Kunnen we bouwen op de PvdA?

Foto: Partij van de Arbeid
Sinds de PvdA weer regeert, is de populariteit van de partij gekelderd en neemt de interne verdeeldheid toe. De kloof tussen verkiezingswoorden en regeringsdaden is niet uniek, en evenmin de crisis in de partij zelf. Toch lijkt de PvdA veranderd in de afgelopen halve eeuw. Volgens Mark Kilian hangt dit samen met de economische crisis, de erosie van het vakbondsfront en de verzwakking van uiterst links. Dat de PvdA haar oude beginselen ooit weer oppakt, is uitgesloten.
2 januari 2014

Na nog geen jaar regeren, heeft de populariteit van de Partij van de Arbeid een historisch dieptepunt bereikt. In opiniepeilingen medio september is de partij ineengestort tot 11 zetels, het laagste aantal sinds haar oprichting. Nog maar een kwart van de PvdA-kiezers van 2012 zou opnieuw op de partij stemmen.

De PvdA voert VVD-beleid, niet als gijzelaar van haar coalitiepartner – het is de eigen keuze. ‘Als wij alleen in het kabinet zouden zitten, zouden wij ook de begroting op orde brengen’, zei Dijsselbloem in augustus in Trouw.1 De partijleiding heeft gekozen, en wel voor het uitvoeren van de neoliberale agenda, inclusief een afgrijselijk vluchtelingenbeleid. Dat leidt tot bittere interne conflicten, die de partij verdelen van onder tot boven.

Begin 2013 keerde een groot aantal PvdA-afdelingen zich tegen het harde vluchtelingenbeleid en de strafbaarstelling van illegaliteit. De motie-Terphuis, die zegt dat vluchtelingen die onuitzetbaar zijn een status moeten krijgen, en dat ze niet mogen worden opgesloten omdat ze vluchteling zijn, kreeg grote steun op het ledencongres en binnen de Kamerfractie. De PvdA-top heeft deze motie niet aangegrepen om een beleidswijziging af te dwingen. Daardoor komt Teeven nu ermee weg dat opgesloten vluchtelingen een paar uur extra mogen luchten.

Maar het politieke geschil woekert door. Myrthe Hilkens, die in augustus vertrok als PvdA-Kamerlid, noemde de strafbaarstelling van illegaliteit als een van de motieven voor haar vertrek. Zes Kamerleden die zich uitspraken tegen de strafbaarstelling, zijn in de zomer geconfronteerd met bandopnamen van vergaderingen om hen ‘eraan te herinneren’ dat ze in eerste instantie vóór waren.2 (De opnamen dienen volgens de PvdA-top sinds de jaren tachtig als ‘letterlijke notulen’.) Zelfs de fractie, die traditioneel ruimte had voor eigen beleid, wordt meer dan eens buitenspel gezet.

Voor de verkiezingen beloofde Samsom de JSF niet te kopen, en 78 procent van de PvdA-leden is tegen. Maar de regering en de ministeriële commissie aanschaf JSF – met daarin Dijsselbloem en Timmermans – hebben begin juli al besloten tot de aanschaf. Op 19 september meldde de Volkskrant dat zeker negen fractieleden zich daarmee voor een voldongen feit gesteld voelen.

In de troonrede heeft het project van VVD en PvdA nu de naam ‘participatiesamenleving’ meegekregen. Het was nota bene Wouter Bos, die reageerde: ‘Als dat niet slechts de mening van de VVD-leider is, maar ook van de coalitie, is er bij de PvdA sprake van een kleine ideologische revolutie. Geen visie meer op de overheid die er ook voor de middenklasse is, een overheid die verbindt omdat iedereen er aan mee betaalt en iedereen er van mee geniet… Amerikaans, klassiek liberaal en zichzelf uiteindelijk marginaliserend. Zeg me dat het niet zo is!’3

Dat de PvdA niet meer weet waar ze ooit voor stond, is duidelijk. Maar hoe komt dat? Is hier sprake van collectief geheugenverlies of is er meer aan de hand? Is het nog mogelijk dat de partij een linkse koers inslaat, en die ook volgt in de regering?

