Verzet hoger onderwijs tegen Rutte III vraagt om een brede beweging

Mars voor Onderwijs in Amsterdam, 29 september 2018 (Foto: Matthijs de Bruine)
Het afgelopen halfjaar hebben zowel studenten als universiteitspersoneel meer van zich laten horen. Bezuinigingen en flexibilisering zetten het hoger onderwijs onder druk. Eerdere rondes van strijd hebben het tij niet kunnen keren en de huidige beweging is gefragmenteerd. Hoe bouwen we een effectievere universiteitsbeweging?  
13 december 2018

Om Marx te parafraseren: de geschiedenis van het hoger onderwijs is een geschiedenis van afbraak en verzet. Tussen 1980 en 2017 is de rijksbijdrage per student met circa 75 procent gedaald (zie hier en hier). Onlangs is er weer 19,5 miljoen bezuinigd en is de rente op de studieleningen verhoogd, waardoor studenten een extra 5000 euro studieschuld krijgen. Bovendien wachten studenten nog steeds op investeringen die beloofd werden bij  de afschaffing van de studiefinanciering.

Terwijl Rutte III bezuinigt, ziekenhuizen failliet gaan en woningbouwcoöperaties met minder geldmoeten doen, deelt het kabinet wel miljarden uit aan multinationals. Deze bezuinigingen leiden tot een daling van de kwaliteit van onze publieke diensten, en bovenal de situatie van werkende mensen in deze sectoren.  Dit kabinet vraagt om verzet, meer dan ooit. Maar als men kijkt naar de stand van zaken in de universiteitsbeweging is dit verzet – net als in veel andere sectoren – nog lang niet georganiseerd of daadkrachtig genoeg om werkelijk effectief te zijn. Wat is er nodig om de bezuinigingen te stoppen, en de universiteit democratischer en diverser te maken?

Groeiend verzet

De universiteitsbeweging begint weer op gang te komen in Nederland, zoals dat is gebleken over de afgelopen 6 maanden. Zo kwamen afgelopen juni meer dan 500 mensen af op de Mars voor Onderwijs, die eindigde in een bezetting – en gewelddadige ontruiming – van de Roeterseilandcampus van de Universiteit van Amsterdam (UvA). Eind september vond er een bezetting plaats van het Academiegebouw van de Rijksuniversiteit Groningen. En misschien wel nog het meest pijnlijk in het collectieve geheugen is de bezetting – en wederom gewelddadige ontruiming – van het PC Hoofthuis waarmee UvA-studenten in solidariteit met docenten een nationale WOinActieweek afsloten.

Op zaterdag 24 november was er een demonstratie van 200 studenten in Den Haag, tegen het schuldenstelsel, georganiseerd door verschillende studentenbonden en de SP-jongeren van ROOD. Komende vrijdag, 14 december, is er een demonstratie van WOinActie, de actiegroep van professoren en docenten, tegen het bezuinigingsbeleid. Op deze dag hebben verschillende besturen van universiteiten toegezegd geen aanwezigheidsplicht bij te houden voor studenten en docenten, waardoor deze demonstratie best eens groot kan worden.

Helaas is het verzet tegen de precaire omstandigheden van zowel studenten als universiteitspersoneel gefragmenteerd. Er zijn een aantal factoren die de beweging tegenhouden zich te ontwikkelen in een front tegenover tegen Rutte III en tegen het neoliberale rendementsdenken in het algemeen.

Verdeeld verzet

Dat academisch personeel moeilijk te mobiliseren is heeft vooral te maken met het feit dat steeds meer werknemers een zwakke positie hebben. Vaste contracten zijn zeldzaam geworden en de werkdruk is hoog. Bovendien heeft de neoliberale academie een lang geheugen als het om dissidenten gaat: wie in actie komt kan daar veel last van krijgen. Om de angst voor baanverlies te kunnen overwinnen is het belangrijk dat universiteitspersoneel zich organiseert en solidair met elkaar is. WOinActie slaagt hier nog onvoldoende in, omdat het losjes en op landelijk niveau is georganiseerd.

