Hoe het tijdperk van eindeloze oorlogen begon

Amerikaanse troepen in Basra, Irak 2010 (Foto: DVIDSHUB)
3 november 2016

Een hele generatie is volwassen geworden in het tijdperk van de eindeloze ‘oorlog tegen terreur’. Danny Katch legt uit wat die moet weten over hoe dit tijdperk zich ontwikkelde.

Het openingsweekend van het Amerikaanse rugbyseizoen begon zondag 11 september met een aankondiging van president Barack Obama, die op de grote schermen in de stadions in heel het land werd uitgezonden:

‘Vandaag vijftien jaar geleden schudde de wereld op haar grondvesten. Torens stortten in, duizenden van onze landgenoten lieten het leven, ons land en de wereld waren eensgezind in rouw. Maar, zoals we zagen in de weken daarna, en wat de jaren daarna duidelijker werd, is de erfenis van 11 september er niet een van terreur en angst, maar van veerkracht en hoop, omdat 9/11 ons als natie niet veranderde.’

Terwijl Obama beweerde dat de jaren sinds de aanslagen van 11 september niet werden gekenmerkt door angst, probeerden veel toeschouwers nog bij hun zitplaats te komen – ze hadden in de rij gestaan voor de beveiliging bij het stadion. Obama praatte over een erfenis van hoop – in een land waarvan veel arbeiders denken dat het de verkeerde kant op gaat.

En kort nadat de president het beeld had opgeroepen van nationale eenheid in de dagen na 9/11, zagen miljoenen mensen een krachtig statement dat de Amerikaanse maatschappij helemaal niet zo eensgezind is. Tijdens de onthulling van idioot grote Amerikaanse vlaggen1, knielden een handvol zwarte spelers of staken hun vuist in de lucht tijdens het volkslied uit protest tegen racistisch politiegeweld.2 Sorry, meneer de president, maar 11 september heeft ons zeker wel veranderd als natie.

De dagen en maanden erna misschien nog meer – toen de heersende klasse van de VS de historische gok waagde om de tragedie van 9/11 en de goodwill die deze schiep uit te buiten om een ‘War on Terror’ (oorlog tegen terreur) te beginnen, waarvan het echte doel was om een wereldorde te vestigen die de komende decennia gedomineerd zou worden door de VS.

Die gok mislukte, en het is onmogelijk om veel aspecten van de wereld van nu te begrijpen – van de internationale vluchtelingencrisis, tot de opkomst van Islamitische Staat in Irak en Syrië (ISIS), tot opkomst van extreem-rechts in Europa en Donald Trump hier – zonder te kijken naar de oorzaken en resultaten van die mislukking.

Het eind van de Koude Oorlog

Jongeren onder de 25 jaar kunnen het misschien moeilijk geloven, maar er was een tijd waarin de regering van de VS niet in een permanente staat van oorlog was. En voor veel topambtenaren op Buitenlandse Zaken was dat een probleem.

Sinds de val van de Sovjet-Unie in 1991, hadden Amerikaanse leiders het einde van de Koude Oorlog met Rusland niet gevierd, door geld van het leger naar sociale zaken te sluizen, het ‘vredesdividend’ dat ze altijd beloofd hadden, maar door te proberen de macht van de VS uit te breiden naar alle delen van de wereld die eerder betwist of onbereikbaar waren.

Een groep ideologen die bekend werd als ‘neocons’, ontwikkelden een ‘defensie’-strategie, niet tegen bestaande vijanden maar tegen élke denkbare toekomstige bedreiging. In 1992 bijvoorbeeld schreef Paul Wolfowitz, staatssecretaris van Defensie in de regering van Bush senior, dat de Amerikaanse regering zich

‘nu erop moest richten om de opkomst van elke potentiële toekomstige concurrent ter wereld te voorkomen (en) het mechanisme in stand houden dat potentiële concurrenten ervan weerhoudt om zelfs maar te neigen naar een grotere regionale of mondiale rol.’3

Wolfowitz en zijn plannen voor wereldheerschappij kregen een decennium later de ruimte, maar waren toen te onbeschaamd. In de jaren 90 breidden Republikeinse en Democratische regeringen de hegemonie van de VS uit met invasies en bondgenootschappen, maar dat waren relatief kleine stappen, niet vanwege grote rivalen, maar uit angst voor een dwarsliggende bevolking. Ze noemden dat ‘het Vietnamsyndroom’: de wijdverbreide oppositie die ontstond onder het Amerikaanse volk tegen de rampzalige Vietnam-oorlog van een staat wiens doelen het niet meer vertrouwde. Dit was een groot obstakel voor een mogendheid die de onbetwiste supermacht van de wereld wilde worden.

