anderen verliezen hun baan of krijgen minder betaald, arbeiders die beter presteren maken kans op promotie. Daardoor wordt op de werkvloer de onderlinge verdeeldheid van arbeiders steeds geaccentueerd. Racisme, seksisme en homofobie vinden hierdoor een ingang in de arbeidersklasse. Onderzoek dat vakbond Abva-Kabo dit jaar deed onder haar leden wees uit dat de helft van de homoseksuele mannen en bijna de helft van de vrouwen getreiterd wordt op de werkvloer. Dit leidt in alle gevallen tot stress, en soms tot het besluit een andere baan te zoeken.

De onderdrukking van homoseksuelen is niet voorbij zolang we in een maatschappij leven waarin onderdrukkende stereotypen keer op keer versterkt worden, in plaats van afgebroken. Een maatschappij waarin rechtse politici nog steeds over homoseksualiteit praten als een misdaad. Zolang mietje, pot en flikker nog steeds normale scheldwoorden zijn. Zolang elke dag mensen moeten opboksen tegen discriminatie, alleen omdat ze houden van iemand van hetzelfde geslacht.

Kinderverkrachting

Woede-uitbarstingen tegen pedoseksuelen zijn een regelmatig terugkerend verschijnsel in deze maatschappij. Eind 1999 leidde de verkrachting en moord op de zevenjarige Chanel Naomi Eleveld tot een campagne voor het strenger straffen van pedoseksuelen. In het kielzog van deze campagne kwam een ware hetze op gang. Een vermeende pedoseksueel werd uit Ypenburg, de Rotterdamse wijk waar hij met zijn gezin woonde, verjaagd. Een website werd geopend waarop mensen kunnen opzoeken of er een pedoseksueel bij hen in de buurt woont. De pagina kreeg de suggestieve naam S.T.R.O.P.

Homoseksuele mannen zijn vaak het slachtoffer van dit soort campagnes. Het grootste deel van de twintigste eeuw bestond er in Nederland een wet die ervan uitging dat homoseksuele mannen eerder geneigd zijn tot pedoseksualiteit dan hetero’s. In sommige westerse landen bestaat dit soort wetgeving nog steeds. Daarom zullen we hier in het kort ingaan op het verschijnsel van woede-uitbarstingen tegen pedoseksuelen.

Hoewel het soms in de pers lijkt alsof het aantal kinderverkrachtingen schrikbarend toeneemt, worden er zelden harde cijfers gegeven over het aantal kinderen dat hiervan slachtoffer wordt. Moorden zoals die op Chanel Eleveld zijn gelukkig uitzonderlijk zeldzaam. Het is niet waarschijnlijk dat het in Nederland gaat om meer dan vijf a tien gevallen per jaar. Natuurlijk zijn dergelijke incidenten afschuwelijk, maar ze vallen in het niet bij de gevallen van kindermishandeling binnen het gezin. Het Bureau Vertrouwensarts inzake Kindermishandeling ontving in 1994 bijna 14.000 meldingen van mishandeling, van verwaarlozing tot seksueel misbruik; in ruim 82% van de gevallen bleek de melding terecht. In dat jaar overleden veertien kinderen aan de gevolgen. Volgens de deskundige Baartman zijn jaarlijks 74.000 kinderen tussen drie en zeventien jaar slachtoffer van zeer ernstig geweld, 355.000 van ernstig geweld door de ouders.21

Onderzoeken uit de VS laten hetzelfde zien. Per jaar worden er 900 kinderen onder de twaalf vermoord. 400 daarvan worden voor de eerste verjaardag omgebracht door één van de ouders. In 54 gevallen, oftewel 6% van het totaal, is er sprake van moord door een vreemde. In 27 gevallen (3%) is de moord voorafgegaan door een seksuele daad.22

Deze cijfers rekenen af met het idee dat onze kinderen vooral bedreigd worden door enge mannen in de bosjes, en dat het enige antwoord hierop is kinderen binnen de beschermde warmte van het gezin te houden. Voor de meeste slachtoffertjes van mishandeling was het gezin geen warme en geborgen plek, maar een hel.

De houding van autoriteiten tegenover het gezin maakt het vrijwel onmogelijk om het probleem van kindermishandeling effectief aan te pakken. Hiervoor is het nodig te erkennen dat het gezin voor miljoenen mensen geen baken van hoop en geluk is, maar de enige plek waar ze hun frustraties kunnen uitleven. Het betekent erkennen dat we in een maatschappij leven waarin mensen zich soms zo kwaad en machteloos voelen dat ze hun eigen kinderen mishandelen. In plaats hiervan richt het beleid rond kindermishandeling zich tegen de individuen die hun frustraties uiten buiten het gezin, door het mishandelen, verkrachten of zelfs vermoorden van een kind van een vreemde. Maar zelfs hier wordt het beleid gekenmerkt door de roep om strenger straffen en chemische castratie, niet door pogingen tot behandeling. Julie Waterson: “(De rode draad is) de werkelijke reden voor seksuele mishandeling van kinderen te negeren, en te weigeren te vechten tegen de oorzaken: seksuele repressie en de rol van het gezin in het kapitalisme.”23

De strijd voor homobevrijding

De strijd voor homobevrijding vertoont duidelijke parallellen met de strijd voor vrouwenbevrijding. Wat beide emancipatiebewegingen gemeen hebben zal dan ook vooral terugkomen in het volgende hoofdstuk. In dit hoofdstuk zullen we alleen kort ingaan op twee ontwikkelingen: het ontstaan van de Gay Liberation Movement in de jaren zestig naar aanleiding van de gebeurtenissen in Stonewall en de ontwikkeling van de ‘roze economie’.

De onderdrukking van homoseksuelen is een bijproduct van de onderdrukking van vrouwen. Homoseksuelen doorbreken het stramien van het kerngezin, daarom is het voor het in stand houden van het gezin belangrijk om homoseksualiteit als abnormaal voor te spiegelen. Als vrouwen vechten voor hun eigen bevrijding, is dat een aanmoediging voor de strijd van homoseksuelen. De vrouwenbeweging die eind jaren zestig ontstond gaf hen zelfvertrouwen.

Dit zelfvertrouwen leidde tot openlijke strijd tijdens de rellen van Stonewall. In de jaren zestig was het normaal dat gay bars in New York door de politie werden binnengevallen. Toen dat op 27 juni 1969 gebeurde in de Stonewall Inn besloten de aanwezigen het niet meer te pikken. De menigte verhinderde dat de lesbische barkeeper een politiewagen in werd gesleurd. Het gevecht werd steeds heviger, en ging ook de volgende nacht door. Historicus John D’Emillo schrijft:

“(…) graffiti die opriep tot ‘Gay Power’ verscheen in de hele Christopher Street. Groepjes jonge homoseksuelen (…) verzamelden zich op straathoeken, kwaad en rusteloos. Iemand gooide een zak nat afval door de ruit van een politiewagen. Vlakbij Waverley Place landde een blok beton op het dak van een andere auto. Die was snel omsingeld door tientallen mannen, die op de deuren beukten en op het dak dansten (…). In de volgende paar uur woedden brandjes, vlogen flessen en stenen door de lucht en klonk de kreet ‘Gay Power’, terwijl de politie met vierhonderd mensen vocht tegen een menigte die geschat wordt op meer dan tweeduizend.”24

De rellen doorbraken het beeld dat homoseksuelen niet terug konden vechten. Ze openden de weg voor een beweging voor homobevrijding. Twee weken na de rellen richtten homoseksuelen het Gay Liberation Front op. Dit nam een voorbeeld aan de andere radicale bewegingen in die tijd. GLF verklaarde:

“We zijn een revolutionaire groep mannen en vrouwen, gevormd in het besef dat complete seksuele bevrijding voor iedereen er niet kan komen totdat de bestaande sociale instituties zijn afgeschaft. We verwerpen de poging van de maatschappij om ons seksuele rollen en definities van onze aard op te leggen (…) We creëren nieuwe sociale vormen en verhoudingen (…) gebaseerd op broederschap, samenwerking, menselijke liefde en ongeremde seksualiteit.”25

Ook in Nederland ontstond een beweging. Een homoseksueel verenigingsleven bestond natuurlijk al veel langer. Vanaf 1946 was er het Cultuur- en Ontspannings Centrum (COC). Het COC bood homoseksuelen wel een plek waar ze zichzelf konden zijn, maar was geen strijdorganisatie voor homorechten. Rob Tielman zegt: “Het toenmalige COC vertoont veel kenmerken van een schuilkelder: een plek waar men zich veilig beschermd kan weten tegen de vijandige buitenwereld. (…) De schuilnaam Cultuur- en Ontspannings Centrum is in zekere zin terecht gekozen: het klimaat van de vereniging wordt in hoge mate bepaald door wat men culturele ontspanning zou kunnen noemen.”26 Dat het COC dit karakter had is niet vreemd. Het was tot aan de jaren zestig uitzonderlijk moeilijk om demonstraties van homoseksuelen te organiseren. De onderdrukking van homoseksuelen was zo zwaar dat maar een heel kleine groep openlijk naar buiten durfde te treden.

