De beperkingen van Wit Privilege: Shortcuts in de antiracisme strijd

Nekima Nekima Levy-Pounds, NAACP voorzitter in Minneapolis, tijdens een Black Lives Matter-protest. 7 juli 2016. (Foto: Lorie Shaull)
In een eerbetoon aan de onlangs overleden oprichter van Race & Class, Ambalavaner Sivanandan, werd treffend gesteld: ‘De nieuwe generaties antiracisten leken hem niet te kennen, ondanks dat ze wel zijn aforismen gebruikten.’ Soms lijkt het alsof we antiracisme zelf aan het heruitvinden zijn. Miriyam Aouragh pleit voor de herontdekking van de zwart radicale traditie en biedt in dit stuk vele bronnen en links om verder te lezen.
4 maart 2018

Door Miriyam Aouragh

We vragen ons telkens weer af met welke theorieën we racisme het beste analyseren, en zijn steeds op zoek naar antwoorden op de vraag wat de oorzaak van racisme is. Hoe werkt de reproductie ervan, hoe verhoudt het zich tot andere sociale processen? Hoe kan het beperkt en overwonnen worden? Sivanandan had weinig geduld voor een idealistisch verleden of utopische toekomst. Volgens hem worden de omstandigheden van strijd voor gelijkheid vooral gevormd door economische en imperialistische belangen. Hij zag zo’n materiële visie niet als keuze: kapitalisme laat dit soort keuzes namelijk niet toe.

Maar daarbinnen bestaan verschillende tradities met specifieke voorkeuren. In sommige interpretaties zijn persoonlijke ervaringen de leidraad, in andere arena’s van antiracisme speelt vooral het verleden een rol, soms gaat de aandacht juist naar de representaties van racisme, of vooral hoe we onszelf tegen racisme kunnen beschermen. Dit soort verschillen spelen nog steeds een belangrijke rol in progressieve discussies, en het is ook de kern van de onlangs losgebarsten discussie tussen Ta-Nehisi Coates en Cornel West.1 En net zo heftig in de discussies over de nieuwe Marvel-film Black Panther, waarin de centrale personages, T’Challa en Killmonger symbool staan voor de spanning tussen internationale strijd of nationale bevrijding.2

Ik ben zelf vooral geïnspireerd door de linkse tak van black liberation, black marxism. Dat heeft een holistische analyse en is ingebed in progressieve waarden rond universele gelijkheid die (naast, natuurlijk, de confrontatie aangaan op straat of en het nastreven van een betere representatie), ook investeren in transformerende verandering van zwarte en witte mensen.

Het soort analyse maakt dus uit in hoe we strijden. De afgelopen jaren zien we een groeiende discussie over whiteness en wit privilege (WP) die ook verschillen in de methodes van strijd reflecteren. Er is geen vaststaande definitie van wit privilege. Er zijn twee populaire interpretaties: 1) De uitbuiting van mensen van kleur komt witten ten goede, die ondanks klassentegenstellingen profiteren van deze privileges; en omdat zij de vruchten plukken zijn ze niet geneigd in opstand te komen; 2) De wereld is al eeuwen verdeeld tussen gedomineerde mensen (van kleur) en dominerende (witten), daarom hebben witten onoverkomelijke vooroordelen.

Ondanks de beperking van een focus op specifieke eigenschappen (‘subjectiviteit’), is de kern van privilege en whiteness theorie waardevol. Ze helpt bijvoorbeeld vormen van racisme te herkennen die vaak onzichtbaar zijn, omdat het geïnternaliseerd is. Het biedt handvatten in het ontmaskeren van structurele uitsluiting, waarbij mannen en vrouwen van kleur (laat staan disabled en queer) steeds weer aan het kortste eind trekken. Maar omdat WP iets is dat erkend of gecheckt zou moeten worden, lijkt antiracisme zich steeds meer op het vlak van representatie en individualiteit te bewegen. Als analyse is het echter onjuist.

Deze constatering vandaag maken is eigenlijk nog pijnlijker omdat dit allang is overwogen, uitgeprobeerd en tenslotte bekritiseerd door zwarte activisten in de eerdere fases van zwart verzet. Vergelijkbare ideeën werden in de jaren zestig uitgelegd als bourgeois nationalisme door de Black Panther Party, en op haar hoogtepunt in de jaren tachtig zelfs weggezet als Mumbo Jumbo. Het leidt tot een antiracisme dat de plank soms misslaat, zelfs destructief kan worden. Het is alsof de kapotte wielen opnieuw uitgevonden worden. Daarom pleit ik ervoor dit soort short-cuts links te laten liggen, en juist te investeren in onderlinge solidariteit. Maar het concept wit privilege wordt ondertussen wel verder gevoed, enerzijds door racisme zelf en anderzijds door de zwaktes van links.

De zwakte van links

De ‘theorie’ van het wit privilege is onevenwichtig, maar voor ik hier dieper op in ga en de conceptuele basis uitleg, is het belangrijk deze in de politieke context te plaatsen. Een cruciale oorzaak voor haar zwaktes moeten we vinden in de algemene verrechtsing, waarmee ik bedoel een racisme dat steeds harder wordt. We zien nu een duidelijker verschil met het racisme onder reformisten (‘Paars’) van de jaren negentig dat sommigen van ons nog meegekregen hebben. Liberalen erkennen racisme wel, maar omdat systeemkritiek ontbreekt zien ze dit vooral als excessen en hanteren een soort ‘victim-blaming’ of eigen-schuld-beleid zoals we dat zien in discussies over ‘integratie’. Maar nu, zonder de lasten van het liberale schijngeloof, heeft hard-rechts helemaal geen pretenties, want ze vindt racisme legitiem, ter bescherming van het superieure witte ‘eigen’ volk (‘… eerst’). Het racisme en de hysterische reacties dat ter verdediging van Zwarte Piet wordt ingezet is daarom eigenlijk slechts een topje van de ijsberg, geen ‘exces’: gewoon een dagelijkse portie ‘Hollandse cultuur’. Inmiddels hebben we een politieke partij in het parlement die openlijk met IQ en rassenleer-argumenten zwaait en Wilders rechts inhaalt.

