Wim Kok: Van vakbondsman tot neoliberaal

Wim Kok ondertekent het Akkoord van Wassenaar, 24 november 1982 (Foto: Rob Croes / Anefo).
Oud-premier Wim Kok, die overleed op 20 oktober, was als vakbondsleider en PvdA-leider decennialang een bepalend gezicht binnen de sociaal-democratie. Hoewel hij werd gezien als links kopstuk, speelde Kok een sleutelrol in de invoering van het neoliberalisme in Nederland.
29 oktober 2018

Door Mark Kilian

Toen Wim Kok in 1961 voor de Bouwbond NVV ging werken, kwam hij niet van de werkvloer maar van de rechtse business school Nijenrode. Kok leidde de fusie met het NKV en werd voorzitter van de vakcentrale FNV, die in 1976 tot stand kwam.

Het politieke en economische landschap was drastisch aan het veranderen. De recessie van begin jaren 70 was een eerste signaal van economische krimp. Maar arbeiders waren strijdbaar: in 1970 legden ze de Rotterdamse haven plat. Toen zij dat in 1979 weer deden, werd zelfs gesproken van een ‘revolutie aan de Maas’.

Hegemonie

Kleinere linkse partijen steunden deze acties. Zo kon de CPN de stakende havenarbeiders voorzien van radicale eisen en een kader dat ervaring had met het organiseren van stakingen. Nadat deze kleinere organisaties ophielden te bestaan kreeg de FNV-leiding vrijwel de volledige hegemonie in de vakbondsstrijd.

In 1977 werd tegen het inleveren van de automatische prijscompensatie gestaakt in een groot aantal sectoren, zoals metaal, vervoer, bouw, voeding, grafische industrie, de havens en de banken. De solidariteit met de staking was enorm: door spontaan binnenstromende bijdrages moest de bond een speciale rekening openstellen.

De grote ambtenarenstaking van 1983 werd volledig gecontroleerd door de FNV. Toen de rechter de poststaking verbood, omdat de staking de belangen van consumenten zou schaden, legde de bond zich daarbij neer. Zonder oppositie tegen de bureaucratie werd de staking dan ook verloren.

Verantwoordelijkheid

Een medewerker van Wim Kok zei over 1979: ‘Die conflicten in de haven en de mars naar het Afrikaanderplein zijn een keerpunt geworden voor de vakbeweging. Nooit kwam die vraag zo klemmend op ons af of wij een vakbeweging zijn voor de klassenstrijd of dat wij onze verantwoordelijkheid moeten nemen voor het oplossen van de crisis. Wim en ik voelden dat onze taak lag bij het laatste.’

De vakbondsbureaucratie zag zich na de crises van 1973 en 1979 steeds meer medeverantwoordelijk voor de winstgevendheid van bedrijven. De klassenstrijd werd daarom steeds meer verruild voor samenwerking, waarbij de belangen van het kapitaal voorrang kregen. Daarom sloten FNV en CNV in 1982 het Akkoord van Wassenaar met de ondernemersorganisaties. Daarin werd ‘loonmatiging’ afgesproken in ruil voor arbeidstijdverkorting. Zelfs een strijdbare bond als de Industriebond FNV begon flexibilisering aanvaardbaar te vinden. Inleveren werd de norm.

Thatcherisme

Deze ontwikkeling paste in een internationaal beeld. In 1981 was Ronald Reagan president van Amerika geworden. Samen met de Britse premier Margaret Thatcher zette hij een trend in naar wat later neoliberalisme zou gaan heten. Door middel van belastingverlaging en ‘deregulering’ moest de economie een impuls krijgen. Grote bezuinigingen op de publieke sector luidden de aanval op de verzorgingsstaat internationaal in.

Het succes van deze aanval berustte op beslissende nederlagen van de arbeidersbeweging, zoals die van de Britse mijnwerkers in 1984. Begin jaren 80 kreeg de onvrede vooral politiek uitdrukking. Massaprotesten tegen de kernbewapening brachten honderdduizenden mensen op de been. De FNV, die zich met de protesten verbond, riep een symbolische staking uit van een kwartier.

Op is op

In 1989 werd Wim Kok minister van Financiën en vicepremier in het kabinet-Lubbers-III. In een verkiezingsdebat waarschuwde Kok al voor ‘de hoge onderhoudskosten van luchtkastelen’: ‘De ruimte voor vernieuwing is beperkt… als het op is, is het op.’