De opkomst van de beweging voor homobevrijding in het buitenland en de studentenbeweging in Nederland zelf gaven homoseksuelen het zelfvertrouwen te demonstreren. Op 4 mei 1970 probeerden studenten een krans te leggen bij het monument op de Dam voor de in de Tweede Wereldoorlog vervolgde homoseksuelen. De politie greep in en maakte de kranslegging onmogelijk. Een storm van protest volgde. Binnen het COC kwam in deze tijd een discussie op gang over haar rol. De actiegroep Nieuw Lila pleitte ervoor “dat het COC van een gezelligheids- en belangenvereniging voor homofielen zal moeten worden omgevormd tot een op maatschappijhervorming gerichte beweging.”27 Inderdaad ging het COC zich in deze tijd militanter opstellen, en vanaf 1977 werd er in Nederland gedemonstreerd op Internationale Homo-solidariteitsdag.

De strijd voor homobevrijding kwam op met de bredere golf van radicalisering onder arbeiders en studenten aan het eind van de jaren zestig en het begin van de jaren zeventig. In de loop van de jaren zeventig zwakte die golf langzaam af, en begon uiteindelijk een neergang in strijd. Dit had ook invloed op de homobeweging.

Homoseksuelen trokken zich meer en meer terug in hun eigen scène. In de laatste jaren zijn veel van de oude demonstratieve bijeenkomsten veranderd in festivals: Roze Zaterdag, Gay Pride en de Gay Games. Al deze festivals brengen de zogenaamde ‘roze economie’ miljarden op, maar brengen homobevrijding niet dichterbij. Binnen de vier muren van een homobar bestaat de mogelijkheid om jezelf te zijn, maar die vrijheid houdt op bij de deur. Veel mishandeling van homoseksuelen gebeurt vlak buiten uitgaansgelegenheden.

De enige manier om te zorgen dat homoseksuelen niet meer weg hoeven te vluchten in een getto is als het systeem dat onderdrukking op basis van seksuele voorkeur steeds opnieuw versterkt op de helling gaat. De zwakte van de homobeweging tot nu toe is dat ze niet in staat is geweest door te breken naar de enige groep in de maatschappij die dit voor elkaar kan krijgen: de georganiseerde arbeidersklasse.

Tony Cliff schrijft: “Homoseksuelen hebben hun getto niet gecreëerd, net zomin als zwarten het hunne. En in beide gevallen zijn de mensen in het getto niet in staat de muren alleen door hun eigen inspanningen te doorbreken, zonder hulp van de meerderheid buiten de muren.”28

De strijd voor homobevrijding kan, net als de strijd voor vrouwenbevrijding, niet los staan van de strijd van de hele arbeidersklasse voor de bevrijding van de mensheid. Wat dat in praktijk betekent zullen we in de volgende twee hoofdstukken bekijken.

4. De strijd voor vrouwenbevrijding

In ‘De oorsprong van het gezin, de staat en het particuliere eigendom’ zegt Engels: “[D]e eerste klassentegenstelling, die in de geschiedenis optreedt, valt samen met de ontwikkeling van het antagonisme tussen man en vrouw in het enkelvoudige huwelijk en de eerste klassenonderdrukking met die van het vrouwelijke geslacht door het mannelijke.” In het voorgaande hebben we gezien dat de vorm van seksuele onderdrukking veranderde met veranderingen in de vorm van klassenmaatschappij. Als dit waar is, wat is dan het verband tussen strijd tegen seksuele onderdrukking en klassenstrijd?29

De vrouwenbeweging is vanaf haar ontstaan onderverdeeld in twee hoofdstromingen. Enerzijds de feministen, die vrouwenonderdrukking en klassenonderdrukking in meerdere of mindere mate los van elkaar zien, en de strijd voor vrouwenbevrijding voorop stellen. Anderzijds socialisten, die vinden dat vrouwenbevrijding en de strijd voor een klasseloze maatschappij onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn.

De slavin in de klassieke oudheid en haar meesteres werden allebei onderdrukt, net als de koningin van Frankrijk en de arme boerin in de late middeleeuwen en Annemarie Jorritsma en een bijstandsmoeder nu. De conclusie die feministen hieruit trekken is dat alle vrouwen een gemeenschappelijke vijand hebben, alle mannen, en dus een gemeenschappelijke strijd.

In werkelijkheid hebben vrouwen uit de heersende klasse weinig gemeen met vrouwen uit de werkende klasse. In 1975 organiseerde de VN het ‘International Women’s Year Tribunal’. De officiële vertegenwoordigers van de vrouwenbeweging kwamen uit de hogere middenklasse. Maar er waren ook arbeidersvrouwen aanwezig, zoals de vrouwen van mijnwerkers uit Bolivia. Eén van hen viel tijdens het congres uit naar de rijke feministen. Tegen de voorzitster van de Mexicaanse delegatie zei ze: “Señora, ik ken u een week. Elke ochtend komt u in een nieuwe outfit, ik niet. Elke dag bent u opgemaakt en gekamd als iemand die er tijd en geld voor heeft om schoonheidssalons te bezoeken, en ik niet. Ik zie dat er elke middag een chauffeur in een auto op u wacht bij de deur van dit gebouw om u thuis te brengen, en mij niet. En als u hier elke dag zo verschijnt zult u vast en zeker wonen in een elegant huis, in een elegante wijk, toch? Maar wij, vrouwen van mijnwerkers, huren kleine huizen, en als onze mannen doodgaan of ziek worden of ontslagen worden hebben we negentig dagen om ons huis te verlaten en dan staan we op straat. Nu, señora, vertel me eens: lijkt uw situatie op die van mij? Lijkt die van mij op die van u? Over welke gelijkheid hebben we het dan eigenlijk tussen ons twee, als u en ik niet op elkaar lijken, zo verschillend zijn?”30

Het ontstaan van de vrouwenbeweging

Conflicten tussen vrouwen uit verschillende klassen hebben vanaf het ontstaan van de vrouwenbeweging een centrale plaats gehad in haar ontwikkeling. De eerste organisaties van vrouwen die vochten voor gelijke rechten ontstonden tijdens de revoluties van de bourgeoisie van de 16e tot de 18e eeuw. Om steun te krijgen onder de lagere klassen spiegelde de bourgeoisie hen een maatschappij voor van vrijheid, gelijkheid en broederschap. Allerlei onderdrukte groepen vochten vooraan in de revoluties, en eisten gelijkheid voor de wet.

Dit wil echter niet zeggen dat alle vrouwen enthousiast waren voor bijvoorbeeld de Franse Revolutie van 1789. De vrouwen uit de adel waren achtergesteld bij adellijke mannen, maar deelden evengoed in de privileges van hun klasse. De revolutie mocht dan misschien gelijke rechten op eigendom voor vrouwen brengen, maar was tegelijk een aanval op het eigendom van de heersende klasse als geheel. Dus steunden de meeste adellijke vrouwen de contrarevolutie.

Bourgeoisvrouwen kozen wel de kant van de revolutie, stortten zich in het organisatorische werk en organiseerden de eerste feministische clubs. In 1790 schreef de feministe Olympe de Gouges in navolging van de ‘Verklaring van de rechten van de man’ een ‘Verklaring van de rechten van de vrouw’. Artikel één verklaarde: “Alle vrouwen worden vrij geboren en hebben dezelfde rechten als mannen. Het doel van alle politieke verenigingen is het behoud van de natuurlijke en onvervreemdbare rechten van vrouwen en mannen (…) De natie is de unie van vrouwen en mannen (…) De wet is de uitdrukking van de algemene wil: alle vrouwelijke en mannelijke burgers hebben het recht om persoonlijk of door vertegenwoordiging deel te nemen aan haar vorming.”31

Bourgeoisvrouwen verenigden zich in revolutionaire clubs en discussieerden over hun rechten, net als andere groepen binnen hun klasse. Maar de bourgeoisie had in haar eentje niet de kracht om een revolutie te maken en verdedigen. Mannen en vrouwen uit de bourgeoisie schreven verhandelingen over vrijheid, gelijkheid en broederschap, maar ze waren niet degenen die voor deze ideeën de Bastille bestormden, de grenzen verdedigden en de guillotine hanteerden. De ruggengraat van de revolutie werd gevormd door de lagere klassen, de kleine burgerij, de armen, maar vooral de Parijse arbeiders.

In tegenstelling tot de meeste leden van de bourgeoisie ondervonden de arbeiders de problemen van de revolutie aan den lijve. Zij waren degenen die onder het oude regime honger hadden geleden. Zij sneuvelden op de barricaden voor de nieuwe orde. De arbeiders werden dagelijks geconfronteerd met de concrete problemen van de revolutie, vooral met de voedseltekorten. Ze waren niet sterk genoeg om de macht zelf in handen te nemen om hun problemen op te lossen. Maar ze waren sterk genoeg om hun eigen eisen te stellen. Daarbij liepen vrouwen in de voorste linie. Geen hongeroproer vond plaats zonder de actieve deelname van vrouwen.