De zelfvoldaanheid en vaak lafhartigheid van links voedt het idee van wit privilege. De Euro-Amerikaanse en mannelijke ervaring is de meetlat in de linkse traditie, en dit moet veel meer erkend worden. Zwarte radicale politiek heeft te weinig plaats in de linkse canon en mensen van kleur worden genegeerd of ‘creatief geparafraseerd’. Dit laat Sara Ahmed zien over ‘the politics of citation’ (de politiek van citeren)3 en Sirma Bilge over het werk van zwarte feministen rond intersectionaliteit, dat langzaam verdwijnt in het werk van witte feministen.4

Maar ondanks de nuttige bijdrages genereert de notie wit privilege ook onenigheid en organisatorische problemen. De afgelopen paar jaar zagen we de problematisering van eenheid en werd vooral ook links op de agenda gezet. Kritiek wordt vaak aangewakkerd zonder precies te formuleren op wie of wat deze van toepassing is.

De paternalistische houding over racisme is sterk in Nederland. Dit komt deels door een specifieke migratiegeschiedenis en klassenpositie, onvergelijkbaar met bijvoorbeeld een metropool als London, waar zwarte intellectuelen naartoe trokken, migranten politieke campagnes opzetten en met verschillende strategieën experimenteerden. Ook de ontwikkeling van links had een uitwerking op de ontwikkeling van antiracisme politiek: de studentenopstanden van de jaren zestig, met een sterke seculiere en atheïstische inspiratie, en de overgang naar een poldermodel. Hier zijn overeenkomsten met Frankrijk, het vertegenwoordigt een pijnpunt bij zwarte linkse denkers en hun kritiek op de witte dominantie in de communistische partij. Maar zwarte communisten zagen het deels als ‘interne’ kritiek, zonder solidariteit en klassenanalyse zelf te willen afwijzen. Zo schreef Aimée Césaire in zijn beroemde opzeggingsbrief van 1956:

‘Ik geloof dat ik genoeg heb gezegd om duidelijk te maken dat het noch het marxisme noch het communisme is waar ik afstand van neem, en dat het het gebruik is dat sommigen hebben gemaakt van marxisme en communisme, wat ik veroordeel. Dat wat ik wil is dat marxisme en communisme ten dienste worden gesteld van zwarte mensen, en niet zwarte mensen ten dienste van marxisme en communisme. Dat de doctrine en de beweging worden gemaakt om bij mensen te passen, niet mensen om in de leer of de beweging te passen. En voor alle duidelijkheid, dit geldt niet alleen voor communisten.’5

In het Verenigd Koninkrijk en vooral de Verenigde Staten hadden de antiracisme strijd en de ervaring met ‘black power’ een grotere diversiteit. De ervaringen tijdens dit soort momenten van strijd zijn bepalend en worden opgenomen in de collectieve ervaring, ze vormen de DNA voor latere strijd. De afwezigheid van dit soort ervaringen in Nederland helpt het zwakke antiracisme binnen links verduidelijken.

Ondertussen zijn Nederlandse linkse politici halfhartig. Recentelijk stelde de SP ‘queer politics’ en sociaal-economische rechtvaardigheid tegenover elkaar. De terugtrekking uit de demonstratie op 18 maart in het kader van de Internationale dag tegen racisme door de linkse gemeenteraadspartijen, juist nu Baudet doorbreekt, is een directe herhaling van hun lafhartig besluit in 2008 tijdens de opkomst van Wilders.

Ik krijg nog steeds kriebels bij het lezen van Halsema’s opvattingen over moslims6, maar ook van de recente duit in het ‘identity politics’ zakje van Halsema, Hans van Heijningen en Ewald Engelen. Volgens de laatste is er zelfs een ‘terreur’ van identiteitspolitiek: ‘Zolang links zich verliest in het ‘narcisme van de kleine verschillen’ van de identiteitspolitiek lacht de factor kapitaal in zijn vuistje.’7 Een belangrijke verklaring voor de opkomst van wit privilege is de onwil van dominante witte groepen om racisme te (h)erkennen en het tenenkrommende paternalisme waarmee kritiek op ‘’identity politics’ gepaard gaat.

Maar ook over interne verschillen moeten we het hebben. Sommigen vinden klasse geen prioriteit of een ‘afleiding’ van de antiracismestrijd. Maar het idee dat socialisten hun activisme moeten richten op klasse, en dekoloniaal activisme op racisme, is compleet zelfverzonnen. Een korte blik op de meest baanbrekende zwarte strijd – van eerdere ervaringen in de VS rond African Blood Brotherhood, Black Inssurrection en de Negro Reds (waaronder ook Otto Huiswoud) die in de nasleep van de Russische revolutie opkwamen precies een eeuw geleden8; de recent herontdekte Combahee River Collective9; DRUM (Dodge Revolutionary Union Movement) en The League of Revolutionary Black Workers10; tot, wellicht het meest beroemd, de Black Panther Party – laten de beste tradities van zwarte progressieve klassenpolitiek zien. Hetzelfde geldt voor en de bijdrages van inspirerende denkers als DuBois, CLR James en Angela Davis.

Deze grensoverschrijdende, dubbele kritiek is nauwelijks zichtbaar, deels door de gebroken intellectuele lijn tussen zwarte antikoloniale strijd en ‘dekoloniale’ politiek van nu. Dat die kennis verloren is gegaan kunnen we huidige generaties niet verwijten: de antikoloniale strijd in de Derde Wereld is keer op keer de kop ingedrukt, progressieve coalities werden tenietgedaan door infiltranten; inspirerende figuren vermoord; eenheidsfronten vergiftigd. Het is dan ook schadelijk dat internet kritiek, vanuit een zwarte linker hoek, bijvoorbeeld over de tegenstelling tussen ras en klasse of de overfocus op identiteit, wordt afgedaan als ‘white apologism’ of ‘whitewashing’.

