De moderniteit van Auschwitz

Ook 65 jaar na de ineenstorting van de nazi-dictatuur houdt de Holocaust al zijn historische en morele lading. Pepijn Brandon verkent in een dubbelartikel de filosofische en de historische bijdrage van het marxisme aan het verklaren van het onverklaarbare.
4 mei 2010

‘… want om de bodem van het hele universum te beschrijven is geen taak om licht ter hand te nemen …’ Dante Alighieri, De Goddelijke Komedie: Inferno, Canto XXXII

Geconfronteerd met Auschwitz staat het marxisme voor dezelfde onmetelijke taak als elke andere systematische sociale theorie. Hoe is het mogelijk een vorm van rationaliteit te ontdekken achter georganiseerde waanzin, achter de industriële, bureaucratisch geplande en met precisie uitgevoerde vernietiging van een categorie mensen die tot minderwaardig is bestempeld?

De moeilijkheid komt niet voort uit de aantallen slachtoffers. De geschiedenis van de voorbije honderd jaar is bezaaid met massagraven, van Verdun tot de Goelag, van My Lai tot Gaza. Net zoals in de romans van Kafka de machteloosheid niet voortkomt uit het specifieke onrecht dat zijn hoofdpersonen wordt aangedaan maar uit de willekeur en het gebrek aan motief bij de ambtelijke voltrekkers, zo is het de schijnbare zinloosheid die de nazi-genocide verheft tot een aparte, ongrijpbare vorm van het kwaad. In alle andere genoemde voorbeelden was massamoord een door de opdrachtgevers ingecalculeerd bijproduct bij het nastreven van een ander sociaal doel: imperiale expansie, versnelde industriële ontwikkeling, of koloniale dominantie. Met Auschwitz verschijnt massamoord niet als bijproduct, maar als doel op zich.

Voor sommigen houdt elke poging, of misschien zelfs elk recht om te verklaren daar op. De nazi-genocide was een unieke opwelling van het slechtste dat in de mens verscholen zit. Maar hoe begrijpelijk deze houding ook is, ze brengt ons niet verder in de zoektocht naar de wortels van Auschwitz, en helpt ook niet te begrijpen in welke opzichten de historische context waarin de nazi-genocide kon ontstaan uniek was, en in welke niet. Zoals de Italiaanse marxist Enzo Traverso stelt: ‘Het erkennen van Auschwitz’ historische uniciteit kan alleen betekenis hebben als het helpt om een vruchtbare dialectiek op gang te brengen tussen herinnering aan het verleden en kritiek op het heden. Het doel moet zijn om de vele draden te belichten die onze wereld verbinden met de zeer recente wereld waarin deze misdaad werd geboren.’

Dat laatste is het doel dat verschillende marxistische denkers zich stelden sinds het moment dat duidelijk werd welke proporties de Jodenvervolging in het Derde Rijk aannam. Zoals te verwachten, kwamen ze daarbij tot heel verschillende inzichten.

Essentialisme

Wat alle verschillende marxistische benaderingen echter met elkaar gemeen hebben, is de verwerping van het soort nationaal essentialisme dat de discussies over Auschwitz maar al te vaak kenmerkt: dat van een voorbestemde Duitse daderrol tegenover een eeuwig Joods slachtofferschap. Inderdaad waren alle Joden voor de nazi’s potentieel slachtoffer, maar zeker niet alle Duitsers waren potentiële daders en lang niet alle feitelijke daders waren Duits. Joden waren ook niet de enige slachtoffers, ‘slechts’ de prominentste groep, naast Sinti en Roma, homoseksuelen, communisten, gehandicapten en vele anderen die door de nazi’s gebrandmerkt werden voor vernietiging.

Een tweede gemeenschappelijk kenmerk van marxistische benaderingen is de verwerping van verklaringen die de wortels van de Holocaust uitsluitend zoeken in de geest van Hitler en de gehoorzaamheid van de führer-staat aan zijn plan. Er is geen twijfel mogelijk over Hitlers persoonlijke verantwoordelijkheid voor de genocide, waarvoor hij alle ideologische ingrediënten aanleverde.