Drees: een rose prehistorie

Veel van het progressieve imago van de PvdA komt uit het verleden. De partij werd opgericht in 1946 als ‘doorbraakpartij’. Vooroorlogse SDAP’ers wilden samen met liberalen en christen-socialisten de vooroorlogse ‘verzuiling’ doorbreken, en vooral het parlementaire machtsmonopolie van de christen-democraten.

Aan radicale ideeën ontbrak het niet: het programma van 1947 pleit voor complete verandering van de sociale verhoudingen: ‘een economisch bestel zonder klassentegenstellingen, waarin het proces der behoeftenvoorziening door bijzondere organen ten bate der gemeenschap wordt geleid, de voornaamste productiemiddelen op de gebieden van industrie, bankwezen en transport zijn gesocialiseerd… De partij bestrijdt niet slechts de uitwassen der kapitalistische productiewijze, maar het stelsel zelf, de daaruit voortvloeiende sociale verhoudingen en de deze maatschappij beheersende geest.ʼ4

De eerste kabinetten met de PvdA, vanaf 1948 onder leiding van Drees, probeerden hiernaar te handelen, maar stuitten op een campagne van rechtse politici en pers. De Werkgever, het blad van het Verbond van Protestant-Christelijke Werkgevers, vergeleek de staatsbemoeienis met bedrijven zelfs met de nazi-bezetting.5 De plannen werden verwaterd tot een compromis, acceptabel voor alle partijen. Als onderdeel daarvan werd de basis gelegd van de verzorgingsstaat. De invoering van een sociaal vangnet was een stap vooruit, maar het had niets meer van een socialistisch programma. Arbeiders gingen zelf bijvoorbeeld voor hun AOW betalen. Bovendien werden tegelijk de loonstijgingen beperkt via de geleide-loonpolitiek, die de bedrijfswinsten garandeerde. Zulk beleid kon rustig samen met de christen-democraten worden gevoerd.

De vakbonden creëerden hiervoor cruciaal draagvlak. De vakbond NVV (Nederlands Verbond van Vakverenigingen) vond dat het ‘gerechtvaardigd is de arbeiders een zekere zelfbeheersing te vragen bij het stellen van looneisen’. Of zoals NVV-vakbondsvoorzitter Evert Kuperus in 1949 zei: ‘De koek moet eerst gebakken worden, alvorens ze wordt verdeeld.’ De meeste stakingen tot 1963 waren daarom wilde stakingen, buiten de vakbonden om.

Het is belangrijk op te merken dat de kabinetten-Drees voortkwamen uit een sterke radicalisering op het eind van de Tweede Wereld-oorlog. In de periode 1945-1950 waren er 1300 stakingen, en niet alleen voor betere arbeidsvoorwaarden (zie figuur 1a).6 Zo waren er in 1949 16 sympathiestakingen uit solidariteit, en plaatselijk was de communistische CPN erg sterk. Met een dergelijke strijdbaarheid moest elke regering rekening houden.

Figuur 1. Sociale strijd en de PvdA 1945-2013.
Tijdens de rose perioden nam de PvdA deel aan de regering.

a. Stakers en gestaakte dagen (gegevens van Sjaak van der Velden, Stakingen in Nederland, 2000).

 

b. Aantal zetels van de PvdA in de Tweede Kamer. Tot 1956 had de Kamer 100 zetels (gegevens van Wikipedia en CBS).

c. Aantal PvdA-leden (gegevens van Wikipedia en CBS).