Radicale politiek in Nederland is daarom vooral eendubbel proces. . Er vindt een sprong plaats in politieke bewustwording, maar zonder massale strijd. Er is een fantastische opleving van kritische debatten en de geweldige boeken van Wekker, Essed en Nzume zijn populair – self-empowerment dus. Maar de protesten zijn weinig indrukwekkend, uitzonderingen daargelaten. Het lijkt de wet van de remmende voorsprong. Maar zoals ik aangaf, is dit niet nieuw. Als we uitzoomen zien we dat wit privilege al eerder opspeelde in de jaren tachtig.

In de jaren tachtig veranderde het internationale kapitalisme schoksgewijs. Privilegetheorie consolideerde tijdens de politieke terugslag van Thatcher en Reagan. Dit was deel van een ideologische omwenteling, vooral na de val van de Muur: ‘TINA’ (there is no alternative) was het antwoord op de Sovjet-Unie. Er volgde een aanval op klassenpolitiek en systeemkritiek terwijl individuele identificatie werd gepromoot. De relatie tussen Privilegetheorieën en een zekere politieke zwakte is onbetwistbaar. Dat betekent dat we de gerelateerde gemoedstoestand ook moeten begrijpen als een ideologische expressie. Net toen de de black power-groepen van de jaren zestig die WP als analyse afwezen, afbrokkelden, kwam WP weer op. En het lijkt alsof die jaren-tachtig-versie nu weer opbloeit, deels door hetzelfde gebrek aan strijd en gerelateerde gemoedstoestand. Maar er was toen ook al scherpe kritiek waar we nu ook van kunnen leren.

Belangrijke kritiek of Mumbo Jumbo?

‘Het is het soort psychospirituele mumbo jumbo, dat, omdat het de resonantie heeft van de politieke bewegingen van zijn tijd en door sociale problemen te reduceren tot individuele oplossingen, persoonlijke voldoening inkleedt als politieke bevrijding.’ – Sivanandan, 1985.11

WP is noch een duidelijke theorie, noch een adequate expressie van racisme. In de context van de politieke terugslag fuseert wit privilege met obscure eufemismen, soms resulterend in een depolitisering van antiracisme. Zoals Sivanandan aanwees kwam toen het idee van consciousness-raising op , dit proces ‘stond toe dat de ervaring van racisme een kwestie van zwarte perceptie werd12, met andere woorden: racisme wordt steeds meer een kwestie van gedrag op basis van witte vooroordelen, daarmee verdwijnen kwesties als macht en structurele uitbuiting uit ons gezichtsveld. Juist het inzicht dat zwart en wit in strijd bondgenootschappen kunnen smeden, tot gedeelde inzichten komen, wordt niet beschreven door WP. En dit is eigenlijk gek als we beseffen op welke theorieën WP oorspronkelijk gestoeld was.

Conceptueel leunt WP op wat de marxist WEB DuBois theoretiseerde als psychological wage (psychologisch loon). DuBois’ analyse was dat racisme, behalve onderdrukking en vooroordelen op basis van xenofobie en superioriteit ook wel degelijk een geschiedenis had als een doelbewuste en nauwkeurig geplande strategie om te voorkomen dat witte en zwarte arbeiders zich zouden verenigen. Witte suprematie ‘dreef zo’n een wig tussen de witte en zwarte arbeiders dat er vandaag de dag waarschijnlijk in de wereld geen twee groepen arbeiders bestaan met praktisch dezelfde belangen die zo’n diepe en hardnekkige haat en angst voor elkaar hebben en die zo ver uit elkaar worden gehouden dat geen van beiden hun gedeelde belangen zien.’

Racisme zorgt voor verdeeldheid tussen groepen met dezelfde belangen en zorgt voor een ideologische binding tussen witte arbeiders en de witte uitbuiters. Op die manier werkt racisme tegen de belangen van zowel witte als zwarte arbeiders. DuBois’ vraagstelling was dus, waarom witte arbeiders racisme accepteerden, terwijl het hun eigen belangen als arbeiders ondermijnde. De verdeeldheid tussen arbeiders gaf de uitbuiters namelijk vrij spel om hen tegen elkaar uit te spelen en de lonen en arbeidsvoorwaarden van beide groepen te verlagen. Maar witte arbeiders werden voor hun lagere lonen ‘voor een deel gecompenseerd met een soort publiek en psychologisch loon.’13

Natuurlijk zijn de consequenties van hun verschillende wages materieel en zal dit ook andere ‘privileges’ creëren. Het is dus niet alleen psychologisch. Maar het lot van witte en zwarte arbeiders is onder het kapitalisme verbonden, omdat de bevrijding van zwart en wit tegen uitbuiting aan elkaar gekoppeld is door racisme. DuBois vond het belangrijk dat wit en zwart, ondanks het symbolische wage van witheid, ook bondgenootschappen smeden. Hij liet zien dat dit racisme (en verdeel en heers) soms kon overstijgen, en dat in dat proces geïnternaliseerde racistische ideeën afgeleerd kunnen worden. Hoewel DuBois geen enkele illusie over had over witte suprematie, zocht hij naar strategieën om verdeling te overbruggen. Racisme gaf witte arbeiders allerlei institutionele voordelen, maar volgens DuBois – anders dan voor veel privilege theoretici – dus juist geen materieel voordeel in de strikte zin van het woord ‘wage‘.

In onze tijd zien we dit in enigszins andere vormen nog altijd terug: het is geen toeval dat de verzwakking van links en de vakbeweging in de afgelopen decennia; de stagnatie van ons levenspeil en de afbraak van rechten en sociale voorzieningen; en de opkomst van racisme en extreemrechts parallelle maatschappelijke ontwikkelingen zijn.

