Boeren, arbeiders en guerrilla – De erosie van de Filipijnse communistische partij

20 november 2015

In de Filipijnen volhardt de Communist Party of the Philippines (CPP) in haar guerrillastrijd. Maar wat is hun alternatief voor de Filipijnse samenleving na meer dan vier decennia van gewapende strijd?

Door Alex de Jong

Meer dan 100 miljoen mensen wonen verspreid over de Filipijnse archipel. In de jaren zeventig en tachtig was het land een dictatuur onder Ferdinand Marcos. Tegenwoordig is het op papier een democratie, maar in werkelijkheid een oligarchie waarin enkele rijke families de dienst uitmaken. Sociale tegenstellingen zijn scherp: zo leeft ongeveer een kwart van de bevolking van minder dan een dollar per dag. Het land kent een groot aantal linkse organisaties.

De grootste daarvan is de Communist Party of the Philippines (CPP) die begin 1969 werd opgericht en voortkwam uit een pro-Chinese stroming in de Partido Komunista ng Pilipinas (PKP). De PKP verzette zich tegen de sterke Amerikaanse invloed op de Filipijnen en vond dat er, als stap op weg naar een socialistische omwenteling, eerst een nationale bevrijdingsstrijd gevoerd moest worden. De mensen die de CPP zouden vormen, veelal studenten, deelden deze opvattingen maar waren militanter dan de oude garde van de PKP. Deze had tijdens de Tweede Wereldoorlog guerrillaverzet tegen de Japanse bezetter gevoerd, maar was na de oorlog verslagen door de nieuwe regering.

De oprichters van de CPP, met universiteitsdocent Jose Maria Sison als de meest prominente leider, waren geïnspireerd door Mao’s Culturele Revolutie in China (1966-76) en de verklaringen van de Chinese communisten dat het zwaartepunt van de revolutie naar de Derde Wereld verschoof. Hier zou de tijd rijp zijn voor guerrillaoorlogen die vanuit het platteland begonnen en de steden omsingelden.

Geconfronteerd met protesten door een brede waaier van bewegingen tegen corruptie, ongelijkheid en Filipijnse steun aan de Amerikaanse oorlog in Vietnam, riep Marcos op 23 september 1973 de noodtoestand uit om als dictator aan de macht te kunnen blijven. De CPP was al begonnen met het organiseren van een ondergrondse structuur en wist de golf van repressie te overleven. Marcos veegde de concurrentie voor de CPP weg terwijl het brute geweld van zijn regime meer en meer mensen overtuigde dat gewapende strijd het gepaste antwoord was. In de woorden van de CPP was Marcos ‘de beste recruiter voor de partij’.

In de jaren zeventig ontwikkelde de CPP zich tot de belangrijkste organisatie in de oppositie. Verspreid over het land organiseerde ze massabewegingen en haar gewapende vleugel, de New People’s Army (NPA) groeide uit tot een guerrillaleger met duizenden militanten. Ontwikkelingen in de jaren tachtig zouden echter de beperkingen van de analyse en strategie van de CPP zichtbaar maken.

Strategie

Centraal in de strategie van de CPP stond de gewapende strijd. Deze zou geconcentreerd moeten zijn op het platteland en voornamelijk gevoerd moeten worden door arme boeren. Bewegingen elders waren secundair en dienden om de NPA te versterken. De NPA zou, zo ging de theorie, in de loop van de strijd steeds meer kracht verzamelen om ten slotte uit te groeien tot een leger dat in staat zou zijn de steden in te nemen en de macht te grijpen.

In navolging van Stalin en Mao was de strategie van de CPP gebaseerd op een revolutie in fases, met als einddoel socialisme. In de eerste fase van de revolutie zou de CPP samenwerken met iedereen die een aantal minimumeisen kon steunen: nationale onafhankelijkheid (in de eerste plaats gericht tegen de Amerikaanse invloed), hervorming van het landbezit en een door de staat gesteund programma van industrialisering. De CPP noemde dit de ‘nationaal-democratische’ fase van de revolutie, een fase die niet socialistisch was, maar gericht op het ontwikkelen van een ‘nationaal’ kapitalisme.