Den Uyl: tussen droom en daad

Eind jaren zestig kwamen twee soorten dynamiek samen. Het was een golf van politieke radicalisering wereldwijd, gevoed door revoluties in derdewereldlanden en Frankrijk (mei 1968), bewegingen van studenten, voor vrouwenrechten en burgerrechten in de VS, en protesten tegen de Vietnam-oorlog. Tegelijk grepen arbeiders opnieuw naar het stakingswapen, vanwege de eerste recessies sinds de oorlog. Zo werd de Rotterdamse havenstaking van 1970, met de leus ‘f 75,- ja, f 25,- nee’, de vonk voor een stakingsgolf voor economische eisen (de prijscompensatie).

Deze radicalisering zocht ook een parlementaire uitweg. In de PvdA liep al een discussie over vernieuwing van de partij, deels door terugkeer naar de basisprincipes. Leden van Nieuw Links – en latere realisten – als Arie van der Zwan en André van der Louw pleitten in hun manifest Tien over Rood (1966) voor zaken als: ‘De belasting op erfenissen en schenkingen moet progressief oplopen en boven de honderdduizend gulden negenennegentig procent bedragen’, ‘Het is wenselijk dat Nederland een republiek wordt zodra de regering van Juliana eindigt’, en ‘Elk verkiezingsprogram van de PvdA dient een minimum te bevatten, zonder de uitvoering waarvan de PvdA niet aan coalitiekabinetten zal deelnemen’.7

Met een gezamenlijk programma, Keerpunt ’72, ging de PvdA samen met D66 en PPR de verkiezingen in, en won op deze basis. Keerpunt ’72 propageerde een spreiding van inkomen, kennis en macht, waarbij arbeiders zouden delen in de winsten van bedrijven.

Het kabinet-Den Uyl ‘heeft meer hervormende maatregelen op zijn naam gebracht dan enige andere naoorlogse regering’, schreef Anet Bleich lyrisch in 1986.8 De AOW-uitkeringen en het minimumloon werden verhoogd, en de uitkeringen werden aan de lonen gekoppeld. Hoewel hij geen hemelbestormer was, had Den Uyl daarvoor – naar parlementaire maatstaven – een hard gevecht geleverd. In 1974 schokte hij in Nijmegen de christelijke werkgevers met een beruchte speech over arbeiderszelfbestuur, waarbij hij Joegoslavië als lichtend voorbeeld gaf.9 Ondernemers wekken weleens de indruk bijna uitsluitend naar de rendementsfactoren te kijken… Rendementen zijn noodzakelijk, ja, maar medezeggenschap is dat ook’, zei Den Uyl in 1978. Hij lijkt nooit te hebben begrepen waarom bazen dat zelf geen goed idee vinden.10

Maar het kabinet kwam direct na vorming, in 1973 onder druk. Economische stagnatie werd verscherpt door een olieboycot (die de Arabische landen instelden omdat Nederland Israël steunde in de Jom-Kippoer-oorlog). ‘De oliecrisis heeft wel de hele economie op z’n kop gezet’, vond PvdA-minister van Financiën Wim Duisenberg.11 Waar Keerpunt gebaseerd was op een prognose van 4,8 procent economische groei, groeide de wereldeconomie nog maar met de helft.

Op 9 januari 1976 schreven bovendien negen topondernemers een open brief aan premier Den Uyl in de NRC, ‘omdat het met onze Nederlandse volkshuishouding niet goed gaat’. Unilever, AKZO, Nationale Nederlanden, Philips, VMF, Stork, Hoogovens, Shell en Amro drongen aan op een radicale ‘verbetering van het ondernemingsklimaat’ en inperking van de macht van de vakbeweging.12

De crisis en de ondernemerslobby saboteerden verdergaande plannen zeer doeltreffend. De Wet op de Ondernemingsraden beperkte de zeggenschap van arbeiders in bedrijven, in plaats deze uit te breiden. De Vermogensaanwasdeling, bedoeld om arbeiders te laten delen in de ‘overwinsten’ van bedrijven, verdween in de prullenbak.