WP is dus een multi-interpretabel begrip, maar de academische wortels ervan zijn traceerbaar. Noel Ignatiev en Ted Allen13, Peggy McIntosh14, en David Roediger zijn gerelateerde sleutelfiguren. Allen delen de opvatting dat dat extra wage over wit privilege gaat. Maar helaas hebben een aantal academici de lessen van DuBois selectief ingezet. Hoewel het terecht is om de romantische interraciale arbeiderseenheid te problematiseren, schiet dit door in scepticisme, bijvoorbeeld in het populaire concept ‘wages of whiteness’). Whiteness studies opende de deur naar de op kleur, cultuur en afkomst gebaseerde analyse waar activisten nu nog mee te maken hebben. Critici zoals Robin D.G. Kelley, Keeanga-Yamahtta Taylor en Brian Kelly hebben aangetoond hoe de radicale materialistische theorie van DuBois is vervangen door vooral psychoanalyse.15 DuBois beperkte zich niet tot witte suprematie, omdat hij een politiek-economische analyse had. Als gevolg van dit soort scherpe maar gezonde kritiek (met onderbouwde recuperaties van DuBois) zijn diverse studies aangepast (zie Roedigers nieuwere werk). Deze aanpassingen worden in de kritiekloze adopties nauwelijks geupdate, en dus ook niet in delen van de protestbewegingen die zich daarin comfortabel voelen. Het is treurig dat juist onder de naam van critical studies de analyse van de relatie tussen ras en klasse minder kritisch werd en onze theoretische wapens verzwakten.

Een van de zwaktes is dat de nauwe opvattingen individuele betekenissen van macht mobiliseren (man over vrouw, wit over zwart, abled over disabled, straight over queer, etcetera). Zoals ik aangaf, nadat in de jaren tachtig collectief verzet was verslagen, ontstond de neiging om racisme tot subjectieve ervaring samen te persen en los te koppelen van systeemkritiek en een grotere nadruk op persoonlijke verantwoordelijkheid: awareness (bewustzijn). Maar het punt is dat meer bewustzijn niet heeft geresulteerd in meer mobilisatie. Integendeel, het was een tijd van scherpe afname van mobilisaties.

Hoe meer arbeiders gedemoraliseerd raakten, hoe kleiner het klassenelement (‘proletarian check’) in de academische opstelling en campus activisme. Zo werd WP een op kleur gebaseerde morele meetwaarde en steeds minder bruikbaar voor een materiële analyse,maar ook minder passend bij eerdere vormen van strijd. Kritiek van witten zelf geldt niet, want dat is een poging tot ‘silencing’, het krijgt dus ook een hoog catch-22 gehalte.

Dit is een paradox. Als we focussen op gedrag (gevoed door cynische opvattingen) van witten, op exposing en calling out, dan is het niet vreemd dat witte mensen nooit ‘echt’ bondgenoten kunnen zijn: ze zullen nooit ‘echt weten’ wat racisme inhoudt, want weten kan namelijk alleen door ervaren. Ze kunnen dus niet bijdragen aan het debat of de strijd. Het belang van de organische link met (massale) klassenstrijd zit hem in die relatie: als we ons meer richten op gedeelde identiteiten boven gedeelde sociale belangen, dan zullen we ook samen minder ervaringen delen; dan is het voor activisten ook moeilijker om te leren omgaan met verschillende identiteiten, prioriteiten of vormen van verzet; en dus verandert onze beleving van wat solidariteit is. Dus bij ‘massastrijd’ gaat het om meer dan cijfers of kwantiteit: het gaat juist ook om de kwaliteit van de diversiteit zelf.

Activisten adopteren een nieuwe taal: privilege in plaats van onderdrukking; klassisme vervangt uitbuiting; solidariteit wordt positionaliteit.16 De term ‘kameraad’ is grotendeels vervangen door ‘ally’. Het is veelzeggend dat ‘ally’ is overgenomen in Nederland in plaats van het meer toepasbare ‘bondgenoot’. Een bondgenoot is namelijk iemand die aan je zijde strijdt—dat is wat anders dan een ‘ally’, die jouw strijd steunt. Het principe van eenheid krijgt zo een paternalistische lading, verdacht, dus iets wat opgedrongen wordt. De Australische indigenous activist Lilla Watson zei terecht: ‘Als je hier bent om me te helpen, verspil je je tijd. Maar als je bent gekomen omdat jouw bevrijding met de mijne is verbonden, laten we dan samenwerken.’

Wat we ook zien is dat zonder kritische uitdaging van binnenuit dit afglijdt in een neerwaartse spiraal. Eén van de conservatieve verschuivingen is de poging om mensen van kleur te herdefiniëren als ‘niet-zwart’, dus vooral als Arabisch, Latino of Aziatisch. Als zij niet ‘echt’ zwart zijn hebben zij minder recht van spreken over racisme. Ook zien we vaker een kunstmatige scheiding tussen ‘moslim’ en ‘zwart’. Dat creëert een nieuw soort hiërarchie die nog verder vernauwt en exclusief is in plaats van inclusief. Zo kan de notie ‘Whiteness’ geruisloos tot een nieuwe epistemische orde lijden: zwart > bruin > wit; een orde van onderdrukking waarbij de rol van macht of positie van klasse ondergeschikt wordt.

Wanneer we ‘ally-ship’ zien als vervanging van gezamenlijke strijd, problematiseren we solidariteit. Het loskoppelen van linkse klassenanalyses van racisme impliceert andere strategieën en tactieken. Maar historisch werd klassenpolitiek juist als wapen in de strijd tegen racisme ingezet. In de woorden van de Combahee River Collective:

We beseffen dat de bevrijding van alle onderdrukte volkeren de vernietiging van de politieke economische systemen van kapitalisme en imperialisme noodzakelijk maakt, net als het patriarchaat. Wij zijn socialisten omdat we geloven dat werk moet worden georganiseerd voor het collectieve voordeel van degenen die het werk doen en de producten maken, en niet voor de winst van de bazen. Materiële bronnen moeten gelijkelijk worden verdeeld onder degenen die deze bronnen maken. We zijn er echter niet van overtuigd dat een socialistische revolutie die niet ook een feministische en antiracistische revolutie is, onze bevrijding zal garanderen. […] Hoewel we het in essentie eens zijn met Marx’ theorie zoals die gold voor de zeer specifieke economische relaties die hij analyseerde, weten we dat zijn analyse verder moet worden uitgewerkt om onze specifieke economische situatie als zwarte vrouw te begrijpen.17

Daarom maakt het soort strijd en het type analyse, heel veel uit.