Socialisme zou een volgende fase zijn. De opvatting van socialisme van de CPP is die van Stalin en Mao: staatseigendom van de productiemiddelen plus de heerschappij van een ‘communistische’ partij. Het was de taak van de CPP om koers te houden op dit socialistische einddoel, ook tijdens de samenwerking met ‘nationale’ kapitalisten in de eerste fase. Hoe de overgang van de nationaal- democratische fase, waarin de CPP hoopte samen te werken met ‘progressieve’ burgerlijke krachten, naar de socialistische fase, waarin deze voormalige bondgenoten vijanden worden, vorm zou krijgen bleef vaag. Intern werd gegrapt dat de ‘socialistisch fase’ tien minuten na de ‘nationaal-democratische’ fase zou beginnen.

Teneinde de ‘democratische krachten’ te bundelen organiseerde de partij het ‘National Democratic Front of the Philippines’ (NDFP). Dit zou een ‘verenigd front’ van revolutionaire krachten zijn en een voorafspiegeling van de ‘democratische coalitieregering’ die in de nationaaldemocratische fase gevormd zou worden. In feite was, en is, de NDFP ondergeschikt aan de CPP en niet meer dan het diplomatieke gezicht van de partij. Het ‘verenigd front’ word ‘geleid door de arbeidersklasse’: een eufemisme voor ‘staat onder leiding van de CPP’. Een groot aantal van de lid-organisaties van het NDFP zijn door de CPP in het leven geroepen, NDFP-officials zijn vaak CPPleiders met een andere pet op.

Ingehaald

In de jaren tachtig werd de CPP ingehaald door de politieke ontwikkelingen waarop ze vanuit haar beperkte analyse niet goed wist te reageren. De Filipijnse economie was in crisis, en steeds meer leden van de heersende klasse verloren hun vertrouwen in het corrupte regime van Marcos.

De VS, lange tijd een belangrijke bondgenoot van Marcos, hadden met lede ogen toegekeken hoe de maoïsten aan invloed wonnen. Amerikaanse officials kwamen tot de conclusie dat Marcos moest plaatsmaken voor een meer efficiënt bewind. Na de moord op de liberale oppositieleider Benigno Aquino in 1983 brak massaal protest uit. Marcos schreef in 1986 verkiezingen uit en Aquino’s weduwe, Corazon ‘Cory’ Aquino, werd het nieuwe boegbeeld van de liberale oppositie. Toen Marcos de verkiezingen manipuleerde brak de zogenaamde People Power Revolution uit en Aquino werd de nieuwe president.

De CPP had de verkiezingen geboycot en verloor de sympathie van velen die aan de protesten in 1986 deelnamen. Deze inschattingsfout had diepere oorzaken.

Ten eerste dacht ze dat de heersende klasse in de Filipijnen alleen middels een traditionele dictatuur de macht kon uitoefenen. In de laatste jaren van het Marcos-regime had de CPP voor steeds meer mensen het enige alternatief voor de dictator geleken, maar met ‘Cory’ als boegbeeld wist de liberale oppositie nieuwe legitimiteit te verwerven. De verschuiving van dictatuur naar een politiek systeem waarin verschillende oligarchen min of meer vreedzaam via verkiezingen om de macht streden opende nieuwe mogelijkheden voor democratische organisatie en openlijk protest. Een groot deel van de aanhang van de partij, geworven op basis van het streven naar een ‘democratische’ revolutie, haakte af. De CPP bleef echter volhouden dat in wezen niks was veranderd en dat het land nog steeds een ‘fascistische dictatuur’ was – een stelling die ze nu ook nog aanhangt.

Ten tweede had de CPP stedelijke bewegingen altijd beschouwd als ondergeschikt aan de guerrillastrijd op het platteland, maar het was in de steden dat het lot van het Marcosregime werd bezegeld. De laatste jaren van het Marcos-regime zagen de Filipijnen een sterke groei van arbeidersstrijd. In 1980 werd de Kilusang Mayo Uno (Eerste Mei Beweging) opgericht, een revolutionaire vakbond met nauwe banden met de ondergrondse CPP, met 50.000 leden. Vijf jaar later was het ledental vertienvoudigd. Van 1983 tot 1985 verdubbelde het aantal stakingen naarmate de economische crisis verdiepte. De People Powerrevolutie was voornamelijk een stedelijke protestbeweging. Tussen 22 en 25 februari namen meer dan twee miljoen mensen deel aan protesten in de hoofdstad Manila. Veel communisten begonnen op basis van dergelijke ervaringen de tot dan toe gevolgde, op het platteland gerichte strategie in twijfel te trekken.