Den Uyl zou verantwoordelijk worden voor de eerste grote naoorlogse bezuinigingsoperatie, de één-procentsoperatie van tien miljard gulden. Hij sprak zich uit voor de nullijn, en uitgaven aan publieke voorzieningen werden teruggeschroefd. Zo werden de doelen voor sociale woningbouw bijgesteld (115.000 in plaats van 170.000 in 1977) en leverde het wetenschappelijk onderwijs een kwart van zijn budget in.13

Dat ditzelfde kabinet-Den Uyl ondanks de bezuinigingen de F-16 aanschafte, is een ironische parallel met het heden. Dat gebeurde tegen de wil van de overgrote meerderheid van de partijleden. Het PvdA-congres sprak zich uit tegen de aanschaf, maar defensieminister Vredeling (PvdA) zei: ‘Congressen kopen geen straaljagers’14, en drukte het door. Toch vond christelijk rechts het in 1977 genoeg geweest, en liet het kabinet vallen.

Het kabinet-Den Uyl was een sleutelmoment in de ontwikkeling van de PvdA-ideologie. Herverdeling van macht en inkomen, ondersteund door een keynesiaanse visie op economie, was tegen zijn uiterste grenzen aangelopen: de macht van de grote bedrijven. En Den Uyl had gebogen.15

Het trauma werd vergroot doordat de PvdA groots had ingezet op de verkiezingen van 1977, met de leus ‘Kies de minister-president’ (Den Uyl). Den Uyl had zelf het minimumprogramma geschrapt16 , en de partij werd beloond met tien zetels winst. Maar de formatiebesprekingen met het CDA liepen vast, op – zeker achteraf voorspelbaar – de Vermogensaanwasdeling en het abortusrecht.17

De Derde Weg

De PvdA, in de oppositie, wilde lessen trekken. Paul Kalma, directeur van de Wiardi Beckman Stichting, betwistte ‘de maakbaarheid van de samenleving’, wat zijn echo vond in partijrapporten als Schuivende Panelen (1987).18 Tegelijkertijd werd Den Uyl in 1987 opgevolgd door Wim Kok.

Enerzijds belichaamde Kok de historische banden tussen PvdA en vakbeweging, met voorgangers als Ies Baart, Cor Brandsma en Sake van der Ploeg in de jaren zestig. Maar tegelijk zou hij symbool staan voor een nieuwe fase in de ontwikkeling van de sociaal-democratie. Met de Britse premier Tony Blair werd hij een van de architecten van de Derde Weg. Het keynesianisme ging overboord voor een omhelzing van de vrije markt, en ‘pragmatisme’ werd op alle terreinen dominant.

Deze lijn werd versterkt doordat eind jaren tachtig de Oostblok-staten in crisis raakten, en na de val van de Berlijnse Muur het vrijemarktmodel importeerden. Hoewel de PvdA altijd een haat-liefdeverhouding met deze staten had, had dit staatskapitalisme tegelijk gefungeerd als alternatief model.

Ook binnen klein-links hadden deze processen (globalisering en de Oostblok-crisis) een katalyserend effect. CPN, PSP, PPR en EVP gingen samen in GroenLinks (1989-91), dat in vele opzichten nog ‘realistischer’ werd dan de PvdA. Niet alleen gingen oude principes de prullenbak in – zoals pacifisme en opkomen voor de zwakkeren – de ‘buitenparlementaire’ focus verdween mee.