Vrouwen uit de lagere klassen vochten voor hun bevrijding, maar hadden daarbij totaal andere prioriteiten dan bourgeois feministen. Een historicus van de Franse revolutie zegt hierover: de vrouwen “waren niet tegen wetten over echtscheiding, mogelijkheden voor onderwijs of wettelijke en politieke gelijkheid voor hun sekse, maar (…) zagen in dat voor vrouwen uit de bezitloze klasse het winnen van vrouwenrechten gekoppeld was aan het winnen van arbeidersrechten in het algemeen (…) Voor vrouwen uit de arbeidersklasse waren de problemen van inflatie, werkloosheid en honger veel dringender dan het vraagstuk van echtscheiding, onderwijs en wettelijke status.”32

De conflicten tussen vrouwen uit de bourgeoisie en arbeidersvrouwen waren al aanwezig in de burgerlijke revoluties, maar in een embryonale vorm, omdat de arbeidersklasse nog nauwelijks bestond. Dit veranderde in de loop van de negentiende eeuw. Door de industriële revolutie ontstond in alle landen van West Europa een grotere of kleinere industrie, en daarmee groeide de arbeidersklasse. In de loop van de eeuw begonnen arbeiders zich te organiseren in vakbonden en politieke partijen. De arbeidersbeweging zette sociale ongelijkheid op de politieke agenda. Dit had ook invloed op de vrouwenbeweging, die sinds de Franse Revolutie grotendeels was verdwenen. De bewegingen die in een aantal Europese landen aan het eind van de negentiende eeuw ontstond bestond vooral uit vrouwen uit de heersende klasse en de middenklasse, die ontevreden waren dat hun mannen, vaders of broers toegang hadden tot een politieke carrière of een goede baan in de industrie, en zij niet. Hun belangrijkste eis was vrouwenkiesrecht. Ze hoopten dat kiesrecht hen de maatschappelijke positie zou geven die hun mannen al hadden.

In 1893 richtte een aantal vrouwen in Nederland de ‘Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht’ op. In 1899 had deze organisatie 800 leden. Deze kwamen voornamelijk uit de hogere klassen. De sociale samenstelling van de vereniging had invloed op haar eisen. Aan het begin van de eeuw was er in de meeste landen een vorm van beperkt kiesrecht. In Nederland was dat censuskiesrecht: wie meer dan een bepaald bedrag belasting betaalde mocht stemmen. Het grootste deel van de arbeidersklasse, mannen en vrouwen, waren daardoor uitgesloten. Maar de ‘Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht’ streefde ernaar dat vrouwen op dezelfde basis mochten stemmen als mannen. Dat betekende dus een uitbreiding van het kiesrecht voor rijke vrouwen. Het tijdschrift ‘De Sociaaldemocraat’ berekende in 1899 dat onder de 325.000 vrouwen die op deze basis kiesrecht zouden krijgen maar 25.000 arbeidersvrouwen waren.33

Vrouwen uit de arbeidersklasse waren hier niet tevreden mee. Zij begonnen zich aan het begin van de twintigste eeuw apart te organiseren. De belangrijkste arbeiderspartij in Nederland op dat moment was de Sociaal-democratische Arbeiders Partij (SDAP, de voorloper van de PvdA). Vrouwen in die partij richtten eerst hun eigen clubs op, en in 1908 verenigden die zich in de ‘Bond der Sociaal-democratische Vrouwenclubs’ (BSDVC). De clubs kregen ook hun eigen krant, ‘De Proletarische Vrouw’. Kiesrecht werd ook voor de BSDVC het belangrijkste praktische punt waarmee ze zich bezig hield, maar in tegenstelling tot de VW was haar eis algemeen kiesrecht, voor vrouwen en mannen.

Niet alleen de vorm van stemrecht die de twee takken van de vrouwenbeweging nastreefden verschilden. Minstens zo belangrijk was de houding tegenover de eis van stemrecht in het algemeen. De strijd van vrouwen uit de bourgeoisie was gericht op het winnen van gelijke rechten. Mannen waren degenen die de weg naar die gelijke rechten blokkeerden, en dus de vijand. Als bourgeoisvrouwen gelijke rechten gewonnen hadden, betekende dat toegang tot de hoge posities waar ze tot dan toe van uitgesloten waren. Maar als arbeidersvrouwen dezelfde rechten als hun mannen gewonnen hadden, zou dat alleen maar betekenen dat ze op dezelfde basis uitgebuit werden. Klara Zetkin, een Duitse socialiste en internationaal één van de belangrijkste leiders van de vrouwenbeweging in die tijd, schrijft hierover: “[D]e strijd van de proletarische vrouw kan niet hetzelfde zijn als de strijd van de bourgeoisvrouw tegen de mannen van haar klasse (…) Haar uiteindelijke doel is niet de vrije concurrentie met de man, maar politieke heerschappij van de arbeidersklasse. De proletarische vrouw vecht hand in hand met de man van haar klasse tegen de kapitalistische maatschappij.”34 Betekent dit dat een vrouw uit de arbeidersklasse de eisen van de feministen niet moest ondersteunen? “Natuurlijk is ze het eens met de eisen van de bourgeois vrouwenbeweging, maar ze ziet de vervulling van deze eisen eenvoudigweg als een manier om het die beweging mogelijk te maken naast het proletariaat de strijd aan te gaan, met dezelfde wapens.”

Hoe minder democraten uit de bourgeoisie bereid zijn deze strijd aan te gaan, “hoe belangrijker het voor de sociaal-democratie [in deze tijd noemden alle socialisten zich sociaal-democraten] is om de politieke gelijkheid van vrouwen naar voren te brengen… We eisen die niet uit principiële overwegingen, maar in het belang van het proletariaat als klasse.”35

Vrouwen uit de arbeidersklasse moesten hun eisen niet ondergeschikt maken aan de strijd voor de eisen van de feministen, zoals stemrecht. Ze moesten juist de strijd voor deze eisen koppelen aan hun eisen als arbeiders: gelijk loon voor gelijk werk, gratis kinderopvang, goede kraamzorg en het recht op abortus.

Helaas kwamen ze hiermee niet alleen in botsing met vrouwen uit de hogere klassen, maar ook met het conservatieve deel van de arbeidersbeweging. De arbeidersbeweging had geen geweldige geschiedenis in het organiseren van vrouwen. De SDAP had vanaf haar oprichting gelijkheid van vrouwen prominent in haar partijprogramma staan. Maar dit leidde niet tot organisatorische resultaten. Tot 1910 zijn er geen cijfers bekend van het aantal vrouwen in de partij. Maar het is duidelijk dat ze een kleine minderheid vormden, zeker in de hoogste regionen van de partij. Pas in 1900 werd de eerste vrouw lid van het partijbestuur. In 1910 vormden vrouwen slechts 11% van de partijleden. Ondanks de campagnes voor vrouwenkiesrecht was dit in 1919 nog maar 15,2%.36 Ook het aantal vrouwen in de vakbeweging was extreem laag. Volgens ‘De Nieuwe Tijd’, een tijdschrift van de SDAP, waren in 1904 maar 1452 van de 160.000 loonarbeidsters georganiseerd.37

De houding van de SDAP-leiding tegenover de vrouwenkwestie was op zijn best dubbel. De partij steunde de eis van vrouwenkiesrecht, maar liet het op cruciale momenten na zich ervoor in te zetten. Hiervoor waren twee redenen. Ten eerste legde de partij altijd de nadruk op het algemeen mannenkiesrecht. Om dit te bereiken zochten ze een compromis met de liberalen in het parlement. Ze waren bang dat de eis voor vrouwenkiesrecht dit streven in gevaar zou brengen. Ten tweede had een aantal leden van de SDAP opportunistische redenen om tegen het vrouwenkiesrecht te zijn. De belangrijkste partijleider, Troelstra, was bang dat vrouwen conservatief zouden stemmen, en dat dit de SDAP zetels zou kosten.

Vrouwen moesten in de SDAP vechten tegen openlijk seksistische ideeën. In een discussie op het partijcongres van 1908 zei een spreker over vrouwelijke leden: “Verschillende kippen zijn aan het kraaien geraakt.” In een artikel in ‘De Nieuwe Tijd’ schreef een lid van het partijbestuur, Spiekman, dat de taak van vrouwen in het huishouden “alleen reeds door hare verhouding tot de kinderen meer natuurlijk dan onbillijk” was. Crèches vond hij tegenstrijdig aan het ‘moederinstinct’.38

Sommige feministen trekken uit deze houding van een deel van de SDAP de conclusie dat ook in de arbeidersbeweging er een belangentegenstelling bestaat tussen mannen en vrouwen, en dat dus naast de klassenstrijd vrouwen een aparte strijd te voeren hebben tegen de man. Dit is onjuist. Het conservatisme van een deel van de SDAP gold niet alleen in de vrouwenkwestie. Bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog steunde de partijleiding bijvoorbeeld de Nederlandse mobilisatie.

De reden voor het conservatisme van de SDAP was haar eenzijdige focus op het parlement. Omdat ze het parlement zag als de manier om de maatschappij te veranderen, was het veroveren van zetels de belangrijkste taak van de partij. Als vechten voor vrouwenkiesrecht stemmenwinst in de weg stond, werd dit opgeofferd. Het conservatisme van de partij kwam voort uit haar reformisme, niet uit haar mannelijke samenstelling.

Het resultaat was dat de BSDVC op veel issues links van de partijleiding stond. Dus organiseerde ze tijdens de oorlog demonstraties voor vrede en algemeen kiesrecht. Maar de vrouwenclubs waren niet in staat zelf een alternatief op te bouwen voor de reformistische SDAP, in de vorm van een revolutionaire partij. Ze waren ook te klein om op eigen kracht de eis van algemeen kiesrecht binnen te slepen.