Binnen de sociaal-democratie ontstond de theorie van ‘de derde weg’: een verregaande acceptatie van het neoliberale kapitalisme. Kok liep hierin voorop. Tijdens een conferentie over de derde weg in 1999 zei Bill Clinton: ‘Wim Kok uit Nederland deed dit allemaal voordat wij het deden.’ Hij had er misschien geen mooie term voor, ‘maar hij deed het al jaren en jaren.’

Kok was dan ook verantwoordelijk voor het ‘afschudden van de ideologische veren’ en voor het uitvoeren van VVD-achtig snoeibeleid. In 1990 stelde hij in de Tussenbalans 17 miljard aan extra bezuinigingen voor, onder meer door verhoging van de huren (5,5 procent), vervoerstarieven, accijnzen en motorrijtuigenbelasting (het ‘kwartje van Kok’). Ook voerde hij bezuinigingen door op zorg en welzijn, terwijl de hoogste belastingschijf voor de rijken werd verlaagd naar 60, en later 52 procent.

Kok maakte zich vooral impopulair vanwege zijn aanval op de WAO vanaf 1991. Uitkeringen werden verlaagd, de duur werd beperkt en mensen belandden massaal in de bijstand. Zo werd genegeerd dat WAO’ers vaak ziek of versleten waren door hun werkgevers, die nu hun verantwoordelijkheid ontliepen. Daarnaast werden de uitkeringen verder verlaagd en werden uitkeringsgerechtigden steeds strenger gecontroleerd.

Imperialisme en racisme

De val van de Berlijnse Muur maakte de wereld niet stabieler. Hoewel de Verenigde Staten de enige grootmacht waren, taande de Amerikaanse hegemonie. Begin jaren 90 stuurde de Amerikaanse president George Bush troepen naar de Perzische Golf om het regime van Saddam Hoessein een lesje te leren. Ook het kabinet Lubbers-Kok stuurde marinefregatten.

Met de oorlog in Joegoslavië kwam oorlog dicht bij de kern van wat velen als een ‘stabiel’ Europa zagen. In het bloedbad dat volgde op de opdeling van Joegoslavië, speelde ook Nederland met de mislukte verdediging van Srebrenica een kwalijke rol.

De oorlog veroorzaakte een enorme toename van het aantal vluchtelingen, en hun positie werd onderwerp van verhit debat. PvdAvoorzitter Felix Rottenberg orakelde in oktober 1992: ‘Er is te veel fraude, te veel misbruik, er zijn teveel illegalen.’

PvdA-staatssecretaris Aad Kosto zette een harde deportatiepolitiek in, onder het motto dat illegalen desnoods moeten ‘verdwijnen’.

Bij de Kamerverkiezingen van 1994 was de PvdA hard afgestraft voor haar rechtse beleid, met 12 zetels verlies. Tegen deze achtergrond kwam de SP voor het eerst in de Kamer met 2 zetels.

Maar omdat het CDA was weggevaagd, trad een ‘paars’ kabinet aan van PvdA, VVD en D66. Al op het VVD-congres van 1991 bestond ‘het beeld dat het wellicht met de PvdA makkelijker bezuinigen was dan met het CDA.’

Woede

Dat bleek te kloppen. Zo voerden Wim Kok en VVD’er Gerrit Zalm de euro in, wat voor de overgrote meerderheid van de bevolking opnieuw een stevige verlaging van hun levenspeil betekende.

De woede van onderaf kreeg met Kok als premier nauwelijks uitdrukking via vakbondsstrijd. De strategie van de FNV was het vermijden van confrontaties – zeker met de PvdA ‘aan de macht’. Ook de massale WAO-protesten, die de steun hadden van een grote meerderheid, liepen op niets uit.

Mede daarom kon extreemrechts uit het riool beginnen te komen. In 2002 begon de excentrieke Pim Fortuyn een campagne om moslim-immigratie te stoppen. De islamofobie die was gevoed via de interventies in de Golf en Joegoslavië, was nu een aparte stroming geworden. En hoewel Fortuyn vermoord werd, haalde hij hiermee postuum 26 zetels in de Tweede Kamer.

Dat Wim Kok na zijn politieke carrière commissariaten accepteerde bij ING, KLM en in China is niet verbazingwekkend. Hij was een technocraat die nooit in wezenlijke sociale verandering geloofde en vulde en passant zijn zakken. Maar voor werkende mensen zijn racisme en oorlog de andere kant van het neoliberale ‘kwartje van Kok’.