Henk Sneevliet en het socialisme in Indonesië

Afgelopen zondag vond op begraafplaats Westerveld de jaarlijkse Sneevlietherdenking plaats. Alex de Jong, lid van het Sneevliet Herdenkingscomité en directeur van het IIRE sprak daar deze toespraak uit over het Sneevliets politieke activisme in Indonesië.
18 april 2019

Dit jaar precies een eeuw geleden keerde Sneevliet terug in Nederland nadat de koloniale machthebbers hem wat toen Nederlands-Indië was uitgewezen hadden.

In de ongeveer zes jaar dat Sneevliet in de toenmalige kolonie verbleef had hij samen met andere socialisten van Nederlandse en Indonesische komaf zoals Baars, Darsono en Semaoen, toen de grondslag gelegd voor een Indonesische Communistische beweging.

Politiek was echter niet de reden geweest dat Sneevliet in 1913 naar Indonesië vertrok. Later zou hij schrijven dat hij ‘zo goed als niets wist van de Indonesische verhoudingen.’

Eenmaal daar aangekomen, zou Sneevliet echter al snel een belangrijke rol gaan spelen in de jonge Indonesische volksbeweging. ‘Wie hier rondkijkt, wie hier let op hetgeen gebeurt, wie hier zijn geweten niet te zwijgen dwingt, die moet zich diep schamen over hetgeen de cultuurbrengers uit het Westen in dit land hebben bereikt.’ Wat hij in de kolonie zag maakte hem ‘van de plicht bewust ook in dit land de socialistische theorieën te verspreiden.’

Dit zijn citaten uit Sneevliets verdedigingsrede uit 1917, toen hij zich voor de koloniale rechtbank moest verantwoorden voor de aanklacht dat hij haat jegens de Nederlandse regering zou hebben gezaaid, en de bevolking zou hebben opgeroepen tot het plegen van aanslagen.

Sneevliet wees beide aanklachten van de hand. Hij zou slechts de situatie in de kolonie beschreven hebben – als dit gevoelens van woede en haat op zou roepen, dan lag de oorzaak daarvan in deze omstandigheden zelf. Hij beschreef de armoede en uitbuiting van de lokale bevolking, en de minachting van de Nederlanders voor hen.

Eenmaal in Indië, realiseerde Sneevliet zich al heel gauw dat, zoals hij het uitdrukte, ‘de kennis van de meeste van mijn koloniale rasgenoten niet verder reikt dan dat de Javaan lui is, de Javaan is zogenaamd ondankbaar, heeft geen verantwoordelijkheidsgevoel of energie, en deugt nergens voor.’

Sneevliet hoorde zijn mede-Nederlanders beweren; ‘Wij “Belanda’s” zijn van beter maaksel, wij hebben het fortuin te behoren tot de blonde rassen.’

Tegenwoordig horen we dit soort taal opnieuw – ook al worden de ‘blonde rassen’ nu misschien ‘boreaal Europees’ genoemd.

Sneevliet trapte er niet in; ‘Ik heb nimmer de buitengewone vermogens van de doorsnee Belanda kunnen ontdekken, wel heb ik velen van mijner rasgenoten zien verworden tot opgeblazen parvenu-typen, voor wie de bruine mens nauwelijks meer tot de mensen behoort.’

Wat de zogenaamde luiheid van de lokale bevolking betrof zei hij; ‘Waar is toch die luiheid van de Javaan als ik de koelie van Genoek of Broemboeng zie zwoegen onder zware suikerzakken, als ik de dessa-man met zware lasten de wandeling zie ondernemen naar de stad?’

‘Wat doet Nederland voor de inlander?’ vroeg Sneevliet; ‘Het antwoord is kort en goed: wij duwen hem in de afgrond.’

Daarom, concludeerde Sneevliet, ‘wekken wij de woede en de haat niet op, dat doet het Nederlandse kapitaal door zijn uitbuiting.’

Socialisten probeerden helemaal niet de bevolking aan te zetten tot aanslagen; ‘Wij trachten enkel het verzet te richten naar een doel, wij trachten het om te vormen tot een bewuste strijd die weet waar het om gaat.’