Whities to the back: Hoe het beste de plank misslaan

Privilege-analyses en delen van whiteness studies geven een beter inzicht in hoe racisme zich verschillend manifesteert, vooral bij witte middenklasse, (cis) hetero-mannen. Maar de nadruk op bewustwording en representatie verkleinen de ruimte voor het analyseren van macht en het incorporeren van gedeelde verledens. Bij protest via of op universiteiten (als we eerlijk zijn: voornamelijk elite-ruimtes, vandaar die eerdergenoemde ‘proletarian check’) is het disciplineren van witten bij sommige white privilege-aanhangers erg populair.

Het richt het focus op onthullen (expose) waarbij persoonlijke ervaring en gedrag centraal staan: ‘check your privilege’ is vaak losgekoppeld van gezamenlijke acties. Zo worden witten soms uitgesloten of juist naar voren geschoven: tijdens een mars ‘whities to the back’ maar als er politiegeweld is ‘whities to the front’. Witten kunnen geen antiracistische kameraden zijn want… ze zijn wit. Daarom wordt de term ‘ally’ verkozen boven ‘kameraad’. Zo mogen we constant teleurgesteld zijn. Dit is een kosmos waarin we onze bril omgekeerd dragen – wat groot (mogelijk) is lijkt klein en wat klein (onmogelijk) is lijkt groot. En het wordt competitief, het opent de deur naar het fenomeen oppression-olympics.

Ook sommige witten propageren dit idee enthousiast. Tijdens een antiracismeconferentie in Rotterdam stond op het programma ‘De Witte is het Probleem’.18 De witte spreekster had het voornamelijk over de individuele verantwoordelijkheid van witte mensen. Omdat ze geen analyse bood over hoe racisme structureel relateert aan sociaal-economische onderdrukking, of hoe cultureel racisme zich verhoudt tot institutionele formaties, werden de beschrijvingen allegorisch voor schuld. Dit is een recept voor passiviteit. Het is jammer dat een nieuwe generatie activisten hiermee moet opgroeien, dit als norm ervaren. Ik merk dat er door de (vooral op social media) disciplinering witten of zelfs andere migranten te bang zijn om zich uit te spreken en pro-actieve engagement of zelfs kritische discussie voorkomen wordt.

Maar een bril kun je afzetten. In ons activisme kunnen we zelf keuzes maken: welke radicale nalatenschap willen we voortzetten? Privilegetheorieën en de daaraan gelinkte terminologie en omgangsstijlen zijn eigenlijk slappe aftreksels van de radicale dekolonisatie politiek, zoals dat opkwam tijdens inspirerende bewegingen of als deel van de anti-imperialistische nalatenschap, te vinden bij Frantz Fanon (vooral zijn werk geschreven in Algerije); of de ongelooflijk inspirerende Amílcar Cabral tegen het Portugese kolonialisme in Guinee-Bissau; maar ook deels in het werk van de Libanese communist Mehdi Amel (ook wel de Arab Gramsci genoemd)19, en natuurlijk Walter Rodney, de Guyanese historicus die het baanbrekende How Europe Underdeveloped Africa schreef.20

De strategie van collectieve strijd en geloof in eenheid zijn kernwaarden van de zwarte militanten. Om Fred Hampton van de Black Panther Party te parafraseren: waarom de strategieën van de onderdrukker nadoen? Waarom onszelf in kleine compartimenten opsplitsen en nieuwe hiërarchieën bedenken? Echt verzet betekent de volledige logica, niet alleen de producten, van je onderdrukker te weigeren. Niet worden doodgeschoten door de racistische politie of niet worden geweigerd bij de deur van een club omdat je Marokkaan bent is allesbehalve een privilege. Ook voor de Panthers was dit een bevochten keuze, waarbij het in essentie niet alleen gaat om kleur, maar juist om een linkse inhoud. Legitimiteit reduceren tot kleur is het ontkennen van onze eigen complexiteit. Dit zien we weleens in definities van intersectionaliteit waarbij ontkend wordt waar linkse zwarte feministen voor stonden.21

Dit zal vroeg of laat leiden tot een hiërarchie van onderdrukking en essentialiseren van ‘schuld’. Want als de witten niets meer te zeggen hebben, moet de volgende rang worden aangepakt: de zogenaamde ‘bruinen’, Marokkanen, Turken, soms zelfs moslims als algemene referentie. Dit kan door een Turkse vrouw op mensenrechtenschendingen tegen zwarte migranten in Libië of een Marokkaan van historische collaboratie door moslims in slavernij aan te spreken. In abstracte zin kan de onderdrukte in de ene context een onderdrukker zijn in een andere context. Maar deze vergelijkingen sluipen onze activistische discussies in als generaliserende categorieën, met als bizar gevolg dat een van de meest uitgekotste minderheidsgroepen in Nederland tot onderdrukker wordt geabstraheerd. Dit doet ons ook beseffen dat categorieën ‘zwart’ en ‘wit’ uit de VS geïmporteerd en universeel gemaakt worden, ze worden in Nederland gestandaardiseerd in een context waar de historische en materiële intersectie een andere is. Zo worden gradaties in onderdrukking genegeerd en blijft de witte suprematie van het neoliberalisme buiten schot.