Dit veranderde het toneel voor sociale strijd aanzienlijk, om te beginnen op het economische front. In de jaren zestig en zeventig hadden strijdbare activisten – uit de CPN en daarbuiten – grote impact gehad op het verloop van stakingen. Tijdens de Amsterdamse bouwvakstaking (1966) en bij Union in Oude Pekela (1969) speelde de partij een sleutelrol.19 En in de havenstaking van 1979 was niet alleen een groot deel van de haven platgelegd, ook bezetten activisten vier dagen lang het FNV-hoofkantoor uit onvrede met de onderhandelingen. Onafhankelijke stakingsleiders zoals Jim Stavinga floreerden in de flank van radicalere organisaties, zoals Komitee Arbeidersmacht bij de havenstaking van 1970, en de Rode Morgen in 1979.20

Het potentieel voor radicale en grootschalige strijd verdween niet, zoals bleek uit de grote ambtenarenstaking van 1983.21 Maar de officiële vakbonden kregen de overhand, en zij waren naar rechts gedreven. Het Akkoord van Wassenaar uit 1982 (getekend door Kok als FNV-leider) is een herkenbare mijlpaal. Sjaak van der Velden schrijft: hierin ‘legden de bonden zich… vast op een beleid van loonmatiging ten behoeve van de werkgelegenheid. Dit… “Poldermodel”, leidde inderdaad tot een stabilisering en zelfs tot een daling van de lonen. In feite ging de vakbondstop nu akkoord met de ontwikkeling die door de regering in 1980 al was aangezwengeld en waartegen de leden zo massaal te hoop waren gelopen.’22

In datzelfde jaar stelde Den Uyl voor om het ziektegeld te verlagen. De respons van de Industriebond, met de stakingsgolven net achter de kiezen, was een poster ‘Den Uyl, minister van a-sociale Zaken’, maar de rest van de FNV-top distantieerde zich.23 De vakbondskoepel hielp zo om de meest radicale standpunten te ondermijnen.

Ook de linksere vakbondsleiders bogen mee naar rechts. Arie Groenevelt had bij zijn aantreden als FNV-voorzitter in 1971 gezegd: ‘Ik ben altijd grootgebracht met de gedachte dat kapitaal en arbeid elkaar niet verdragen. Je zult wat structureels moeten veranderen aan deze maatschappij.’ Dezelfde Arie Groenevelt pleitte begin jaren tachtig in de vakbondsbrochure Doormodderen of Durven? voor het inleveren van de prijscompensatie voor het behoud van arbeidsplaatsen24 (het eerste gebeurde, het tweede was onmeetbaar).

Toen de rechtse regeringen-Lubbers aan hun eind kwamen, kon het eerste kabinet-Kok dan ook aantreden met een openlijk neoliberaal programma. Een carrière binnen grote bedrijven voegde steeds makkelijker met de PvdA, zoals Shell, waar Wouter Bos manager was, en Kok later commissaris.

De paarse kabinetten, opnieuw met sociaal-democratische deelname, begonnen met een nieuwe sloopronde. Volgens de gegevens van Marcel van Dam (ex-PvdA) stegen de inkomensverschillen tijdens deze kabinetten minstens zo hard als onder rechts (Zie figuur 2).25 Staatssecretaris Cohen van Vreemdelingenzaken, later mislukt als partijleider, bouwde aan Fort Europa en leverde zo de geloofwaardigheid voor de voorloper van Wilders, Pim Fortuyn. Maar achteraf wordt Kok nog wel het meest gehaat vanwege de ontmanteling van de WAO.

Figuur 2. Koopkracht en kabinetten sinds 1980 (bron: Marcel van Dam, Joop.nl)

De oppositie binnen de PvdA is met zijn tijd meegegaan. Bij de verkiezingen van 2002-2003 kwam de kritiek op de partij niet van links, maar van rechts: ‘rode ingenieurs’, Samsom, Dijsselbloem en Depla. Zij pleitten voor zaken als verplichte inburgering en sollicitatieplicht.26

Lessen

Het geweten van PvdA-leden roert zich geregeld. Maar de beroering op congressen en in de top hebben een lange traditie, en betekenen niet dat de partij het pad naar links inslaat. Behalve tijdens Drees en het eerste kabinet-Den Uyl, daalde door deze teleurstelling het aantal PvdA-leden gestaag, vooral als de partij ‘aan de macht’ was.