Nergens frustreerde dit obstakel de Amerikaanse heersers meer dan in Irak, waar dictator Saddam Hoessein een Amerikaanse bondgenoot was tot hij in juli 1990 de olievelden binnenviel van het buurland Koeweit.

Bush senior vermorzelde Irak in de eerste Golfoorlog in 1991, maar de VS zetten Hoessein niet af uit angst voor chaos. Later in de jaren 90 bombardeerde Bill Clinton Irak herhaaldelijk4 en legde economische sancties op die zo streng waren dat de plaatselijke coördinator van de Verenigde Naties deze ‘genocide’ noemde.5 Clintons minister van Buitenlandse Zaken Madeleine Albright gaf toe dat een half miljoen Irakese kinderen hierdoor stierven, maar zei: ‘We denken dat die prijs het waard is.’6

Nieuwe Amerikaanse eeuw

Tegen het einde van Clintons ambtstermijn in 2000 werden de sancties – die de Irakese bevolking verarmde, maar het regime van Hoessein aan de macht lieten – steeds meer gezien als een teken van zwakte van de VS. Rusteloze neoconservatieve haviken vormden het Project voor een Nieuwe Amerikaanse Eeuw (PNAC) om te pleiten voor een agressievere militaire benadering in het Midden-Oosten. Zij overtuigden Clinton om regime change tegen Saddam Hoessein als officieel beleid op te nemen in de Irakese Bevrijdingswet van 1998.7

Maar het duurde nog drie jaar voordat de leiders van het land een aanleiding kregen om over te gaan van grote woorden naar roekeloos handelen. Zoals een PNAC-rapport het stelde in 2000: de tijdsspanne voor het implementeren van zo’n radicale beleidsverandering ‘zal waarschijnlijk een lange zijn, behalve bij een catastrofale en katalyserende gebeurtenis – zoals een nieuw Pearl Harbor’.

Zo’n catastrofale gebeurtenis vond een jaar later plaats, toen vier vliegtuigen werden gekaapt en veranderd in raketten gericht op New York en Washington DC. Inmiddels waren vele PNAC-leden zoals Wolfowitz invloedrijke leden van de regering van George Bush junior. Maar niet alleen zij herkenden de historische kans. Condoleezza Rice, een van de pragmatische realisten van de regering-Bush, zei in april 2002:

‘Ik denk echt dat deze periode analoog is aan 1945-1947, in die zin dat de gebeurtenissen zo duidelijk aantoonden dat er een grote wereldwijde dreiging is, en voor heel wat landen die je normaal niet als deel van de coalitie zou verwachten. Daardoor zijn de tektonische platen in de internationale politiek gaan schuiven. En het is belangrijk om te proberen dat aan te grijpen om de Amerikaanse belangen en instellingen daarbinnen te positioneren voordat ze weer verharden.’8

De agressieve houding die Rice formuleerde werd officieel beleid in het National Security Strategy paper (2002), dat al snel bekend werd als de ‘Bush-doctrine’. Het begint op een triomfantelijke toon, en lijkt niet 15 maar eerder 150 jaar oud:

‘Het grootste deel van de 20e eeuw werd de wereld verdeeld door een grote strijd over ideeën: destructieve totalitaire visies versus vrijheid en gelijkheid. Die grote strijd is voorbij. De militante visioenen van klasse, volk en ras die een utopie beloofden en ellende brachten, zijn verslagen en in diskrediet gebracht (…) Dit is ook een tijd van kansen voor Amerika. We zullen eraan werken om dit moment van invloed te vertalen in tientallen jaren van vrede, welvaart en vrijheid.’

De belangrijkste elementen van de Bush-doctrine waren preventieve oorlog en een bereidheid – zelfs gretigheid – om het multilaterale diplomatieke kader van de Verenigde Naties dat de VS hadden helpen vaststellen na de Tweede Wereldoorlog te negeren. De strategie pleitte voor:

‘de verdediging van de Verenigde Staten, het Amerikaanse volk en onze belangen in binnen- en buitenland door de dreiging te identificeren en vernietigen voordat die onze grenzen bereikt. Terwijl de VS er voortdurend naar zullen streven om de steun van de internationale gemeenschap te verwerven, zullen we niet aarzelen om alleen te handelen, indien nodig, om ons recht op noodweer uit te oefenen door preventief op te treden tegen dergelijke terroristen, om te voorkomen zij ons volk en ons land schade berokkenen.’