De uiteindelijke verovering van vrouwenkiesrecht is het beste bewijs tegen het argument van feministen, dat mannelijke arbeiders een barrière zijn voor vrouwenbevrijding. Na de Eerste Wereldoorlog was er een golf van revoluties en massastakingen in heel Europa. De Russische Revolutie had hiervoor de aanzet gegeven. Het aantal stakingsdagen in Nederland steeg van 261.000 in 1916 naar 716.000 in 1918, 1.057.000 in 1919 en 2.355.000 in 1920. Dit zorgde voor grote paniek in de Nederlandse heersende klasse. Deze tijd ging de geschiedenis in als de periode van de ‘bibberbourgeoisie’. De bazen deden in één keer een hele reeks concessies om de stakingsgolf in te dammen. Vrouwenkiesrecht kwam in een ‘package deal’ met loonsverhoging en de achturendag.

Van patriarchie tot postfeminisme

De vroege jaren twintig waren een tijd van groeiende klassenstrijd, waarin ook vrouwen belangrijke overwinningen binnensleepten. Maar de gunstige omstandigheden verdwenen weer. De jaren dertig waren een periode van diepe reactie. De overwinning van Hitler in 1933 verwoestte de sterkste arbeidersbeweging in Europa. Stalins regime hielp de Russische Revolutie om zeep. In de oorlog die volgde werd het grootste deel van Europa onder de voet gelopen door de legers van de Nazi’s, die de arbeidersbeweging ook in de bezette gebieden zware klappen toebrachten. De geallieerden gebruikten de oorlog als excuus om een aanval op de lonen te doen en stakingsrecht in te perken. Dit had grote invloed op de vrouwenbeweging. De bourgeois feministen hadden na de invoering van het vrouwenkiesrecht geen doel meer om actie voor te voeren en hun clubs vielen uit elkaar. De arbeidersvrouwen deelden in de nederlagen van hun klasse.

Het duurde tot ver in de jaren zestig tot de vrouwenbeweging zichzelf hervonden had. Maar al in de periode daarvoor, de tijd van oorlog en wederopbouw, was de basis gelegd voor vrouwenstrijd op veel grotere schaal dan aan het begin van de eeuw. In de VS en Groot-Brittannië had de oorlog geleid tot een toename van het aantal vrouwen in de industrie, die de mannen moesten vervangen die aan het front vochten. In Nederland volgde de toename van vrouwenarbeid in belangrijke sectoren als gevolg van de wederopbouw. Het aantal werkende vrouwen op het totale aantal vrouwen steeg tussen 1947 en 1960 slechts van 24,3% tot 24,6%. Maar als we deze groei uitsplitsen naar sector zien we een duidelijke verschuiving. Het aantal vrouwen in de landbouw en huishoudelijke diensten daalde tussen 1947 en 1954 met respectievelijk 26 en 20% als gevolg van de afname van werkgelegenheid in deze sectoren. Maar het aantal vrouwen in de industrie, handel en verkeer steeg tussen 1947 en 1950 met 28%. Tussen 1952 en 1954 steeg het aantal industriearbeidsters met 15% voor handarbeid en met 17% voor administratief werk.39 Dit leidde echter niet tot een grotere strijdlust onder arbeidsters. In 1955 was het percentage van vrouwen in de vakbonden niet aanmerkelijk beter dan in 1935.40

De wedergeboorte van de vrouwenbeweging begon in de VS, onder invloed van de Civil Rights Movement.

Honderden vrouwen trokken naar het zuiden van de VS om deel te nemen aan acties tegen de onderdrukkende wetten tegen zwarten. Deze vrouwen waren vooral studenten, afkomstig uit de middenklasse. Ze werden lid van de ‘Students Non-Violent Coordinating Committee’ (SNCC) of de ‘Students for a Democratie Society’ (SDS). Deze organisaties werden gedomineerd door mannelijke studenten. Ze stonden onder invloed van theorieën die zeiden dat de arbeidersklasse had afgedaan en dat de belangrijkste kracht voor maatschappelijke verandering bestond uit groepen aan de marges van de maatschappij: studenten, werklozen en verpauperde minderheden in de getto’s. Dus probeerden ze vooral te organiseren in de armste wijken in het zuiden. De mannen in de beweging kwamen onder sterke invloed van het extreem seksistische milieu waarin ze werkten. Vrouwen werden in de beweging geconfronteerd met ongelooflijk smerige opmerkingen. Een leider van de revolutionaire zwarte partij ‘Black Panthers’, Stokely Carmichael, zei in 1964 op een conferentie van de SNCC: “De enige positie voor vrouwen in de SNCC is gebukt.” Een SDS activist die een lezing gaf op de Universiteit van Washington legde uit hoe blanke studenten een band kweekten met de arme blanken met wie ze werkten: “Hij merkte op dat na het analyseren van sociale problemen de mannen soms hun vrije tijd deelden door ‘samen een chick te naaien’. Hij legde uit dat zulke activiteiten veel deden om het politieke bewustzijn van de arme blanke jongeren te vergroten. Een vrouw in het publiek vroeg: ‘En wat deed het voor het bewustzijn van de chick?'” 41

De tegenstelling tussen het doel waar vrouwen voor vochten, bevrijding van een onderdrukte groep, en de onderdrukking binnen de beweging zelf leidde ertoe dat ze ook vragen gingen stellen over hun eigen positie. Maar binnen de beweging werd hen de ruimte niet gegeven op te komen voor hun rechten. Op een conferentie waarop linkse organisaties probeerden het groeiende aantal campagnes te bundelen probeerden vrouwen hun eisen naar voren te brengen. Tony Cliff beschrijft de gebeurtenis: “De voorzitter weigerde om één van de vrouwen bij de microfoon die hun hand opstaken het woord te geven. Toen hij in plaats daarvan iemand opriep om te spreken over ‘het vergeten Amerika, het Amerika van de Indianen’ bestormden vijf vrouwen het podium om uitleg te eisen. Maar de voorzitter gaf alleen één van de vrouwen een klopje op haar hoofd en zei: ‘Rustig, kleine meid, we hebben belangrijkere dingen te bespreken dan vrouwenproblemen.'”42

Op een demonstratie tegen de Vietnamoorlog in Washington vroegen vrouwen het woord voor twee korte speeches. Toen ze probeerden te spreken riepen mannen in het publiek: “Haal ze van het podium en neuk ze!”43

Het is niet vreemd dat vrouwen uit deze houding van mannen die zichzelf links noemden de conclusie trokken dat ze zich apart moesten organiseren om hun eisen onder de aandacht te brengen. Maar de vrouwen die aan de wieg stonden van de Women’s Liberation Movement trokken uit hun ervaringen nog een aantal andere conclusies, die de beweging verzwakten. Als linkse mannen, zelfs socialisten, seksistisch waren, moest dit volgens de tweede generatie feministen wel betekenen dat vrouwen een gevecht te winnen hadden tegen alle mannen. De New York Radical Feminists publiceerden in 1969 een manifest waarin ze duidelijk maakten dat ze hun strijd gescheiden zagen van de strijd voor socialisme: “De politieke onderdrukking van vrouwen heeft haar eigen klassedynamiek.”44

De tweede conclusie, die uit de eerste volgde, was dat vrouwenonderdrukking niet in de eerste plaats een maatschappelijk probleem is, dat uitgevochten moet worden op de werkvloer, maar een persoonlijk probleem tussen mannen en vrouwen, dat uitgevochten moet worden in de persoonlijke sfeer. Dit werd uitgedrukt in de slogan ‘het persoonlijke is politiek’. In de loop van de jaren zeventig werd de belangrijkste activiteit van de vrouwenbeweging het organiseren van praatgroepjes, waarin vrouwen hun individuele problemen bespraken.

Voor veel arbeidersvrouwen was het afwijzen van solidariteit met mannen en concentratie op persoonlijke issues geen optie, omdat ze dagelijks op de werkvloer geconfronteerd werden met dezelfde problemen als hun mannelijke collega’s, en hen nodig hadden als bondgenoten in de strijd. Dat de vrouwenbeweging een andere richting insloeg kon alleen maar door het overwicht van studenten en andere vrouwen uit de middenklasse.

De Nederlandse vrouwenbeweging had een gelijksoortige oorsprong. Uit de studentenbeweging ontstond in 1969 ‘Dolle Mina’. “Eén van de aanleidingen voor het ontstaan van Dolle Mina was de Maagdenhuisbezetting (in 1969 te Amsterdam voor democratisering van de universiteit), waarbij de vrouwen alleen goed waren voor het koffiezetten, broodjes smeren en het typewerk. Mannen namen ook hier weer de beslissingen. Bij de processen die op de bezetting volgden werden de vrouwen lager beboet dan hun mannelijke collega’s. Een groepje vrouwen en mannen, die reeds grote onvrede hadden met de plaats en de mogelijkheden van de vrouwen, raakte door de frustraties opgedaan door enige van hen in het Maagdenhuis, ervan bewust dat ze iets aan de situatie van de vrouwen wilden veranderen.”45 Dolle Mina voerde spraakmakende acties voor legalisering van abortus (‘Baas in eigen buik’), gratis crèches en vrouwenurinoirs.