Alleen in een omgekeerd universum worden bruine dictators in de ene context gelijkgesteld aan de meest gehate minderheidsgroep in een andere. Het is net zo kortzichtig als een willekeurige Antilliaan voor islamofoob uitmaken, of Surinamers anti-Marokkaans noemen omdat sommigen op de PVV stemmen en rechts-populisten de ene minderheid weleens als ‘goede’ voorbeeld tegen de ander inzetten. Een vergelijkbare bekrompenheid zagen we tijdens een antiracismedemo toen een groep van de route afweek ter hoogte van De Dokwerker omdat Joden ook slavenhouders waren. Terwijl het protest Joodse slachtoffers van uitroeiing herdacht, werd dit ‘white dominance over black history.’.22

Zo’n neerwaartse spiraal ontstond tijdens een seminar op de Universiteit van Amsterdam afgelopen november. Een paar critici beschuldigden een Turkse spreekster (Bilge Sirma) van white-washingen haar werk ‘silencing black voices’. Meelezers en bezoekers wezen erop dat de spreekster een vrouw van kleur is, stelden voor dat we de strijd tegen onderdrukking samen moeten aangaan terwijl we verschillende ‘privileges’ hebben. Dat werd op de Facebookpagina van het evenement beantwoord met spot en stereotiepe GIFs.

Tijdens het seminar sprak een bezoekster, een van de weinige progressieve academici van kleur, zich kritisch uit over de wijze waarop de Turkse spreekster werd behandeld. Ook op Facebook gaf ze aan dat de term ‘poc’ en ‘black’ inclusief zijn. Maar als antwoord werd ze beschuldigd van anti-zwart racisme. Het meest opvallend was dat mensen van kleur op de meest essentialistische wijze werden bejegend, precies zoals we dat van de dominante witte kant van het politieke spectrum opgediend krijgen. Er werd een semantische scheiding – op basis van een al even kunstmatige muur tussen vrouwen van kleur – opgetrokken. In dit model worden verschillende oorzaken, identiteiten en tradities gereduceerd tot huidskleur en een chauvinistische verdeling tussen mensen van kleur gereproduceerd.

Maar naast de teleurstellend politieke inhoud zien we ook het negatieve effect op hoe en tegen wie we activistische instrumenten inzetten. Het seminar werd geboycot. Deze actie moest volgens de critici de organisatoren van het seminar en de gast zelf tot reflectie aanzetten. Boycot, of ‘no platforming’ is een zeer specifieke tactiek en gereserveerd voor fascisten. Dit doen we onder strikte voorwaarden juist uit zelfbescherming en door hier laks mee omgaan ondergraaf je jezelf. Onze instituten zullen iedere kans om ons monddood te maken aangrijpen (deze pogingen zien we bijvoorbeeld bij debatten tegen extreem rechtse haatzaaiers of voor Palestina).

Het netto resultaat was dat de spreekster, een vrouw van kleur, het woord werd ontnomen – ze was zichtbaar ontdaan en vertelde achteraf ook dat ze het een vreselijke ervaring vond, ze had zowel kritiek op de organisatie als hoe ze werd behandeld door de critici. Niet alleen werd boycot als instrument verkeerd ingezet, ook de kritiek daarop van andere mensen van kleur werd afgekaatst met het verweer: ‘je legt zwarte stemmen het zwijgen op,’ Dit heeft de subtekst dat de ene persoon van kleur meer legitimiteit heeft dan de ander. Maar de wedervraag: ‘welke zwarte stemmen?’ maakt al snel duidelijk dat het een gelegenheidsargument is, natuurlijk is er helemaal niet één soort zwarte stem. Zelfs op de betreffende UvA bijeenkomst waren zwarte vrouwen aanwezig die de spreekster wel wilden horen. De vraag is of deze vervelende confrontaties ook openingen kunnen worden. We hebben de keuze om voorbeelden uit reactionaire situaties te vergeten en juist die van revolutionaire ervaringen voort te zetten. Progressieve antiracisten bepleiten al vele decennia een radicale transformatie. DuBois en CLR James wilden juist te begrijpen op welke wijze zwart-witte eenheid ontstaat, zodat we lessen kunnen trekken, juist wanneer het uitzonderingen zijn, om die vervolgens te generaliseren.

Radicale Transformaties

…en als ik het over de massa’s heb, heb ik het over de witte massa’s, ik heb het over de zwarte massa’s en de bruine massa’s, en ook de gele massa’s. We moeten het feit onder ogen zien dat sommige mensen zeggen dat je vuur het beste met vuur bestrijdt, maar wij zeggen dat je het vuur het beste blust met water. Wij zeggen dat je racisme niet met racisme bestrijdt. We gaan racisme met solidariteit bestrijden. Wij zeggen dat je het kapitalisme niet met zwart kapitalisme bestrijdt; je bestrijdt kapitalisme met socialisme. – Fred Hampton, 1969

Soms wordt de notie intersectionaliteit ingezet als substituut voor praktijk van solidariteit. Eén van de gevolgen is een verdeling van prioriteiten (onderdrukking) en soms zelfs cultureel essentialisme. Maar identiteit is geen absoluut gegeven. De tweedeling tussen zwart en wit leidt ertoe onze niet-witte complexiteiten te negeren en interne hiërarchieën te ontkennen. Ironisch genoeg draaide de heropleving van intersectionaliteit in de jaren tachtig om een rechtszaak aangespannen door een zwarte vrouw vanwege discriminatie als zwarte en als vrouw. De rechter wees het pleidooi af met het argument dat ze moest kiezen op welke basis ze de aanklacht van discriminatie wilde voortzetten; het kon niet allebei. Kimberlé Crenshaw bracht intersectionaliteit als alternatief aan, om de realiteit van meerdere en overlappende onderdrukkingen te begrijpen, niet andersom om te fragmenteren.23

Het racisme ervaren is maar een deel van het verhaal. Keeanga-Yamahtta Taylor schrijft in haar boek From #BlackLivesMatter to Black Liberation over de overlap tussen armoede en racisme, de belangrijkste relatie in de VS.24 Ondanks dat ook zij racisme nooit helemaal te boven komen, spelen de zwarte elites een duidelijk andere rol. Die tegenstrijdigheid was zichtbaar in de opkomst van Black Lives Matter, in reactie op politiegeweld onder een zwarte president. Nooit eerder was de paradox zo pijnlijk, en daarom werd een analyse gebaseerd op huidskleur zo limiterend.