Het klassieke sociaal-democratische programma, niet uitvoerbaar binnen parlementaire grenzen, is verruild voor open neoliberalisme. De partij heeft een groeiende band met staat en bedrijven, en is politiek speelbal van die krachten. Het is steeds meer een bestuurderspartij.

De gemiddelde leeftijd van de partij stijgt. Uit een enquête onder leden met een functie bleek in 2012 dat 52,4 procent van de leden 51-65 jaar oud was, en 19,6 procent ouder.27 Deze leden hebben inmiddels de herinneringen aan de strijdbare jaren zeventig kunnen verdringen met decennia van achteruit onderhandelen en ‘sociale plannen’ op het vakbondsfront.

Terugkijkend, zegt – ironisch genoeg – Dijsselbloem in Vrij Nederland: ‘Van Dam denkt dat alles mis is gegaan toen hij zelf midden jaren tachtig de politiek verliet. Maar de ontwikkelingen die hij bestrijdt, zijn al eerder in gang gezet, door zijn generatie… Wanneer zijn de saamhorigheid en de gemeenschapszin door de partij bij het grofvuil gezet? In de jaren zeventig, toen hij minister was.’28

Alle PvdA-regeringen kwamen aan het bewind door een brede woede over het rechtse beleid. Maar allen voelden zich op het regeringspluche verantwoordelijk voor de BV Nederland, en accepteerden dat ons levenspeil afhankelijk was van ‘gezonde’ bedrijfswinsten. NVV en FNV, loyaal aan deze kabinetten, riepen steeds weer op tot matiging. Zo worden werkers en kiezers feitelijk verraden.

Dat duurt tot de ondernemers de sociaal-democraten niet meer nodig hebben. Ondanks een enorme overwinning werd bijvoorbeeld Den Uyl in 1977 weerhouden van regeringsdeelname.

Maar de electorale rol van de PvdA is verre van uitgespeeld. Rechtse kabinetten stuiten vroeg of laat op sociaal verzet, en in allerlei maatschappelijke lagen ontstaat weerstand. De ‘goede relaties met de vakbonden’ zijn nog steeds het grote selling point van de PvdA als coalitiepartner. Tijdens verkiezingscampagnes praat de partij dan uit haar linker mondhoek (en slikt later alles in). Zowel in 1977 als in 2012 boekte de PvdA daarbij extra stemmenwinst ten koste van de andere linkse partijen, die zich ‘als regeringskandidaat’ extra gematigd opstellen.

En terwijl het hele circus zich opnieuw herhaalt, profiteert tegenwoordig steeds meer uiterst rechts van de ongeloofwaardigheid van ‘links’ – tenzij activisme van onderaf het vacuüm vult.