Partijstrijd

Nadat hij door de nieuwe regering van Aquino in 1986 uit de gevangenis was gelaten nam Sison opnieuw het voorzitterschap op zich. Vanuit Utrecht, waar hij sinds in 1987 in ballingschap is, predikte Sison een back-to-basics aanpak. Fouten van de CPP waren volgens hem het gevolg van het afwijken van de maoïstische lijn. Sison schreef een verklaring, Re-Affirm our Basic Principles and Rectify Errors, waarin hij de guerrillastrijd op het platteland opnieuw tot uitgangspunt van de partij verklaarde.

De partij splitste. De aanhangers van Sison kwamen bekend te staan als ‘Re-Affirmists’ of RA’s, de rest als Rejectionists (RJ’s). Het Re-Affirmdocument werd tot officieel partijbeleid verklaard door een vergadering van het bestuur waarvoor alleen aanhangers van Sison waren uitgenodigd. De oppositie drong aan op een nieuw congres maar dit werd afgewezen en tot op de dag van vandaag is het oprichtingscongres van de CPP het enige congres in haar geschiedenis. Oppositieleden werden geroyeerd of besloten de partij te verlaten. Sison won de interne partijstrijd maar tegen een hoge prijs: ongeveer de helft van haar activisten en massa-aanhang stapte begin jaren negentig op. In de tweede helft van de jaren negentig stabiliseerde de CPP zich als een partij die strakker georganiseerd was en ideologisch homogener dan voorheen.

Het was niet alleen de politieke verdeeldheid die de CPP parten speelde. Eind jaren tachtig werden massagraven ontdekt en bleek dat communistische partij honderden aanhangers van de partij gedood waren tijdens uit de hand gelopen jachten op infiltranten. De NPA ‘arresteerde’ en martelde verdachten. Onder marteling afgelegde verklaringen waren aanleiding voor nieuwe arrestaties, martelingen en tenslotte executies. Verschillende malen ontstond een paniekstemming en escalerend geweld dat slechts door ingrijpen van bovenaf werd gestopt.

Sison buitte dit uit door een veroordeling van het geweld te combineren met een aanval op de oppositie. Afwijken van de maoïstische lijn en de heksenjachten zouden beide het gevolg zijn van dezelfde ongeduldige ‘kleinburgerlijke mentaliteit’. Sison ging eraan voorbij dat enkele gebieden waar het bloedvergieten hevig was ook sterk pro-RA waren.

Ideologie en klasse

In het denken van de CPP en Sison vallen politieke ideologie en sociale klasse samen. Ideologie is bepalend voor klassenpositie. Een ‘proletariër’ is iedereen die hun interpretatie van maoïsme aanhangt, afwijken hiervan maakt iemand op z’n best tot een ‘kleinburger’. Dit wereldbeeld heeft als uitgangspunt dat de CPP, geleid door de maoïstische orthodoxie, zogenaamd het monopolie heeft op het authentieke bewustzijn van de arbeidersklasse.

Politieke strategie vloeit voor de CPP direct voort uit ideologie en zo kunnen activisten die een andere strategie aanhangen worden bestempeld als ‘kleinburgerlijke tegenstanders van de arbeidersklasse’. Een kenmerk van de door Sison geschreven polemieken is dat deze het verschil tussen politieke verschillen en verraad uitwissen. Deze logica mondt uit in een wereldbeeld waarin er geen meningsverschillen bestaan binnen Filipijns links: er zijn enkel de pro-CPP ‘nationaal-democraten’ en een ‘pseudo-links’ dat in laatste instantie ‘contrarevolutionair’ is.

