Trekt de nieuwe generatie de SP uit het slop?

Lilian Marijnissen op de SP-manifestatie ‘Tijd voor Rechtvaardigheid’ in Rotterdam, 15 september 2018 (Foto: SP / Youtube).
De afgelopen maanden verschenen er boeken van Ron Meyer en Arjan Vliegenthart. Beiden zijn onderdeel van de nieuwe generatie die binnen de SP de leiding overneemt van de oudgedienden. Maar is deze nieuwe generatie ook in staat een nieuwe strategische koers uit te zetten die de partij uit het slop kan trekken?
17 september 2018

Door Max van Lingen

Dat het niet goed gaat met de SP is al jaren duidelijk. Sinds 2009 is de partij grofweg een derde van haar leden kwijtgeraakt. Het afgelopen jaar betrof het verlies zelfs meer dan drieduizend leden. Dat is bijna acht procent van het ledenbestand. Terwijl de PvdA bij de laatste Tweede Kamerverkiezingen de grootste nederlaag uit de Nederlandse parlementaire geschiedenis leed, verloor de SP zelfs een zetel ten opzichte van de toch al teleurstellende uitslagen uit 2010 en 2012.

De SP werd zelfs voorbijgestreefd als ‘grootste op links’ door GroenLinks. De partij van Jesse Klaver wist met een verkiezingscampagne gebaseerd op linkse retoriek over ‘economisme’, klimaat en vluchtelingen tien zetels te winnen. Inmiddels is er weinig over van deze linkse retoriek. GroenLinks besloot weliswaar niet deel te nemen aan een rechtse regering, maar bood in juni samen met de PvdA wel aan het kabinet te steunen, mocht deze haar meerderheid in de Eerste Kamer kwijt raken na de provinciale statenverkiezingen.

De SP blijft daarmee de belangrijkste vertegenwoordiger van linkse politiek in de Tweede Kamer. Het is ook de enige partij die daadwerkelijk geworteld is in de arbeidersklasse en waarvan de leden betrokken zijn bij verschillende bewegingen. De stagnatie van de SP is daarom slecht nieuws voor links als geheel.

Generatiewisseling

Gedurende de periode van stagnatie heeft er ook een wisseling van de wacht plaatsgevonden binnen de SP. Het afzwaaien van Jan Marijnissen als fractievoorzitter (2007) en partijvoorzitter (2015) springt het meest in het oog. Inmiddels worden deze posities bekleed door respectievelijk Lilian Marijnissen en Ron Meyer, beiden dertigers. Maar dit is een bredere ontwikkeling binnen de partij. Over de gehele linie neemt een nieuwe generatie SP’ers het stokje over van de oudgedienden die politiek actief werden in de jaren zeventig en tachtig.

De grote vraag is of deze nieuwe generatie in staat is een nieuwe strategische koers te ontwikkelen die de partij uit het slop kan trekken. Het is daarom interessant dat twee vertegenwoordigers van deze nieuwe generatie recent een boek publiceerden. Partijvoorzitter Ron Meyer schreef Grip over ‘de staat van ons land’ en voormalig Eerste Kamerlid Arjan Vliegenthart schreef Onder Amsterdammers over zijn ervaringen als wethouder in Amsterdam.

Wethouderssocialisme

Vliegenthart is een uitgesproken voorstander van de koers die Emile Roemer na de verkiezingsnederlaag van 2012 inzette. De SP was opnieuw blijven steken op vijftien zetels, waardoor de felbegeerde regeringsdeelname wederom buiten bereik bleef. In plaats daarvan moest de SP lokaal bestuurservaring opdoen. In de woorden van Vliegenthart moest het ‘van onderop’ gebeuren.

Journalist Max van Weezel schrijft in de inleiding terecht dat het boek een interessante inkijk geeft in de totstandkoming van het Amsterdamse college. Met name de persoonlijke betrokkenheid van Roemer achter de schermen spreekt boekdelen over het belang van het Amsterdamse college voor de landelijke strategie van de SP.

Daarnaast heeft Vliegenthart vooral veel aandacht voor de wijze waarop hij de scepsis van ambtenaren ten aanzien van een SP-wethouder overwon en hoe hij werd tegengewerkt door de landelijke regering, en met name door PvdA-minister Jetta Klijnsma. Uiteraard worden er her en der verbeteringen genoemd, die voor de betrokkenen enorm belangrijk zijn, maar na het lezen van het boek kan niet anders worden geconcludeerd dan dat het resultaat van vier jaar besturen erg beperkt is.

Het is opvallend dat Vliegenthart nauwelijks schrijft over zijn samenwerking met de fractie. Het wethouderschap van Vliegenthart lijkt ook op geen enkele manier een rol te spelen bij acties of strijd van onderaf. Vliegenthart beschrijft zichzelf vooral als de luisterende wethouder die vervolgens van bovenaf nieuw beleid implementeert.

Enkel bij het ‘pijnlijke’ vertrek van SP-raadslid Maureen van der Pligt wordt iets langer stilgestaan. Zij kon zich niet vinden in de plannen van Vliegenthart voor zogenaamde leerwerkstages. Uitkeringsgerechtigden worden bij deze leerwerkstages verplicht werk aan te nemen, waarbij hun uitkering wordt aangevuld tot het minimumloon, maar zonder dezelfde rechten als werknemers en zonder het gebruikelijke salaris. Dit leidt tot een precair bestaan voor uitkeringsgerechtigden en verdringing van reguliere banen.