Hoewel de organisatie voortkwam uit de studentenbeweging was de link met de arbeidersklasse veel sterker dan in de VS. Eén reden is dat werkende vrouwen zelf in actie kwamen. In maart 1973 brak bij kledingfabriek Optilon een staking uit. Eén van de eisen was gelijk loon voor gelijk werk. Dolle Mina organiseerde solidariteit. Onder invloed van de staking presenteerde Dolle Mina op 1 mei 1973 het ‘Werkende Wijven Plan’, dat afgezien van de naam een schitterend staaltje klassenbewustzijn laat zien. De eisen waren:


• Gelijk loon voor gelijke arbeid
• Volwaardig parttime werk
• Gelijke kansen in opleiding en beroep
• Geen discriminerende belastingmaatregelen
• Gratis crèches
• Gemeenschappelijke woonvoorzieningen46

De vrouwenbeweging had in de eerste helft van de jaren zeventig een duidelijk socialistische inslag. In ‘Wat wil Dolle Mina’ uit 1975 stond: “Wat haar eisen op langere termijn betreft is Dolle Mina van mening dat van werkelijke emancipatie pas sprake kan zijn in een socialistische maatschappij (…). Geen feminisme zonder socialisme, geen socialisme zonder feminisme!!!”47

Maar in dezelfde tijd bleek ook dat de vrouwenbeweging in praktijk moeilijk aanhang kon krijgen in de arbeidersbeweging. Dit hing samen met het feit dat de meeste vrouwen in Dolle Mina zelf geen deel uit maakten van de arbeidersklasse, en het belang van de arbeidersbeweging niet op waarde schatten. Binnen de studentenbeweging overheerste de opvatting dat niet arbeiders maar studenten de belangrijkste kracht waren voor verandering van de maatschappij. Daarnaast was de houding van de vrouwenbeweging tegenover socialisme dubbel. Volgens leidende feministen was er een dubbele strijd nodig: één van alle arbeiders, mannen en vrouwen, tegen de bazen, een andere van arbeidersvrouwen tegen mannen. Deze stelling onderbouwden ze met de theorie van de patriarchie. Socialisme was in staat economische ongelijkheid te verklaren, maar niet ongelijkheid tussen de seksen. Die kwam voort uit het patriarchaat, de overheersing door mannen die altijd al bestaan had.

Ondertussen begon de linkse beweging in de tweede helft van de jaren zeventig uit elkaar te vallen. Het bindende element van die beweging was nooit een gemeenschappelijke politieke overtuiging, maar een gemeenschappelijke campagne tegen de Vietnamoorlog. In 1975 viel die campagne weg. Links begon meer en meer uit elkaar te vallen in verschillende single-issue campagnes: de vrouwenbeweging, de beweging voor homobevrijding, de milieubeweging, de kraakbeweging, enz. De nadruk binnen de studentenbeweging kwam meer en meer te liggen op strijd tegen verschillende vormen van onderdrukking, niet op klassenstrijd.

Het effect van deze fragmentatie op de vrouwenbeweging was verwoestend. Door het overwicht van de middenklasse was het mogelijk steeds minder nadruk te gaan leggen op de klassenstrijd op het moment dat dit minder modieus werd. De Nederlandse vrouwenbeweging nam de ideeën over van de feministen in de VS, met hun sterke nadruk op individuele problemen. Met het verminderen van de openlijke strijd vluchtten vrouwen in praatgroepen, waarin ze urenlang over hun eigen persoonlijkheid praatten. Het doel was ‘consciousness raising’, het uitbannen van onderdrukking uit het persoonlijke leven. Feministen zelf schreven hierover: “Voor moderne middenklassevrouwen waren dergelijke groepen ook heel belangrijk, omdat hun onderdrukking juist bijna uitsluitend bestond uit hun geïsoleerde positie. Iedere vrouw dacht immers dat zij de enige was die niet helemaal gelukkig was met haar bestaan: ze dacht bovendien dat haar teleurstellingen haar eigen schuld waren, dat ze tekort geschoten was.” Het eindeloze gepraat over problemen binnen relaties leidde tot de conclusie: “[Vrouwen worden onderdrukt door mannen, niet alleen in de maatschappij, maar juist, vooral, in de persoonlijke liefdesrelatie.”48 Natuurlijk was consciousness raising geen optie voor de meeste vrouwen uit de arbeidersklasse, al was het maar omdat ze de tijd niet hadden voor dagenlange discussies in praatgroepjes.

De koers van de vrouwenbeweging bracht haar steeds verder weg van klassenstrijd, en er ontstond een groeiende nadruk op onderdrukking in de persoonlijke sfeer. Dit leidde uiteindelijk tot de meest extreme vorm van radicaal feminisme, dat van de politieke lesbiennes. Zij verklaarden dat het opgeven van relaties met mannen een politieke daad was, een onderdeel van de strijd tegen onderdrukking. In 1979 verklaarde een groep feministen uit Leeds in Engeland: “Penetratie is een daad van grote symbolische betekenis, waardoor de onderdrukker het lichaam van de onderdrukte binnendringt. Maar dit is meer dan een symbool, zijn functie en effect is het straffen en overheersen van vrouwen (…). Het opgeven van neuken door een feminist gaat erom je politiek serieus te nemen (…). Socialistische vrouwen (…) zullen geen appels van de Kaap kopen omdat de winsten naar Zuid-Afrika gaan. Het is duidelijk veel moeilijker voor feministen penetratie op te geven.”49 Voor de grote meerderheid van de vrouwen verloor feminisme door dit soort theorieën zijn aantrekkingskracht.

Er is bijna niets dat zo duidelijk maakt waartoe onjuiste theorie leidt als het lot van de vrouwenbeweging. Ongetwijfeld hadden de acties van de jaren zestig en zeventig effect. Discriminerende maatregelen tegen vrouwen werden opgeheven, waardoor het mogelijk werd om topfuncties te bekleden. Maar omdat de vrouwenbeweging geen duidelijke oriëntatie op de arbeidersklasse had, viel ze hiermee volledig uit elkaar. Nu worden de discussies over vrouwenbevrijding gedomineerd door postfeministen, die zeggen dat vrouwenstrijd gewonnen is. Het feit dat een minderheid van vrouwen in staat is in topfuncties terecht te komen bewijst dat de achterstand van vrouwen een persoonlijk probleem is. Door persoonlijke inspanning kunnen vrouwen bereiken wat ze willen. Ze moeten zich gewoon harder opstellen.

Dit is misschien een optie voor Annemarie Jorritsma, de Spice Girls en Madelin Albright, maar voor vrouwen uit de arbeidersklasse is de theorie absoluut waardeloos. Persoonlijke inzet zal geen gratis crèches, gelijke lonen en een einde aan seksuele ongelijkheid brengen.

Voor feministen heeft altijd de slogan ‘It’s a man’s world’ gegolden. Vanuit dit uitgangspunt hebben ze op verschillende manieren gevochten tegen die wereld; door campagnes voor stemrecht, afzondering in praatgroepen of persoonlijke prestatiedrang. Maar in realiteit leven we in een wereld waar gewone mannen net zo weinig over te zeggen hebben als de meerderheid van de vrouwen. Elke keer dat de arbeidersklasse meer zelfvertrouwen wint in de strijd tegen een wereld die in handen is van een kleine groep mannen en vrouwen uit de heersende klasse staat de strijd voor vrouwenbevrijding sterker. Dit laat de geschiedenis van de vrouwenbeweging zien.

5. Kapitalisme het probleem – Revolutie het antwoord

De vrouwenbeweging is altijd op haar sterkst op momenten dat de klassenstrijd een piek bereikt. Het kiesrecht werd gewonnen als gevolg van de massale strijd die op de Eerste Wereldoorlog volgde. De vrouwenbeweging in de jaren zestig en zeventig kwam op in een tijd van algemene radicalisering en viel uit elkaar toen de arbeidersbeweging aan het eind van de jaren zeventig op de terugtocht was. Maar de nauwe band tussen vrouwenstrijd en klassenstrijd leidt er niet automatisch toe dat de vrouwenbeweging daar ook de conclusies uit trekt dat de strijd tegen kapitalisme voorop staat. De beweging in de jaren zeventig werd gedomineerd door vrouwen die de strijd tegen mannen centraal stelden.

Het argument dat we tot nu toe naar voren hebben gebracht is dat socialisme zonder seksuele bevrijding onmogelijk is, en dat seksuele bevrijding zonder socialisme onmogelijk is. Maar wat betekent dat in praktijk? Zijn er revoluties die een eind hebben gemaakt aan seksuele onderdrukking? Het antwoord is helaas nee. Tot nu toe hebben we maar twee voorbeelden van revoluties waarin de arbeidersklasse daadwerkelijk de macht in handen kreeg: de Parijse Commune van 1871 en de Russische Revolutie van 1917. De eerste hield 75 dagen stand, de tweede een paar jaar. In die korte tijd kon alleen een begin worden gemaakt met de strijd tegen de oude heersende instituten, ideeën en moraal. Ons argument is niet dat op de eerste dag van de revolutie een ideale, harmonieuze maatschappij zal zijn bereikt, waarin alle vormen van onderdrukking onmiddellijk zijn verdwenen. Toch zijn deze revoluties de belangrijkste voorbeelden tot nu toe hoe seksuele bevrijding er uit zal zien. Onder extreem moeilijke omstandigheden werd er een begin gemaakt met het opbouwen van een maatschappij waarin er geen materiële basis voor onderdrukking meer zou zijn. De revoluties waren, zoals Lenin zei, ‘festivals van de onderdrukten’. Daarom is het van belang in te gaan op de rol die vrouwen in deze revoluties speelden.