Ook in de zogenoemde ‘dekoloniale kritiek’ leidde intersectionalisme tot kunstmatige scheidingen tussen kapitalisme en racisme. De suggestie dat antikapitalisme de focus is voor socialisten (voor wit) en antiracisme de hoofdprioriteit voor zwart activisme was bijvoorbeeld de kernstrategie dat het online-initiatief Decolonise the Mind poseerde.25 Dat winkelt dus selectief in het werk van CLR James, WEB Du Bois, tot Angela Davis, Cedric Robinson en Manning Marable. Dat veroorzaakt een treurig geheugenverlies over deze zwarte stemmen in onze beweging. Daarom zijn de eerdere ontdekkingen en bijdrages van zwarte radicale denkers, en de herontdekking ervan zoals dankzij het belangrijke werk van de Black Archives in Amsterdam, zo belangrijk.

Dat witte antiracisten zich niet kunnen committeren omdat ze schuld dragen door hun ‘privileges’ in een racistisch systeem benadrukt persoonlijke verantwoordelijkheid. Witte BN’ers die zich uitspraken tegen Zwarte Piet werden afgedaan als ‘witte progressieven die dankbaarheid zoeken’, en ‘net doen of je antiracistisch bent maar intussen je eigen carrière vooruithelpen.’ Zo wordt solidariteit gereframed als instrument waarmee je ‘ownership’ (eigendom) van iemand anders haar strijd claimt, alsof het slechts een manier is om onderdrukten het zwijgen op te leggen. Zulk cynisme moedigt uiteindelijk vooral rivaliteit aan en, zoals Edward Saïd zo scherp zag: ‘degraderen de verschillende ervaring(en) van anderen naar een mindere status.’26

De overdreven focus op afscheiding en kleur was precies waarom wit privilege niet aansloeg in de jaren zestig. Assata Shakur schreef bijvoorbeeld: ‘Een van de belangrijkste dingen die de Partij deed, was heel duidelijk maken wie de vijand was: niet de witte mensen, maar de kapitalistische, imperialistische onderdrukkers. Zij haalden de zwarte bevrijdingsstrijd uit een nationale context en plaatsten die in een internationale context.’27

Ook postcolonial studies erfde de kunstmatige klasse-versus-race scheiding. Rahul Rao schreef over de kritieken die ongeïnteresseerd zijn in repairing differences.28 Hij legt uit dat, zoals vaak met luidruchtig bravado – ‘het kan mij niet schelen, we doen het op onze eigen voorwaarden’ – de zwakte van onze beweging reflecteert. Hij vraagt: wat is dan eigenlijk ‘het politieke nut van het focussen op zo’n onbetwistbaar en onoverbrugbaar verschil, ter relatieve verwaarlozing van moeilijker en herstellend werk van het vinden van manieren om samen over verschillende vormen van onrecht te denken?’

Misschien het meest vooruitstrevende voorbeeld van onderlinge solidariteit was de Rainbow Coalition die in 1969 door de Black Panthers onder leiding van Fred Hampton werd opgezet in Chicago. Deze coalitie bracht groepen en organisaties met verschillende etnische achtergronden samen om voor hun gedeelde belangen te vechten. De Rainbow Coalition markeerde een sprong vooruit, omdat de beweging steeds progressiever werd in haar betoog voor cross-racial unity. Dat was het allergevaarlijkste dat een kapitalistische staat zich kan voorstellen; zelfs niet-zwarten konden lid worden. Bob Lee herinnerde zich: ‘We wisten dat onze organisatie het niet lang zou uithouden en we wisten dat we snel moesten zijn. We hielden onszelf niet voor de gek.’29 Inderdaad werd Hampton vermoord en stortte de coalitie in elkaar.

Zijn dood was deel van een patroon: raciale onderdrukking gekoppeld aan imperialisme en kapitalisme, en daarmee een enorm publiek bereiken. Ook Malcolm X werd vermoord kort nadat hij zei: ‘Je kunt geen kapitalisme hebben zonder racisme.’ Maar denk ook aan Martin Luther King in 1967 ‘Het kwaad van het kapitalisme is even reëel als het kwaad van militarisme en het kwaad van racisme’ (Southern Christian Leadership Conference); ‘Het feit is dat het kapitalisme is gebouwd op de uitbuiting en het lijden van zwarte slaven en blijft gedijen op de uitbuiting van de armen – zowel zwart als wit, zowel hier als in het buitenland’ (The Three Evils of Society). Dit soort sociaal-economische verbanden tussen racisme en kapitalisme maakte hen vijanden van zowel zwarte separatisten als racisten. Dit is het soort kritiek vanuit linkse zwarte hoek op witte/privilege theorie. Het is dan ook frappant dat al deze strijders worden geclaimd en willekeurig geciteerd over de huidige meningsverschillen heen.

Sivanandan schreef terecht dat witte navelstaarderij ‘witten opsloot in een modus van zelfkastijding’. Toen witte activisten hem vroegen of en hoe ze met de antiracisme strijd konden meedoen antwoordde hij: ‘Wie je bent is wat je doet.’

Conclusie

We moesten ontdekken dat moed en toewijding niet genoeg zijn. Om een bevrijdingsstrijd te winnen moet je zowel de weg kennen als de wil hebben – Assata Shakur, 198730

Wit privilege geeft ons een strategie die onze potentiële kracht verzwakt, en onze potentiële zwakheden versterkt. Morele kritiek heeft zin, bijvoorbeeld als we steun mobiliseren, en emoties zijn nodig. Maar als materiële verandering niet het doel blijft, verandert het moralisme in een pacificerend pessimisme. Het idee ‘ally’ (passieve witte steun) wordt dan een self-fulfilling prophecy: als witte mensen zich vooral moeten bezighouden met het checken van hun privilege, kunnen ze niets doen. Dat wordt weer ‘bewijs’ dat ze zo weinig praktische verandering brengen. De aantrekkingskracht van simplisme daargelaten, leidt het tot een armoedige theorie vol voldongen feiten.