Maar sociaal-historisch onderzoek in de afgelopen decennia heeft ook laten zien dat de weg naar de ‘Endlösung’ zigzaggend en op de tast verliep, zonder dat zelfs Hitler en zijn getrouwen aan het begin al wisten hoe ver hun eigen vernietigingsdrang hen zou brengen. De overgang van rabiaat racisme naar afzondering en uitsluiting, naar uiteindelijk de totale vernietiging, was een proces van radicalisering van het nazi-project zelf waarin verschillende delen van de bureaucratie en de elite elkaar aanvulden, beconcurreerden, soms in de wielen reden en soms voortstuwden.

Het marxisme is, onder andere, een poging tot het vinden van structurele, sociale oorzaken voor historisch handelen. Maar dat is niet hetzelfde als zeggen dat achter elke misdaad een zak geld staat, zoals in Heartfields bekende montage over ‘de ware betekenis van de Hitlergroet’. De kritiek dat marxisme alleen, of vooral, zou bestaan uit het geven van zo’n direct economische verklaring, is een karikatuur. Hoe belangrijk het ook is om de medeplichtigheid aan te tonen van de grootindustrie, van Zyklon B-producent IG Farben tot IBM, voor het verklaren van de Holocaust schiet het tekort. Joodse onteigening en slavenarbeid in de kampen waren winstgevend, de gaskamers waren dat niet. En op het moment dat de genocide op zijn hevigst was, vormde de moordindustrie zelfs een grote last voor de instortende Duitse oorlogseconomie.

Het ontbreken van een directe economische drijfveer pleit het kapitalisme echter niet vrij, en een verklaring van de economische wortels houdt daar ook niet op. Al in 1947 betoogden Horkheimer en Adorno dat de methodes waarmee de massamoord werd uitgevoerd zelf een perfectionering waren van de logica van het kapitalisme, waarin menselijke relaties worden gereduceerd tot boekhoudkundige grootheden, te vervatten in statistische trends en bureaucratisch vastgestelde doelen.

Fabriek van de dood

Auschwitz als fabriek van de dood werd voortgebracht door de specifieke vorm van rationaliteit die het kapitalisme eigen is, en voerde die rationaliteit tegelijk tot het punt waarop die omsloeg in absolute waanzin. Arbeidsdeling binnen een vast hiërarchisch kader gaf de daders de mogelijkheid om elk hun eigen mechanische handeling uit te voeren, zonder zich verantwoordelijk te voelen voor het totaalproces. De politieagent, treinbestuurder, kampwacht en bediener van de gaskraan deden ieder gewoon hun werk. Dat creëerde de mentaliteit van totale vervreemding, die Hannah Arendt in het kader van het proces-Eichmann omschreef als ‘de banaliteit van het kwaad’.

Deze benadering helpt veel beter dan theorieën over Duitslands historische achtergeblevenheid (de ‘Sonderweg’) te verklaren waarom de nazi-genocide kon plaatsvinden in een van de modernste, meest ontwikkelde industriële naties van dat moment. Dat is nog geen antwoord op de vraag in welke historische context en door welke historische actoren de in het kapitalisme verborgen potentie tot industriële massamoord werd omgezet in realiteit. Maar het is een essentieel deel van de beantwoording van de daaraan voorafgaande vraag waarom de nazi-genocide überhaupt kon plaatsvinden, en vormt daarmee een van de meest beangstigende inzichten die het marxisme biedt.

Net zoals het zien van een kleurenfilm van Hitlers bijeenkomsten plotseling de historische afstand wegneemt die is gecreëerd doordat we ons nazi-Duitsland alleen kunnen inbeelden in zwart-wit, neemt het marxisme zo de sluier weg waarin de Holocaust een onderdeel is van een afgesloten verleden, en maakt de nazi-genocide tot een aspect van de geschiedenis van onze eigen tijd. Het verwoest de geruststellende gedachte dat het kwaad geschied is, de daders zijn gestraft of verdwenen, en de oorzaken met elk verstreken jaar een jaar verder in het verleden liggen.

Lees hier het tweede deel ‘De historiciteit van Auschwitz’