De Parijse Commune

In 1870 begon de Franse keizer Napoleon III een veldtocht tegen de Duitse staat Pruisen. De campagne werd een ramp voor Frankrijk. De Pruisen stopten de Franse opmars en trokken daarna Frankrijk binnen. De Franse troepen werden verslagen en de keizer gevangen genomen. Parijs werd vier maanden lang belegerd. Nadat Frankrijk zich had overgegeven werd de republiek uitgeroepen. Rechts won de eerste verkiezingen. Maar in Parijs was de stemming volledig anders. Het maandenlange beleg had de economie in de stad vrijwel tot stilstand gebracht. 300.000 mannen hadden dienst genomen in de Nationale Garde. Toen het beleg voorbij was wilde de regering de garde ontwapenen. De bevolking antwoordde door op 18 maart de macht in de stad over te nemen.

De Communards stelden een nieuw soort staat in, oneindig veel democratischer dan de parlementaire democratie. “De Commune bestond uit de gemeenteraadsleden, die bij algemeen kiesrecht in de verschillende districten van Parijs waren gekozen. Zij waren verantwoordelijk en te allen tijde afzetbaar. Voor het merendeel waren zij natuurlijk arbeiders of erkende vertegenwoordigers van de arbeidersklasse. De politie, tot dusverre werktuig van de staatsregering, werd onmiddellijk van al haar politieke eigenschappen ontdaan en in een verantwoordelijk en te allen tijde afzetbaar werktuig van de Commune veranderd. Evenzo de beambten van alle andere takken van bestuur. Vanaf de leden van de Commune moest de openbare dienst tegen arbeidsloon worden verricht.”50

Vrouwen speelden vanaf de eerste dag een belangrijke rol. Toen de regeringstroepen kwamen om de Nationale Garde te ontwapenen overtuigden zij hen niet te schieten. Generaal d’Aurelles de Paladine beschrijft de gebeurtenis: “De vrouwen en kinderen kwamen en mengden zich onder de troepen. Het was een grove fout deze mensen toe te staan onze soldaten te benaderen, want ze mengden zich onder hen en de vrouwen en kinderen zeiden: ‘Je zult niet schieten op het volk.’ Zo werden de soldaten van het 88e en, voor zover ik kan zien, een andere linie omsingeld, en ze hadden niet de kracht om deze aanmoedigingen te weerstaan. Mensen riepen: ‘Lang leve de linie!'”51 Zonder een schot te lossen wonnen de arbeiders de regeringstroepen voor zich.

Reactionaire schrijvers benadrukten de felheid en de moed van de vrouwen. De correspondent van ‘The Times’ van 19 mei 1871 schreef: “Als de Franse natie alleen maar bestond uit Franse vrouwen, wat zou het dan een afschuwelijk land zijn.”52

Vrouwen verenigden zich in de ‘Union des Femmes pour la Défense de Paris et les Soins aux Blessés’ (Vrouwenbond voor de verdediging van Parijs en de zorg voor de gewonden). De ‘Union des Femmes’ vatte haar doelen als volgt samen: “Totale sociale revolutie, voor de afschaffing van alle bestaande sociale en wettelijke structuren, voor de vernietiging van alle privileges en vormen van uitbuiting, voor de vervanging van de heerschappij van het kapitaal door de heerschappij van de arbeid, kortom, voor de bevrijding van de arbeidersklasse door de arbeidersklasse.” 53

De Commune deed belangrijke stappen op weg naar vrouwenbevrijding. Vrouwen werden bevrijd uit het isolement van het huis en werkten in de productie (vooral van wapens voor de verdediging van de stad) en de verpleging. Crèches werden gesticht in de buurt van fabrieken. Een commissie van vrouwen begon met het oprichten van scholen voor meisjes. Een weduwen- en wezenpensioen werd ingesteld voor alle vrouwen en kinderen van burgers die voor de Commune stierven, getrouwd en ongetrouwd, wettig en onwettig. Veel van de meest onderdrukte vrouwen, de prostituees, vochten vooraan.

Helaas was de Commune niet sterk genoeg om stand te houden tegen de regering. De opstand bleef vrijwel geïsoleerd tot Parijs, hoewel in een aantal andere steden pogingen werden gedaan het voorbeeld te volgen. Steunend op de boeren en de Duitse troepen die nog in Frankrijk aanwezig waren werd Parijs heroverd. De wraak van de heersende klasse was afschuwelijk. Terwijl de Communards de kapitalisten en hun aanhangers rustig hadden laten vertrekken, en zelfs hun bankrekeningen niet hadden geconfisqueerd, begonnen de regeringstroepen een dagenlange slachting. Dag en nacht waren er executies. Vrouwen en kinderen volgden de mannen in de nederlaag. De vrouwen van de heersende klasse waren de felste voorstanders van de terreur, en staken met de punten van hun paraplu’s de ogen uit van gevallen Communards.

De Commune hield te kort stand om alle oude vooroordelen en ongelijkheid te breken. Dit leidde er zelfs toe dat ondanks alle vooruitgang die vrouwen boekten, ze in de Commune geen stemrecht kregen. Dit neemt niet weg dat de overwinningen van de Communards enorm waren. Maar pas in de Russische Revolutie van 1917 bereikte seksuele bevrijding haar hoogtepunt tot nu toe.

De Russische Revolutie

Trotski noemt revoluties de ‘locomotief van de geschiedenis’. Deze locomotief sleepte Rusland in de maanden na oktober 1917 van de achterste positie in Europa naar de voorste in een hele reeks opzichten. Vrouwenbevrijding valt daar onder.

Vrouwen werden in het tsaristische Rusland op een afschuwelijke manier onderdrukt. Ze waren wettelijk volledig ondergeschikt aan de man die zelf het recht had zijn echtgenote te slaan. De uitbuiting, onderdrukking en onwetendheid waaronder mannen leefden trof vrouwen dubbel zo hard. Ze hadden de zorg voor kinderen, het huishouden en hun man. Op het werk werden ze seksueel geïntimideerd. Elke vorm van seksuele vrijheid was uitgesloten, omdat voorbehoedmiddelen nauwelijks verkrijgbaar waren en abortus illegaal.

De Russische revolutie bracht hier met ongelooflijke snelheid verandering in. Vrouwen kregen volledig stemrecht. Scheiding werd mogelijk op aanvraag van één van beide partners. Het huwelijk werd losgekoppeld van de kerk. Het onderscheid tussen wettige en onwettige kinderen werd opgeheven. Vrouwen kregen het recht op gelijke lonen voor gelijk werk, en een volledig betaald zwangerschapsverlof. Overspel, incest en homoseksualiteit werden uit het wetboek van strafrecht geschrapt. In 1920 werd abortus legaal en gratis. Op de tweede verjaardag van de revolutie kon Lenin verklaren:

“In de loop van twee jaar sovjetmacht in één van de achterlijkste landen van Europa, is meer gedaan voor de bevrijding van de vrouw, om haar gelijk te maken aan de ‘sterke sekse’, dan in de laatste 130 jaar is gedaan door alle ontwikkelde, verlichte, ‘democratische’ republieken van de wereld bij elkaar.”54

Maar het bleef niet bij losse maatregelen. De belangrijkste prestatie van de Russische arbeiders was een aanval op de economische basis van seksuele onderdrukking, het kapitalisme en de bijzondere rol daarin voor het kerngezin. Deelnemen aan het productieproces mocht voor vrouwen niet betekenen dat ze een dubbele last op hun schouders kregen van werk binnen en buiten het huis. Om vrouwen te bevrijden van hun traditionele positie in het huishouden en de opvoeding moest dit deel van hun werk opgenomen worden door de maatschappij als geheel. Hiertoe werd een hele rij faciliteiten gecreëerd: crèches bij de fabrieken, scholen en dagverblijven, gemeenschappelijke eetzalen, gemeenschappelijke wasserijen, huishoudploegen, en ga zo maar door.

Alexandra Kollontai, een tijd lang het hoofd van het departement dat deze veranderingen doorvoerde, schreef in 1923:

“… gemeenschappelijke voeding is onder mensen in de steden een onmisbaar element geworden in hun leven. In Petrograd at in 1919-1920 bijna 90% van de bevolking in gemeenschappelijke eethuizen. In Moskou staat meer dan 60% van de bevolking geregistreerd bij de eethallen. In 1920 werden twaalf miljoen stedelingen op de één of andere manier door de gemeenschap van voedsel voorzien.

De scheiding van keuken en huwelijk is niet minder belangrijk dan de scheiding van kerk en staat, zeker in de geschiedenis van vrouwen…”55

Miljoenen vrouwen namen deel aan het dagelijkse werk van de revolutie. Toch speelde ook hier de ballast van het verleden een rol. Voor vrouwen in het tsaristische Rusland was het veel moeilijker actief te zijn in politieke organisaties dan voor mannen. En dit werd ook weerspiegeld in de arbeidersbeweging.

Hoewel vrouwen een belangrijke rol speelden in de revolutie, vormden ze zelfs in 1922 nog maar acht procent van de bolsjewistische partij. De vraag hoe vrouwen bij de opbouw van een nieuwe maatschappij te betrekken was dan ook van levensbelang. Lenin zei hierover in een gesprek met Klara Zetkin: “Waarom hebben wij nergens, ook niet in Sowjet-Rusland, net zoveel vrouwen in de partij als mannen? Waarom is het aantal beroepsmatig georganiseerde vrouwen zo klein? Die feiten zetten je aan het denken (…). Wij kunnen de proletarische dictatuur niet verwezenlijken zonder miljoenen vrouwen, zonder hen kunnen wij de communistische opbouw niet uitvoeren. Wij moeten de weg naar hen weten te vinden, wij moeten daar nog hard op studeren; en veel moeten we nog uitproberen om die weg te vinden.”56

Om het werk onder vrouwen te vergemakkelijken, en de nieuwe maatregelen en ideeën onder vrouwen te verspreiden, werd een speciale organisatie opgericht, de Zjenotdel. Deze instantie organiseerde vrouwen voor werk in de burgeroorlog, maar speelde daarnaast een cruciale rol in het onderwijs van vrouwen, alfabetisering, seksuele voorlichting en voorlichting over de rechten van vrouwen.