Rond de eeuwwisseling werd duidelijk wat de consequentie was van deze ideologie. De CPP begon een campagne van intimidatie en moordaanslagen. Op 31 december 1999 werd Conrado Balweg, een voormalige priester die zich had aangesloten bij de CPP en een boegbeeld van het verzet van de inheemse bevolking, gedood door een NPA-commando waarvan zijn eigen broer deel uitmaakte. In januari 2003 werd Rolly Kintanar, leider van de NPA in de jaren tachtig, gedood. In september 2004 werd Arturo Tabara, voormalig hoofd van de CPP in de Visayas-regio en leider van een van de afsplitsingen van de CPP, gedood – samen met de negentienjarige partner van zijn dochter. Daniel Batoy, commandant van de gewapende tak van Tabara’s partij, was eerder al samen met zijn dochter gedood. Van augustus 1999 tot augustus 2002 werden 12 leden van de Marxist-Leninist Party of the Philippines (MLPP) gedood. In 2002 werden ook enkele NPA-leden gedood toen de gewapende tak van de MLPP terugvocht. Twee leden van de aan de Vierde Internationale verbonden RPM-M (Rebolusyonaryong Partido ng Manggagawa- Mindanao, Revolutionaire Arbeiderspartij van Mindanao) werden gedood in 2001 en sindsdien hebben botsingen tussen de NPA en de gewapende tak van de RPM-M verdere slachtoffers geëist. Zowel revolutionaire groeperingen als ongewapende en reformistische groepen worden aangevallen. Zo zijn al verschillende organizers van het sociaaldemocratische Akbayan gedood.

Dit overzicht is verre van volledig. Eind 2003 publiceerde de CPP een diagram van ‘contrarevolutionaire’ groepen en hun contacten. Hierin kwamen bekende linkse Filipijnse activisten als Walden Bello en het in Amsterdam gebaseerde International Institute for Research and Education (IIRE) voor. Alhoewel de NPA er sindsdien voor is teruggeschrokken landelijk bekende persoonlijkheden te vermoorden, duurt het geweld tegen minder zichtbare activisten voort.

Aanhang

Alhoewel veel zwakker dan in de jaren tachtig is de CPP nog steeds met afstand de grootste linkse organisatie in de Filipijnen. Voor aanhangers van de CPP bewijst dit dat ze op de goede weg zijn. De CPP/NPA heeft een machine gebouwd die in hoge mate zichzelf in stand houdt. In gebieden waar ze sterk is, int de NPA ‘revolutionaire belastingen’. Bedrijven moeten betalen of hun materiaal wordt vernietigd door de guerrilla’s. In verkiezingstijd moeten politici ‘permits to campaign’ kopen om ongehinderd campagne in deze gebieden te voeren en de ‘nationaal-democraten’ beschikken over een uitgebreid netwerk van legale NGO’s die geld doorsluizen naar de ondergrondse. Via dit soort kanalen beschikt de CPP over ruime financiële middelen.

Rekruten voor de CPP en NPA vallen hoofdzakelijk in twee categorieën. Er zijn nog steeds studenten die zich aangetrokken voelen door de romantiek van de gewapende strijd, alhoewel de aantrekkingskracht van de maoïsten op deze groep sterk is afgenomen. Bovenal zijn er op het verarmde platteland nog steeds jonge mensen te vinden die kiezen voor een bestaan als NPA-guerrilla: dat is een hard en onzeker bestaan, maar beter dan uitzichtloze armoede en de partij verzekert hen dat ze deel uitmaken van een nobele strijd. De NPA is steeds meer beperkt tot de meest geïsoleerde en armste delen van het land, regio’s zonder veel economisch of politiek belang. Nog slechts een derde van de Filipijnse bevolking woont op het platteland en dit aandeel krimpt, maar de CPP blijft volhouden dat hier het zwaartepunt van de strijd moet liggen. De CPP claimt dat bases in dergelijke regio’s de fundering leggen voor machtsvorming daarbuiten, maar meer dan vier decennia na het begin van deze gewapende strijd telt de NPA volgens de CPP zelf tussen de 6.000 en 10.000 leden.

De leden en sympathisanten van de CPP hebben veel offers gebracht en staan in veel sociale strijd letterlijk in de frontlinie. Hun toewijding is echter nog geen uitweg uit de impasse van de beweging. Onacceptabele praktijken als het geweld tegen andere activisten schaden heel Filipijns links. Daadwerkelijke solidariteit met Filipijns links betekent daarom niet alleen solidair zijn met de CPP/NPA waar zij het slachtoffer worden van staatsrepressie, maar ook protesteren wanneer zij linkse activisten die van de ‘massalijn’ afwijken tot slachtoffer maken.