Dat doel was duidelijk voor Sneevliet:

‘Ik weet dat de ellende van de kapitalistische uitbuiting wordt verergerd door het koloniale karakter van deze uitbuiting, en mijn internationalisme betekent dat ik zo spoedig mogelijk de vrijheid, de zelfstandigheid van de onderworpen bevolking wil.’

‘Wij socialisten’, verklaarde Sneevliet, ‘ontlenen onze hoop voor de toekomst aan het feit dat ondanks de toenemende ellende en de knechting van de proletariërs en de boeren, neen, juist door deze ellende en knechting, deze vertrapte massa in verzet komt. In het begin spontaan, onberedeneerd verzet, daarna tot georganiseerd verzet.’

Daarvoor was een politieke partij nodig, die zoals de statuten van de mede door Sneevliet opgerichte Indische Sociaal-Democratische Vereniging zeggen, ‘de Indische bevolking en wel het proletariaat en de boeren, onafhankelijk van ras of godsdienst zou organiseren.’ Deze partij zou elke ‘economische of politieke beweging die de positie van de overheerste bevolking tegenover de heersende klasse verbetert’ zoveel mogelijk moeten steunen.

Uit de ISDV zou de Partai Komunis Indonesia ontstaan, de PKI, een partij die een belangrijke rol zou spelen in de strijd voor nationale onafhankelijkheid, en voor de rechten van werkende mensen.

Deze partij werd in 1965 vernietigd door het Indonesische leger onder leiding van generaal Soeharto. De toenmalige Indonesische president, Soekarno, een bondgenoot van de PKI, werd terzijde geschoven.

Minstens een half miljoen mensen werd gedood in de jacht van het leger op PKI-leden en hun bondgenoten.

De bloedige vernietiging van de PKI en de val van Soekarno leidde in Den Haag, bij de opvolgers van de oude koloniale machthebbers, tot verheugde reacties.

Minister van Buitenlandse Zaken Joseph Luns, die dankzij rapporten van de Nederlandse inlichtingendienst goed op de hoogte was van het bloedvergieten, concludeerde dat Soeharto de president ‘heel knap terzijde had geschoven.’

Pas in 1998 zou Soeharto ten val worden gebracht.

Over drie dagen kunnen 190 miljoen Indonesiërs een nieuwe president kiezen. Maar een partij die elke economische of politieke beweging voor de lotsverbetering van de massa ondersteunt, en streeft naar de opheffing van de kapitalistische uitbuiting, die is er niet. Officieel is communisme nog steeds verboden.

Helemaal vergeten is Sneevliet niet. Een paar jaar geleden plaatste het populaire historische tijdschrift Historia Sneevliet op de voorpagina: ‘de man die communisme naar Indonesië bracht.’ Ook in de Indonesische literatuur speelt Sneevliet een kleine rol; in het beroemde Buru-kwartet van Pramoedya Ananta Toer komt de hoofdpersoon Minke een Nederlandse journalist tegen die hem kennis doet maken met socialistische ideeën en vertelt over de kwalijke rol van het kapitalisme in de uitbuiting van koloniën.

Toer hintte dat de journalist, Ter Haar genoemd, geïnspireerd was door Sneevliet.

In de aanloop naar de verkiezingen riepen steeds meer, vaak jonge, activisten op om te weigeren te kiezen tussen de twee kandidaten; ‘Wij roepen het volk op om niet te stemmen op partijen en kandidaten die corrupt zijn, partijen die het volk bedriegen, partijen die het volk misleiden, partijen die zich schuldig maken aan schendingen van de mensenrechten, partijen die zich verzetten tegen de vrijheid geloof en meningsuiting, partijen die het volk tegen elkaar uitspelen door religieuze sentimenten te manipuleren, partijen die racistisch zijn, en partijen die die belangen van het kapitaal vertegenwoordigen’ verklaarde een woordvoerder van een van de studentenorganisaties.

Het is de hoogste tijd, zo verklaarden de activisten, om een politiek alternatief op te bouwen.

Sneevliet zou het volledig met hen eens zijn.

Het strafroces tegen Henk Sneevliet in 1917 volgde op de publicatie van zijn artikel Zegenpraal, waarin hij enthousiast reageerde op de Russische Februarirevolutie en stelde dat deze een voorbeeld kon zijn voor de Indiërs. Dit artikel is te lezen op het Marxistisch Internetarchief.