De strijd tegen het kerngezin op praktisch gebied maakte ook een snelle ideologische ontwikkeling mogelijk. Oude taboes verdwenen, en de ruimte ontstond voor allerlei experimentele relatievormen. “‘Wat hadden we een plezier terwijl we de cultus rond maagdelijkheid belachelijk maakten,’ herinnerde een vrouw zich. Een homoseksuele cultuur ontwikkelde zich op kleine schaal. Nudisten pareerden in de straten van Petrograd om het menselijk lichaam te eren.”57 Onder de mooiste literatuur die de revolutie heeft voortgebracht vallen de verhalen van Alexandra Kollontai, over vrouwen die hun eigen seksualiteit ontdekken, over de dilemma’s van het zoeken naar een nieuwe seksuele moraal.58

Rusland in 1917 was in veel opzichten ontwikkelder dan Nederland vandaag. Maar de strijd tegen seksuele onderdrukking ontwikkelde zich niet in een vacuüm. Steeds waren het de reële, materiële omstandigheden die de basis legden. Alleen een aanval op de materiële basis van vrouwenonderdrukking maakte seksuele bevrijding mogelijk. Maar de materiële werkelijkheid legde ook beperkingen op aan de mate waarin bevrijding mogelijk was. De Eerste Wereldoorlog had Rusland zwaar getroffen. Na de revolutie volgden vier jaar burgeroorlog. Vol enthousiasme en doorzettingsvermogen zetten miljoenen vrouwen en mannen zich in voor de verdediging van de revolutie tegen legers uit veertien kapitalistische landen.

Zeven jaar oorlog had verwoestende gevolgen op de Russische economie. Door gebrek aan grondstoffen kwamen fabrieken tot stilstand. De voedselvoorziening stokte, en arbeiders trokken weg uit de steden om eten te zoeken. Het militantste deel van de klasse sneuvelde aan het front. Dit zette alle sociale vooruitgang onder zware druk, ook op het gebied van vrouwenbevrijding. Het recht op gelijk loon voor gelijk werk is mooi, maar door de burgeroorlog steeg de werkloosheid zodanig, dat vrouwen uit het productieproces werden verdrongen. De vrijheid van echtscheiding werd een last op het moment dat vrouwen die door hun man werden verlaten tot diepe armoede veroordeeld waren. De burgeroorlog maakte seksuele vrijheid tot een illusie. Vluchtige relaties waren een uitvlucht in een tijd dat de hoop dat een partner zou overleven klein was. Kollontai laat een vrouw in één van haar verhalen uitleggen: ” Maar begrijpt u, er is geen tijd om verliefd te worden. Je bent er nauwelijks aan toe iemand leuk te vinden of hij wordt al opgeroepen naar het front, of hij wordt naar een andere stad gestuurd. Of je hebt het zelf zo druk datje hem vergeet…”59

De vooruitgang die de Russische revolutie boekte werd al snel vervormd door oorlog, honger en armoede. De klasse waarop de revolutie steunde, de arbeidersklasse, was in 1917 een kleine minderheid van de bevolking. Maar zelfs die kleine minderheid viel uit elkaar. De industrie kwam vrijwel tot stilstand.

Socialisme is volgens Marx en Engels de overgang van de ‘heerschappij van de honger’ naar de ‘heerschappij van de overvloed’. Maar dit is onmogelijk zolang de materiële voorwaarden voor het creëren van overvloed nog niet geschapen zijn. Daarom benadrukten de leiders van de revolutie altijd dat ‘socialisme in één land’ onmogelijk zou zijn. De hulp van revoluties in geïndustrialiseerde landen was nodig. De revolutie van 1917 had wel revoluties in de rest van Europa tot gevolg, maar die revoluties mislukten. Daardoor kwam Rusland steeds zwaarder onder militaire druk van de kapitalistische wereld te staan. Met het wegvallen van de arbeidersklasse groeide de invloed van de bureaucratie op de staat. De druk van het westen dwong de Sovjet Unie om een militair apparaat op te bouwen, om een mogelijke inval af te slaan. De bureaucratie gebruikte de staat om de arbeiders en boeren te laten betalen voor de opbouw van een industrieel apparaat. Onder leiding van Stalin werd een staatskapitalistische economie ingericht, met als doel te kunnen concurreren met het westen.

Hiervoor was een aanval nodig op alle verworvenheden van de Oktoberrevolutie. Oude commandostructuren in de economie uit de tijd van het tsarisme werden hersteld. De boeren werden van het land gejaagd om in de industrie te gaan werken. Oppositie van de vakbonden werd onmogelijk gemaakt. De bolsjewistische partij werd van binnen uit gesloopt. De oude revolutionairen werden in rondes zuiveringen vermoord.60

Toen Trotski in 1936 een boek schreef over de stalinistische reactie, zei hij daarin dat “de achtereenvolgende veranderingen in de benadering van het probleem van het gezin in de Sovjet Unie het beste van alles de eigenlijke aard van de Sovjet maatschappij en de ontwikkeling van de machthebbers karakteriseert.”

De stalinistische bureaucratie had stabiele seksuele verhoudingen nodig voor de snelle opbouw van de economie. Alle redenen voor het in stand houden van het kerngezin in een normale kapitalistische economie telden voor haar dubbel zo zwaar, omdat ze een sterke industrie wilde opbouwen in een onderontwikkeld land. Daarom draaide de bureaucratie alle verworvenheden op het gebied van seksuele bevrijding terug. In 1934 werd homoseksualiteit strafbaar met acht jaar gevangenis. Een campagne begon tegen het hebben van meerdere relaties. Moederschap kwam in de propaganda centraal te staan, met medailles en beloningen voor hoge aantallen kinderen. In 1936 werd abortus illegaal. Voor echtscheiding werd een boete opgelegd.

De ervaring van de Russische revolutie laat zien dat de overwinning van socialisme en seksuele bevrijding met elkaar samenhangen. Vooruitgang voor de revolutie betekende vooruitgang voor vrouwen, het wegvallen van het kerngezin en seksuele taboes. De nederlaag van de revolutie leidde tot het terugdringen van vrouwen in het gezin, en het herstel van een onderdrukkende seksuele moraal.

Conclusies

Het leven van miljoenen vrouwen is in de afgelopen honderd jaar drastisch veranderd. Betere leefomstandigheden, minder kans op sterven in het kraambed en vooral de ervaring van werken buiten de vier muren van het huis zijn concrete verbeteringen waar de arbeidersbeweging keihard voor heeft gevochten. Als we kijken naar de positie van homoseksuelen, dan is er met de komst van het homohuwelijk en een toegenomen acceptatie van homoseksualiteit eveneens veel veranderd. Maar toch is onderdrukking daarmee niet verdwenen. Wat vooral opvalt als we terugkijken naar de afgelopen eeuw, is hoeveel hetzelfde is gebleven. Toen vrouwen op 8 maart 1914 in Nederland internationale vrouwendag vierden hadden ze een heel eenvoudig eisenpakket. Ze wilden algemeen stemrecht, maar dit was niet genoeg. Het recht om te stemmen moest een opstapje zijn om voorzieningen af te dwingen die de last van het gezin van de schouders van de vrouw zouden halen. Vandaag, 85 jaar later, moet hier nog steeds voor gevochten worden.

Eén van de deelneemsters aan de Canal Parade tijdens de Gay Games van 1999, maakte in één zin duidelijk dat de weg die homoseksuelen hebben te gaan, nog lang is: “Wij lijken voor het eerst in de meerderheid. Nu kunnen de hetero’s eens ervaren hoe ik me normaal gesproken altijd voel.” Zolang homoseksuelen nog steeds om hun seksuele voorkeur een baan geweigerd worden, getreiterd of in elkaar geslagen worden, is ook die strijd nog niet gestreden.

De strijd tegen seksuele onderdrukking zal het hardst gestreden moeten worden door arbeidersvrouwen, want de onderdrukking drukt het zwaarste op hen. Homoseksuelen kunnen hun seksuele voorkeur verbergen, en daardoor ontsnappen aan sommige gevolgen van onderdrukking. Vrouwen hebben deze uitweg niet. Arbeidersvrouwen hebben niet de mogelijkheden om de druk van het gezin van hun schouders te halen die vrouwen uit de hogere klassen hebben. Ze hebben niet het geld voor dure kinderopvang. Zij kunnen zich geen huishoudster veroorloven. Voor hen ligt net zo min een glanzende carrière open als voor de mannen uit hun klasse. Veel van de leidende feministen uit de jaren zeventig kunnen opscheppen dat vrouwenbevrijding een kwestie van individueel doorzettingsvermogen in de concurrentie met mannen is. Hoeveel verpleegsters, leraressen en parttime typistes kunnen hetzelfde zeggen? De realiteit voor hen is dat in Nederland op dit moment een arbeidersklasse, waarvan een steeds groter deel vrouw is, het moet doen met voorzieningen zoals kinderopvang op een achterlijk laag niveau. Dit maakt de strijd voor betere arbeidsomstandigheden een bittere noodzaak. Die strijd kan alleen succesvol gevoerd worden door mannen en vrouwen samen.