Politiek en activisme zijn ook persoonlijke aangelegenheden. Als je vandaag iemand kleineert of uitsluit, dan verlies je een medestander. Dit is eigen aan politiek bedrijven in de publieke arena. Assata Shakur ageerde in haar tijd over de ‘machocultus’ in delen van de beweging: ‘Ik vertelde hen dat ik de voorkeur gaf aan de beleefde en respectvolle manier waarop burgerrechtenwerkers en zwarte moslims met de mensen spraken, in plaats van de arrogante ‘fuck you’-stijl van het BPP-kantoor van Harlem … Ik haat arrogantie, of het nu wit is of paars of zwart.31

De plicht van waardigheid en de oproep tot eenheid liggen in elkaars verlengde. De afwezigheid van onderling respect en de hype van sociale media (waarin we worden opgejaagd om mee te doen in het verzamelen van zoveel mogelijk likes, in een politieke cultuur van competitie, gericht op individuele prestaties en publiciteit), gaan hand in hand. Dat verraadt ons zwakke historische kader, waarbij we onterecht denken we dat we – naast super stoer – geweldig origineel zijn. Onlangs gaf Essed antwoord op de vraag wat ze graag wilde meegeven aan activisten. ‘Ik denk vooral waardigheid’. Dat leek me een bewuste positieve interventie. Shakur en Essed lijken ieder op hun eigen manier proberen te zeggen: we willen erkenning, maar niet ten koste van anderen.

Dit is geen morele kritiek, want waardigheid en respect hebben juist ook te maken met mijn eerdere punt over onze keus om onze tradities te herontdekken en deze voort te zetten. Het is belangrijk om te beseffen dat anderen voor ons de weg hebben geopend, en dat deze voorgangers daar een zware prijs voor hebben betaald. Voor veel van de activisten in Nederland van in de afgelopen 15 tot 20 jaar betekende hun stellingname tegen Pim Fortuyn of Van Gogh en tegen de backlash van 9/11, dat zij hun carrières niet kon ontplooien en vaak dat hun persoonlijke reputatie kapotgemaakt werd. Sommigen zijn het land uitgegaan, anderen raakten uitgeput.

Zonder de ervaringen van de jaren 2000 kunnen we onze strijd van vandaag niet begrijpen. Net zoals we zonder de inzet van zwarte activisten in de jaren zeventig en tachtig de opkomst van strijd tegen Zwarte Piet sinds 2015 nooit volledig zullen begrijpen. Deze verhalen en ervaringen zijn onze historische wortels, ze geven ons het uithoudingsvermogen om door te zetten. Ze hadden een ander vocabulaire en soms andere prioriteiten, maar datzelfde zullen volgende generaties over de huidige generatie zeggen.

Terwijl Esseds en Wekkers boeken als populaire werken worden omarmd, wordt er selectief uit geplukt. Terwijl de witte zelfgenoegzaamheid (of onschuld) wordt bekritiseerd, wordt het idee van solidariteit en zmv (zwart-migrant-vluchteling, de Nederlandse variant van women of color) afgewezen: het spreekwoordelijke ‘having the cake and eating it.’ Zoals ik aangaf zijn er verschillende politieke en ideologische opvattingen hierover en zij vormen deel van onze trotse nalatenschap. De afgelopen jaren worden discussies op het scherpst van de snede gevoerd door linkse mensen van kleur; er zijn meerdere interessante publieke interventies geïnitieerd32 in innovatieve outlets voor en door mensen van kleur zoals Nikhil Singh, Michael Dawson en Rahul Rao.33 Dat kan in Nederland ook.

En dat moet ook. Maar we hebben veel tegenwind. Steun voor antiracismecampagnes is zwak. Soms gaan witte progressieven en liberalen ons ‘whitesplainen’ wat racisme wel of niet is. En soms komt antiracisme uit de ene mondhoek en racisme uit de andere. Recent zagen we bijvoorbeeld hoe Anne Fleur Dekker aanhaakte bij racistische stigma’s om enkele activisten van kleur vals te beschuldigen van antisemitisme en vervolgens loog dat zij uit Comité 21 Maart gezet zou zijn.34

Dit is per slot van rekening de cognitieve dissonantie van de Europese intelligentsia die zichzelf als immuun voor kritiek beschouwt. We moeten dat als antiracisten niet nadoen. We zijn beter. We zijn kritischer. We zijn sterker.

We moeten daarom onze meningsverschillen publiekelijk en in de geest van kameraadschap delen: dan lopen we niet het risico om tegen elkaar uitgespeeld te worden. Intellectuele eerlijkheid versterkt onze politiek. Daarbij kunnen we actief samenwerken in een gezamenlijk front tegen alle onderdelen van dit systeem dat privileges creëert voor een kleine minderheid die door dat systeem profiteren van de meerderheid. Shakur had het over ‘verantwoording voor elkaar en naar elkaar’ in dat proces. Constructieve kritiek is belangrijk: ‘zonder dat hebben mensen de neiging om te verdrinken in hun fouten, niet om ervan te leren.’35

Het gaat bij socialisten ten slotte vooral om hoe de logica van kapitaal, macht, en de daaraan gekoppelde maatschappelijke waarden en normen, ongelijkheid (re)produceren. Het gaat er hier dus om waar we (samen) de zwakste schakel moeten vinden in onze strijd. Hierdoor is het doelgericht, en ligt de focus bijvoorbeeld vaak op eenheidsstrijd; zonder enige naïviteit over de koppigheid van racisme en de diepgewortelde klassenverschillen.

Onze interpretaties beïnvloeden onze strategie, en zoals we zagen, op termijn ook ons gedrag. Ook daarom hebben we elkaar nodig. Radicaal zijn zou synoniem moeten zijn voor inclusief, en voorbij onze eigen, persoonlijke, strijd gaan. Gelukkig gebeurt dit ook, dit zien we toen activisten uit Palestina, Ferguson, Johannesburg en de Standing Rock elkaar virtueel omarmden. Dat zou ook veel meer onze focus moeten zijn, want waarom doen we dit anders allemaal? Ik begon over Sivanandan, en het lijkt me goed om met hem te eindigen: ‘The people we write for are the people we fight for.’

 

Noten