Noten

  • 1. ʻDijsselbloem: Ook zonder VVD zou ik bezuinigenʼ, Trouw 20 augustus 2013.
  • 2. ʻPvdA-vergaderingen opgenomenʼ, De Telegraaf, 30 augustus 2013.
  • 3. ʻWouter Bos: “PvdA steunt participatie-samenleving? Zeg me dat het niet zo is!”ʼ, De Volkskrant donderdag 19 september 2013.
  • 4. Partij van de Arbeid, Beginselprogram 1947.
  • 5. Herman de Liagre Bohl, Jan Nekkers en Laurens Slot (red.) Nederland industrialiseert – Politieke en ideologiese strijd rondom het naoorlogse industriebeleid, Uitg. SUN 1981, 375 paginaʼs, p. 68.
  • 6. Sjaak van der Velden, Werknemers in actie – Twee eeuwen stakingen, bedrijfsbezettingen en andere acties in Nederland, Uitg. Aksant 2004, 176 paginaʼs, p. 119. Deze strijdbaarheid drukte zich onder andere uit aan de met de CPN verbonden vakcentrale EVC, die hier door ruimtegebrek niet aan bod komt. Deze had in de zomer van 1945 nog meer leden dan het NVV (170.000 tegen 150.000), zie Ger Harmsen en Bob Reinalda, Voor de bevrijding van de arbeid, Uitg. SUN, 461 paginaʼs, p. 282.
  • 7. Tien over rood – Uitdaging van Nieuw Links aan de PvdA. Uitg. Polak & van Gennep 1966, 79 paginaʼs, p. 9 e.v..
  • 8. Anet Bleich, Een partij in de tijd – Veertig jaar Partij van de Arbeid 1946-1986, Uitg. Arbeiderspers 1986, 207 paginaʼs, p. 139.
  • 9. Guido van Hengel, ʻDe spanning tussen Den Uyl en de ondernemersʼ, Historisch Nieuwsblad 2008-3.
  • 10. De kleine stappen van het kabinet-Den Uyl, Uitg. Wiardi Beckman Stichting/Kluwer 1978, 157 pagina’s, p. 15.
  • 11. Idem, p. 30.
  • 12. Guido van Hengel, op. cit. De impact van de brief op arbeiders en vakbondsstrijd blijkt uit de vermelding ervan in De FNV Gaat niet opzij! Hoe de vakbeweging de grote staking van ʼ77 won, Uitg. FNV, 207 paginaʼs, p. 17.
  • 13. De kleine stappen van het kabinet-Den Uyl, p. 38 en p. 68.
  • 14. Idem, p. 113.
  • 15. Anet Bleich, p. 151.
  • 16. Zo schreef het partijbestuur in 1982: ʻWe zullen een beetje de kleur van de omgeving moeten aannemen.ʼ Zie Anet Bleich, p. 183.
  • 17. Anet Bleich, p. 163-164.
  • 18. Ruud Koole, Politieke partijen in Nederland, Spectrum 1995, 400 paginaʼs, p. 239.
  • 19. Sjaak van der Velden, p. 134-136.
  • 20. Een demonstratie georganiseerd door comité Arbeidersmacht trok 10.000 havenarbeiders (zie Ad Teulings en Frans Geleijnse, f 75,- ja, f 25,- nee – Een eerste verkenning van de Rotterdamse werf- en havenstaking. Universitaire Pers Rotterdam 1970, 113 paginaʼs, p. 63.) De vakbond reageerde hierop door een lastercampagne in de pers, zeggend dat de stakers werden geïntimideerd door ʻdoor Albanië opgeleide agentenʼ (Kees van Doorn e.a. De beheerste vakbeweging Uitg. Van Gennep 1976, 568 paginaʼs, p. 371) . Zie ook Tolerantie is voorbij, nu staken ik en jij – Havenarbeiders aan het woord over hun staking. Uitg. De Rode Morgen 1980, 112 paginaʼs.
  • 21. De ambtenarenstaking van 1983 was zelfs de grootste staking ooit. Maar omdat de Abvakabo zich neerlegde bij een gerechtelijk verbod van de stakingen, stopte de bond de acties zonder overwinning. ʻWe hebben gebogen, maar zijn niet verslagenʼ, zei Jaap van der Scheur daarna. Voor deze creatieve onzin kreeg hij een staande ovatie in het bondsparlement. (Abvakabo in verzet, Uitg. Abvakabo 1984, 401 paginaʼs, p. 146)
  • 22. Sjaak van der Velden, p. 153.
  • 23. Frans van Gaal, Spanning in de polder – 55 jaar CAO-ontwikkeling in de metaal- en elektrotechnische industrie, Uitg. Stichting ROM 2001, 224 paginaʼs, p. 195.
  • 24. Idem, p. 86 en p. 97.
  • 25. Marcel van Dam, ʻDe Onrendabelenʼ, Joop 18 november 2009.
  • 26. Thijs Broer, ʻDe Rode Ingenieurs in de PvdAʼ, Vrij Nederland 12 december 2009.
  • 27. Analyse uitslagen enquête ledendemocratie, Memo PvdA, maart 2012, 12 paginaʼs, p. 8.
  • 28. Thijs Broer, op. cit.