We hebben geen geïdealiseerd beeld van de arbeidersklasse. Door de onderlinge concurrentiedruk op de werkvloer accepteren de meeste arbeiders tot op zekere hoogte de ideeën die hen verdelen; racisme, seksisme en homofobie. Maar tegelijk brengt kapitalisme arbeiders op de werkvloer samen, ongeacht hun verschillen, en dwingt het hen keer op keer over verdeeldheid heen te stappen als ze samen de strijd aangaan met hun baas. Daarom is de groei van het aantal vrouwen in de arbeidersklasse de belangrijkste basis voor de strijd tegen seksisme. Hoe lang het precies zal duren voor dit soort strijd losbreekt is niet te voorspellen. Maar dat dit binnen afzienbare tijd zal gebeuren, en dat de explosie in het achterlijke Nederland relatief zwaar zal zijn, is zeker. Vrouwen zijn de afgelopen jaren massaal gaan werken terwijl de dubbele druk op hen groter is dan ooit. Het is een illusie te denken dat vrouwen onder die druk zullen bezwijken en terug zullen keren naar de beknelling van het gezin. De simpele economische noodzaak om te werken, maar ook de bevrijdende werking van economische zelfstandigheid beloven ons de komende jaren een strijd waarin vrouwen vooraan zullen staan en waarin niet alleen de strijd tegen uitbuiting, maar vooral ook de strijd tegen onderdrukking centraal zal staan. Het recht van vrouwen op bevrijding wordt één van de belangrijkste strijdpunten van de eenentwintigste eeuw.

Zolang er klassenmaatschappijen bestaan zijn vrouwen onderdrukt. Met de opkomst van het kapitalisme is er voor het eerst in de geschiedenis een klasse ontstaan die voor altijd een einde kan maken aan elke vorm van klassenonderdrukking, en daarmee elke vorm van onderdrukking in het algemeen. Voor ons is daarom socialisme onlosmakelijk verbonden met de strijd voor seksuele bevrijding. Als socialisme geen einde zou maken aan de onderdrukking van de helft van de mensheid zou het geen nut hebben ervoor te vechten.

Maar is er een garantie dat er in het socialisme geen seksuele onderdrukking zal bestaan?

Natuurlijk verdwijnt onderdrukking niet op dag één van de revolutie. Maar met de overwinning van de arbeidersklasse zal een maatschappij ontstaan waarin alle voorwaarden voor onderdrukking zijn verdwenen. Als het kerngezin zijn sociale functie verliest, en de dagelijkse propaganda voor het gezin is verdwenen, zullen relaties tussen mannen en mannen, vrouwen en vrouwen en mannen en vrouwen worden wat ze horen te zijn: een vrijwillige band tussen gelijkwaardige partners. Niemand zal iets over deze band te zeggen hebben, behalve de geliefden zelf. De ongelijkheid, armoede, wanhoop en vervreemding die nu leiden tot frustraties en zelfs seksueel geweld zullen verdwijnen. Maar wat komt ervoor in de plaats? Hoe zullen relaties er uitzien als onderdrukking is verdwenen? Het enige mogelijke antwoord gaf Friedrich Engels meer dan honderd jaar geleden: “Wat we dus vandaag de dag kunnen vermoeden over de regeling van de seksuele verhoudingen na de opheffing van de kapitalistische productiewijze is vooral van negatieve aard, beperkt zich meestal tot datgene wat wegvalt. Wat zal er echter bijkomen? Dat zal beslist worden als er een nieuw geslacht zal zijn opgegroeid: een geslacht van mannen wie het nooit in hun leven is overkomen, voor geld of andere sociale machtsmiddelen de overgave van een vrouw te kopen, en van vrouwen wie het nooit is overkomen om enige andere redenen dan uit werkelijke liefde zich aan een man te geven, noch de geliefde de overgave te weigeren uit angst voor de economische gevolgen. Als zulke mensen er eenmaal zijn, zullen zij er zich in het minst niet om bekommeren, wat men heden meent dat zij moeten doen, zij zullen zich hun eigen praktijk en een daarop berustende openbare mening over de praktijk van ieder individu zelf vormen – en daarmee basta.”

Noten

Socialisme en seksuele bevrijding is geschreven en uitgegeven in 2000. Auteurs: Miriyam Aouragh, Pepijn Brandon en Angela Ettema.

1. www.cbs.nl

2. www.volkskrant.nl

3. www.scp.nl

4. www.volkskrant.nl

5. www.volkskrant.nl

6. Idem.

7. Sheila McGregor, ‘Rape Pornography and capitalism’, in: International Socialism 45 (winter 1989) 3-34, aldaar 5.

8. Chris Harman, ‘Engels and the origins of human society’, in: John Rees (ed.), The revolutionary ideas of Frederick Engels (Londen 1994) 83-142,
aldaar 130.

9. Geciteerd in idem, 135.

10. ‘Rape Pornography and capitalism’.

11. Anje Boskwijk en Dick Couvée, Vrouwen vooruit!. De weg naar gelijke rechten (Amsterdam, 1979) 114-115.

12. De uitspraken van Boris Dittrich worden geciteerd in een artikel van Peter Storm, ‘Racisme, homohaat en inburgeringsplicht’, in:
Internationaal Socialisme 64, mei 1996.

13. www.trouw.nl

14. Geciteerd in: Niet ernstig genoeg? Onderzoek naar de aard en omvang van homodiscriminatie in Utrecht (Utrecht 1998) 17.

15. Idem, 20.

16. Henk van den Boogaard, Flikkers moeten we niet. Mannen als doelwit van antihomoseksueel geweld (A’dam 1987) 45.

17. Idem, 77-78.

18. Lindsey German, Sex, class and socialism (Londen 1994).

19. Rob Tielman, Homoseksualiteit in Nederland. Studie van een emancipatiebeweging (Amsterdam 1982) 76-77.

20. Colin Wilson, Socialists and gay liberation (Londen z.j.) 6.

21. Peter Storm, ‘Seksueel misbruik: Wie bedreigt onze kinderen?’, in: De Socialist 103 (september 1999).

22. Julie Waterson, ‘Behind closed doors’, in: Socialist Review 226 (januari 1999).

23. Idem.

24. Colin Wilson, Socialists and gay liberation, 20.

25. Idem, 20.

26. Rob Tielman, Homoseksualiteit in Nederland, 164.

27. Idem, 187.

28. Tony Cliff, Class struggle and women’s liberation. 1640 to the present day (Londen 1987) 183.

29. Friedrich Engels, De oorsprong van het gezin, van de particuliere eigendom en van de staat (Amsterdam 1971) 84.

30. Class struggle and women’s liberation, 161.

31. Idem, 21.

32. E. Racz, geciteerd in idem, 23.

33. Tom van der Meer, ‘Kiesrecht zonder onderscheid van sekse. De SDAP en de strijd voor het vrouwenkiesrecht (1899-1908).’ In: Josine Blok e.a.,
Jaarboek voor vrouwengeschiedenis 1981 (Nijmegen 1981) 146-166, aldaar 157.

34. Clara Zetkin, Selected Writings (New York 1984) 77.

35. Idem, 77-78.

36. Ulla Jansz, Vrouwen Ontwaakt. Driekwart eeuw sociaal-democratische vrouwenorganisatie tussen solidariteit en verzet (Amsterdam 1983) 209.

37. Joyce Outshoorn, Vrouwenemancipatie en socialisme. Een onderzoek naar de houding van de SDAP t.o.v. het ‘vrouwenvraagstuk’ tussen 1894 en
1919 (Nijmegen 1973) 36.

38. Idem, 52-54.

39. Els Blok, Werkende vrouwen in de jaren veertig en vijftig (Amsterdam 1989) 60.

40. Idem, 161.

41. Class struggle and women’s liberation, 156.

42. Class struggle and women’s liberation, 158.

43. Idem, 158.

44. Sex, class and socialism, 171.

45. Dolle Mina Den Haag, ‘Wat wil Dolle Mina?’, in: Wantje Fritschy (red.), Fragmenten vrouwengeschiedenis (Den Haag 1980) Deel I, 215.

46. Dolle Mina, Rebelse meiden blijven strijden (Den Haag 1974)6.

47. Dolle Mina Den Haag, ‘Wat wil Dolle Mina?’, 217.

48. Anneke van Baaien en Marijke Ekelschot, Geschiedenis van de vrouwentoekomst (Amsterdam 1980) 278-279.

49. Class struggle and women’s liberation, 175-176.

50. Karl Marx, De burgeroorlog in Frankrijk (A’dam 1971) 79.

51. Class struggle and women’s liberation, 38-39.

52. Class struggle and women’s liberation, 38.

53. Idem, 40.

54. Idem, 139.

55. Idem, 140.

56. Lenin, Over de emancipatie van de vrouw (Moskou 1977) 101.

57. Mike Haynes, ‘Brief encounters’, in: Socialist Review 177 (Juli/augustus 1994) 14-15.

58. Bijvoorbeeld Aleksandra Kollontaj, Liefde van werkbijen (Amsterdam 1979).

59. Aleksandra Kollontaj, Liefde van werkbijen, 59.

60. Zie voor de beste uitwerking van de argumenten hoe Rusland staatskapitalistisch werd Tony Cliff, State Capitalism in Russia (Londen 1974).