Hoewel Vliegenthart het allemaal wat voorzichtig en summier opschrijft, erkent hij het gevaar van ‘verdringing’ wel degelijk. Zijn verdediging is een ouderwetse sociaaldemocratische truc. Hij beweert dat hij en Van der Pligt eigenlijk hetzelfde willen, maar vooral over het tempo van de veranderingen van mening zouden verschillen. In werkelijkheid is Vliegenthart de hoofdverantwoordelijke voor het doorvoeren van een subsidie voor het bedrijfsleven, waar werkenden en uitkeringsgerechtigden de dupe van zijn. Dit laat zien hoe snel de logica van het meebesturen goedbedoelende politici het neoliberale moeras intrekt. Van der Pligt verdient alle lof dat ze hierin niet is meegegaan.

Systeemkritiek

Vliegenthart, in wiens boek activisme geen enkele rol meer speelt, behoort tot de rechtervleugel van de partij. Ron Meyer behoort daarentegen tot de dominante centrumstroming binnen de SP die besturen wil koppelen aan activisme, en ook niet wil besturen tegen elke prijs. Zijn boek begint dan ook met een stevige kritiek op de verschuivende verhouding tussen Arbeid en Kapitaal – beide steevast met hoofdletter geschreven – met name sinds de opkomst van het neoliberalisme in de jaren tachtig. Hij benadrukt dat collectieve actie noodzakelijk is om deze ontwikkeling te stoppen. Uiteraard wordt de strijd van de schoonmakers – waar Meyer als vakbondsbestuurder direct bij betrokken was – naar voren gehaald als voorbeeld.

In het tweede hoofdstuk levert Meyer kritiek op het zogenaamde gebrek aan visie bij neoliberale politici van Mark Rutte tot Wim Kok. Meyer merkt terecht op dat de ideologische visie van Rutte onuitgesproken kan blijven, omdat de neoliberale ideologie al de dominante ideologie is. Met zijn betoog voor meer visie schept Meyer echter ook verwachtingen voor de rest van zijn boek die hij niet kan waarmaken.

Het boek is gebaseerd op talloze gesprekken die Meyer het afgelopen jaar heeft gevoerd. Daar zitten opvallend weinig mensen tussen die betrokken zijn bij strijd of sociale bewegingen. Wel komen er veel mensen aan het woord die op zijn best open deuren intrappen. Heeft links bijvoorbeeld werkelijk D66’er Jan Terlouw nodig om marktwerking te bekritiseren? En welke meerwaarde heeft het pleidooi van generaal buiten dienst Peter van Uhm voor meer staatsmanschap?

Deze keuzes zijn geen toeval. Meyer probeert in zijn boek te laten zien dat heel veel mensen uit allerlei verschillende hoeken het eigenlijk eens zijn met (delen van) de visie van de SP. Maar zo komt het beeld naar voren dat de visie van Meyer nauwelijks te onderscheiden is van de meer sociaal ingestelde conservatieven.

Het mag dan ook geen verrassing heten dat conservatieve PvdA’ers als Ahmed Aboutaleb en Paul Scheffer ruim baan krijgen om te vertellen hoe belangrijk de Nederlandse taal is en dat grenzen noodzakelijk zijn. Alles onder het mom van ‘gemeenschapszin’. Maar Meyer vergeet te vermelden dat Aboutaleb uitblinkt in de sloop van sociale huurwoningen en herhaaldelijk inbreuk maakte op de grondrechten van activisten, Feyenoordsupporters en moslims.

Het is jammer dat Meyer er ook voor kiest rechtse frames over te nemen in zijn kritiek op delen van links. De kritiek op delen van links die het neoliberalisme hebben omarmd – met name GroenLinks en de PvdA – is terecht, maar door het te hebben over de ‘kosmopolitische individualist’ en ‘academisch links’ worden ook allerlei andere rechtse ideeën binnengehaald.

Het meest problematisch is dit wanneer hij bepleit dat mensen zich niet zouden moeten laten verdelen door ‘identiteitspolitiek’. Hij zet hiermee de wereld op zijn kop. Het zijn in de eerste plaats racisme, seksisme, homofobie, transfobie, etc. die voor verdeeldheid zorgen.

Meyer bepleit economische strijd, waarin mensen met verschillende achtergronden samenkomen, als antwoord op onderdrukking. Maar het zijn juist deze vormen van onderdrukking die de mogelijkheden voor economische strijd bemoeilijken, precies omdat ze de nadruk leggen op onderlinge verschillen in plaats van gezamenlijke belangen. Om die reden is het noodzakelijk dat socialisten de strijd tegen onderdrukking als een integraal onderdeel van de klassenstrijd zien, en zich niet verschuilen achter kritiek op ‘identiteitspolitiek’.

De systeemkritiek – zij het beperkt – en de nadruk op collectieve strijd zijn goede vertrekpunten voor socialisten. Maar precies op het punt waar Meyer het hoogst van de toren blaast – het belang van visie – komt hij niet verder dan algemeenheden over eenheid en gemeenschapszin. Juist met een systeem in crisis en de opkomst van extreem-rechts is het van cruciaal belang dat socialisten er niet voor terugdeinzen socialisme als alternatief naar voren te schuiven.

Arjan Vliegenthart
Onder Amsterdammers. Vier jaar wethouder in 020
Van Gennep 2018 / 167 pagina’s / €14,95

Ron Meyer
Grip. In gesprek over de staat van ons land
Prometheus 2018 / 152 pagina’s / €15,00