Tijdens landelijke vergaderingen van WOinActie werd duidelijk dat onder de aanwezige docenten het animo toentertijd behoorlijk laag was voor het opzetten van solide organisatorische structuren die dit mobilisatieprobleem het hoofd kunnen bieden. Men sprak de hoop uit dat docenten vanzelf tot een meer radicale bewustzijn en praktijk zouden komen wanneer de strijd om het onderwijs zou intensiveren in de nasleep van Prinsjesdag.

Hoewel er al indrukwekkende stappen zijn gezet sinds Prinsjesdag om van een maillijst te bewegen naar lokale coördinatoren, is toch een zekere aarzeling tot organiseren merkbaar. Deze terughoudendheid hangt samen met het feit dat het hogere academische personeel vaak wel vaste contracten heeft en ook vaak belast is met managementtaken. Sommigen van hen hebben een belangrijke rol gespeeld in het opzetten van WOinActie, maar ook zijn ze vaak gevoeliger voor bestuurlijke retoriek en meer geneigd om samen op te trekken met de  CvB’s.

Maar de tegengestelde belangen tussen de bestuurders en het personeel heeft nu al gevolgen voor de acties. Deelname van de CvB’s heeft de drempel voor docenten verlaagd om zich aan te sluiten bij de demonstratie van vrijdag 14 december. Maar ondanks dat het een werkonderbreking is, mag het geen staking heten. Dat de FNV wel zal spreken tijdens de demonstratie aankomende vrijdag is hopelijk een eerste stap naar grotere betrokkenheid van de vakbonden bij de strijd op de universiteiten.

Studenten

De studentenbeweging kampt met vergelijkbare spanningen. Doordat de studentenbonden hun activistische veren hebben afgeschud, is er geen continuïteit of overkoepelend orgaan dat verschillende brandhaarden van studentenstrijd aan elkaar kan koppelen. Op dit moment zijn er twee blokken binnen de studentenbeweging. Het eerste bestaat uit de activistische studentengroepen en WOinActie die in naam samenwerken, maar nog geen echte gezamenlijke eisen hebben gesteld. Er wordt door een enkeling gesproken van landelijke coördinatie van studentenbewegingen en WOinActie, maar dit lijkt vooralsnog niet van de grond te komen. Studenten doen ook veel van het organisatorische werk van het wetenschappelijk personeel.

Daarbij komt nog eens kijken dat WOinActie dus heeft laten blijken dat de staking geen staking mag heten, en ook heeft laten blijken dat samenwerking met andere groepen arbeiders aan de universiteit nog een brug te ver is. Tot het tweede blok behoren de PJO’s en de verschillende studenten/scholierenbonden. Hoewel deze landelijk georganiseerd zijn, hebben sommigen amper een achterban of zijn het niet gewend te opereren in bredere samenwerkingsverbanden. Dit laatste komt deels door een tegenstelling tussen de organisatiestructuren van beide blokken: namelijk, spontane en vaak chaotische organisatievormen versus de bureaucratieën van de bonden en politieke organisaties.

Maar het ligt ook bij de keuzes die door de verschillende partijen worden gemaakt. Zo werd er tijdens het protest tegen het schuldenstelsel eerder dit jaar – ‘studenten zijn geen melkkoe’ – bijna een groter probleem gemaakt van de eerdere steun van Klaver voor het schuldenstelsel dan van de zittende premier van het grootkapitaal, Mark Rutte. Het is daarmee veelzeggend dat Dwars, Groenlinkse jongeren, niet een van de organiserende partijen was bij de demonstratie afgelopen november terwijl zij dat wel waren bij het ‘melkkoeprotest’. Binnen de twee blokken verloopt de samenwerking al lastig, tussen de blokken is dat momenteel nog helemaal niet aan de orde.