Conservatieven waren dolblij. Wall Street Journal-redacteur Peggy Noonan schreef dat ‘de wereld eraan zal worden herinnerd dat Amerika nog steeds weet hoe het moet lijden’ als er Amerikaanse soldaten zouden sneuvelen.9

Democraten

Aan de andere kant waren tientallen miljoenen Amerikanen geschokt door de oorlog. Velen geloofden dat de Amerikaanse regering was gekaapt door een ‘neoconservatieve kliek’ die opereerde vanuit het Witte Huis. Er zaten elementen van waarheid in deze conclusie, maar de nog grimmiger waarheid was dat de meeste van Bush’ oorlogsdoelen werden gesteund door de overgrote meerderheid van de top van beide politieke partijen.

Democraten als Hillary Clinton, Joe Biden en anderen stemden voor de oorlogen tegen Irak en Afghanistan en het uithollen van burgerlijke vrijheden in eigen land, niet omdat ze waren misleid door belachelijke valse inlichtingen over massavernietigingswapens in Irak, maar omdat ze de doelstellingen van de Bush-doctrine steunden.

Het enige bezwaar dat de meeste Democraten hadden was de stijl, niet de inhoud. Bush’ regeringsambtenaren combineerden rijkeluis-arrogantie met fanatisme, verkondigden openlijk dat Amerika het door God gegeven recht had om de wereld te overheersen en iedereen te martelen die in de weg liep. Democraten gaven er misschien de voorkeur aan om Bush’ oorlogen door de Verenigde Naties te laten goedkeuren – en later schoven ze de mislukking van de oorlog de schuld op de waanvoorstelling van zijn regering dat Irakezen de Amerikaanse soldaten als bevrijders zouden verwelkomen.

Maar als het ging om het grotere plaatje van de ‘War on Terror’, waren ze het volledig eens. In januari 2003, aan de vooravond van de inval in Irak, had het magazine van The New York Times een coverstory van Michael Ignatieff met de titel ‘The Burden’ – als in ‘The White Man’s Burden’ van Rudyard Kipling – die de liberale lezers aanspoorde om de nieuwe normaliteit accepteren:

‘Degenen die willen dat Amerika een republiek blijft en geen imperium wordt stellen het zich goed voor, maar ze hebben niet meegekregen wat tirannie of chaos kan doen met vitale Amerikaanse belangen. Het argument voor het imperium is dat het, in bijvoorbeeld Irak, de laatste hoop is geworden voor zowel democratie als stabiliteit.’10

Anti-oorlogsbeweging

Uiteindelijk kwam verzet tegen de Bush-doctrine niet van de Democraten, maar van de straat. Binnen enkele dagen na 9/11, hielden anti-oorlogsgroepen grote bijeenkomsten in New York tegen de eerste inval in de ‘oorlog tegen terrorisme’ – de oorlog tegen Afghanistan.

Toen de focus van de regering- Bush verschoof naar Irak – dat geen plausibele band had met de aanslagen van 11 september – ontstond, bijna vanuit het niets, een nieuwe beweging. Het hoogtepunt was op 15 februari 2003, toen miljoenen mensen over de hele wereld demonstreerden in het grootste anti-oorlogsprotest in de geschiedenis.

Zoals vaak het geval is in nieuwe bewegingen, hadden de meeste deelnemers niet helemaal door waar ze mee te maken hadden. Zij zagen de komende invasie van Irak als een verschrikkelijke fout van de regering – waarvan zij hoopten dat die zouden worden geïntimideerd of zelfs overtuigd door de wijdverbreide oppositie.

Toen de Amerikaanse regering de protesten van tientallen miljoenen negeerde en in maart 2003 toch Irak binnenviel, waren velen gedesillusioneerd. Het probleem werd verergerd door de loyaliteit aan de Democratische Partij, waardoor leidende anti-oorlogsorganisaties hun activiteiten aanpasten aan de boodschap van de Democraten dat Bush Irak gebruikte als ‘afleiding’ van de juiste focus van de ‘War on Terror’, in Afghanistan en daarbuiten.

De beweging was al verzwakt, maar stortte helemaal in toen Barack Obama tot president werd verkozen in 2008. Veel pro-Democratische individuen en organisaties die sterk tegen de regering-Bush gekant waren, vonden het ondenkbaar om op dezelfde manier tegen Obama te protesteren, zelfs toen hij de ‘War on Terror’ voortzette met een nieuwe strategie.11

Terugtocht

Volgens iedereen, van het businesstijdschrift Forbes tot Bernie Sanders, bleek de Irak-oorlog de grootste buitenlandse politieke fout te zijn in de Amerikaanse geschiedenis. In plaats van hun dominantie voor de komende decennia vast te leggen, bleken de VS niet in staat om het verzet te verslaan in Irak of Afghanistan en moesten ze aanzien hoe rivalen als Iran aan invloed wonnen. Voor de neocons zou Iran de volgende halte voor de ‘War on Terror’ zijn, na Afghanistan en Irak. Maar het Pentagon had de Iraanse regering nodig om het marionettenregime in Irak overeind te houden, dat door sjiieten werd gedomineerd.