Hoe verder? Strategie & organisatie

De verschillende studentengroepen moeten juist nu samen met de bonden en PJO’s verenigen om een vuist te maken richting Den Haag en op lokaal niveau tegen de besturen waar hun bondgenoot WOinActie dat niet kan. Om verandering te bewerkstelligen moet er een verschuiving plaatsvinden in het politieke landschap dat over de afgelopen 30 jaar sterk is vervormd door het neoliberale bezuinigingsbeleid. Zo’n verschuiving kan echter alleen worden bereikt indien er een beweging in het hoger onderwijs ontstaat die van onderaf is georganiseerd en weerstand kan bieden aan de bestuurlijke laag en vakbondsbureaucratie. Dat wil zeggen: een beweging door en voor de studenten en docenten van het wetenschappelijk en (hoger) beroeps onderwijs. Dit betekent echter niet we ons naar binnen moeten keren, zoals helaas nog wel teveel het geval is.

In de studentenbeweging komt dat onder andere door de organisatievorm van de betreffende actiegroepen. Die sluit slecht aan bij de taak die voor ons ligt. Zo is er bij de meer activistische groepen sprake van het zogenaamde consensus model, horizontale besluitvorming en prefiguratieve politiek. Het idee achter dit model is dat de groep het meest democratisch functioneert zonder leiders of meerderheidsbesluitvorming, en door middel van de ogenschijnlijk volledige openheid van vergaderingen en ideeën. Dit model is populair bij (student)activisten. Niet alleen omdat het een zekere mate van openheid geeft waardoor meedoen laagdrempelig zou zijn, maar ook omdat er een wens is om de beweging eruit te laten zien (prefiguratie) als een afspiegeling van een ideale samenleving: non-hiërarchisch en consensus in plaats van competitie.

Maar in de praktijk blijkt dat dit leidt tot trage besluitvorming. Daarbij reproduceert dit model ook ondemocratische ongelijkheden. In The Theology of Consensus stelt socioloog L.A. Kauffman aan de hand van onderzoek naar de anti-apartheidsbeweging in de jaren 80 dat het consensusmodel studenten uit gemarginaliseerde groepen en/of de arbeidersklasse uitsluit. Zij hadden niet de tijd en middelen om in eindeloze vergaderingen (de vergadering stopt pas als er consensus is over een besluit) te participeren.

Juist nu studenten gebukt gaan onder de zware druk van studie, werk en schulden moeten er duidelijke structuren, verantwoordelijkheden en besluitvorming zijn, zodat aansluiten bij een beweging geen grote investering is qua tijd en energie. Nu zien we dat deze manier van werken studenten van hen vervreemd, de aandacht van de groep meer naar binnen richt en het opzoeken van brede samenwerking moeilijker maakt.

Terwijl juist die verbreding nu nodig is. Onze beweging zal enkel krachtig genoeg zijn om Den Haag aan tafel te krijgen wanneer we als studenten samenwerken met WO, HO, en MBOinActie, de verbreding opzoeken door gelegenheidscoalities te sluiten met politieke jongerenorganisaties zoals ROOD en Dwars, én solidair zijn met het ondersteunend personeel van hoger onderwijsinstellingen (bv.  schoonmakers, security, catering) die al langer en harder met de bezuinigingsdrift van Rutte te maken hebben gehad.

Maar we moeten samenwerken op basis van gedeelde belangen. Als de CvB’s onze eisen steunen, is dat het succes van de druk van onderaf. Maar we moeten niet vergeten dat de universiteitsbestuurders  andere belangen hebben dan studenten en docenten: rendement tegenover kwaliteit. En hoewel de belangen van de regering en die van de bestuurlijke laag niet noodzakelijkerwijs volledig overlappen, zijn zij allebei vanuit die specifieke belangen voorstander van verdere neoliberalisering. Als studenten en docenten moeten we daarom vertrouwen op eigen kracht.

Morgen vindt in Den Haag een landelijke demonstratie plaats van WO in Actie, vanuit Amsterdam, Utrecht en Nijmegen worden bussen georganiseerd. Voor meer info, zie het Facebook-event.