Terwijl de VS bezig waren in het Midden-Oosten, breidden China en Rusland hun mondiale voetafdruk uit. En Washington kon weinig doen om de opkomst van linkse regeringen in Latijns-Amerika te vertragen. Toen in 2011 de revoluties van de Arabische lente begonnen uit te breken in heel Noord-Afrika en het Midden-Oosten, waren de VS in de zwakste positie om in te grijpen sinds het einde van de oorlog in Vietnam.

Vandaag de dag geven Republikeinen Obama’s ‘slechte leiderschap’ de schuld voor het onvermogen van de Amerikaanse regering om de chaos te beheersen die een groot deel van de regio overspoelde. Maar al voordat Obama werd verkozen, had Bush in wezen de nederlaag toegegeven, en een overeenkomst over terugtrekking van de Amerikaanse troepen ondertekend met een Irakese regering die zich steeds verder losmaakte van de Amerikaanse leiband.

Helaas is het niet alleen rechts dat zijn geschiedenis niet lijkt te kennen. De delen van links die kijken naar de verwoesting die in Syrië is aangericht door het door Rusland en Iran gesteunde regime van Assad, en alleen de dreiging van de Amerikaanse interventie zien, zitten vast in 2003.

Ze beseffen niet dat het mandaat van Obama was om zich terug te trekken uit Bush’ roekeloze offensief voor regime change – en ze lijken te zijn vergeten, als ze het ooit wisten, dat als het Syrische volk regime change eist, dat geen complot van de CIA, maar een revolutie is.

Verandering

Terwijl de leiders van het Amerikaanse imperium hun ambities drastisch hebben teruggeschroefd sinds de mislukking van de Irak-oorlog, bleven twee dingen constant in de afgelopen 15 jaar. De VS blijven vastbesloten om hun verzwakte maar nog steeds dominante positie als mondiale supermacht te gebruiken om de wereld in te richten volgens hun eigen belangen. En ze blijven deze inspanningen framen als een wereldwijde strijd tegen terrorisme.

Obama’s regeringsfunctionarissen hebben er een punt van gemaakt om de retoriek van het Bush-tijdperk los te laten.12 Maar in de praktijk hebben ze het beleid van hun voorgangers drastisch uitgebreid op de terreinen van drone-oorlogsvoering, moordaanslagen, wereldwijde spionage en cyberoorlog.13 De twee belangrijkste kenmerken van de binnenlandse ‘War on Terror’-cultuur – kritiekloze aanbidding van het leger14 en gewelddadige aanvallen op Arabieren en moslims15 – zijn ook onverminderd doorgegaan in het Obama-tijdperk.

De komende verkiezingen zullen dit niet veranderen. Donald Trump is een racistische demagoog, en Hillary Clinton stemde niet alleen voor de oorlog in Irak, maar wordt gesteund door Wolfowitz, Albright en vele andere Republikeinen en Democraten die in een rechtvaardige wereld zouden worden berecht voor oorlogsmisdaden tegen het Irakese volk.

Vijftien jaar is lang. Bijna een hele generatie is opgegroeid met de gevolgen van de poging van dit land om de aanslagen van 11 september te benutten om de wereldmacht te grijpen. Veel van deze gevolgen – van gemilitariseerde politiekorpsen die zich in de Amerikaanse steden als bezettingsleger gedragen tot drastische bezuinigingen op onderwijs en andere diensten die gewone mensen nodig hebben – hebben het radicale wereldbeeld van jongeren rond raciale rechtvaardigheid en economische ongelijkheid gevormd.

Maar de afwezigheid van een sterke anti-oorlogsbeweging betekent dat zelfs veel progressieve jongeren het kader van de ‘oorlog tegen het terrorisme’ accepteren – het enige wereldbeeld dat ze ooit hebben gekend. Op de Democratische Nationale Conventie deze zomer, scandeerden veel Bernie Sanders-aanhangers ‘Nooit meer oorlog!’ tegen Clinton, maar slechts weinigen stelden aan de kaak dat hun eigen kandidaat een geschiedenis heeft van steun voor het Amerikaanse leger.

Een nieuwe generatie voelt zich aangetrokken tot radicale politiek en organisatie. De eerste stap om een anti-imperialistisch instinct en wereldbeeld te ontwikkelen is om ons de lessen te herinneren van het niet al te verre verleden – over de meedogenloosheid en arrogantie van het Amerikaanse imperium en de noodzaak om ons ertegen te verzetten, op elke mogelijke manier.

Dit is een vertaling van Socialist Worker (US).

Noten