Hun miljoenen, onze schulden

Nieuwe cijfers over miljonairs in geven aan dat het bijzonder goed gaat met de rijken in Nederland. Wie echter wat verder kijkt dan de eenzijdige berichtgeving, ziet de keerzijde aan dit verhaal: de ongelijkheid is groot – en groeiende. Dat er meer ruimte lijkt te komen om loonsverhogingen af te dwingen is goed nieuws, maar het maakt wel uit hoe die eruit gaat zien.
4 oktober 2017

Door Jeroen van der Starre

Het CBS heeft nieuw onderzoek gepresenteerd over miljonairs. De berichtgeving in de gevestigde media hierover viel nogal tegen: de vragen die nieuwsredacties blijkbaar het meest interessant vonden gaan over de lifestyle van deze rijke personen.

Gelukkig geeft het onderzoek ook inzichten in de achtergronden: het echte verhaal over miljonairs is namelijk een verhaal over ongelijkheid. De keerzijde van de concentratie van welvaart in de handen van een kleine groep van miljonairs is de opeenstapeling van schulden bij de meerderheid van de bevolking.

Maar laten we beginnen bij de miljonairs. Zij vormen slechts 1,4 procent van de bevolking, maar bezitten gezamenlijk 44 procent van het vermogen. Een gemiddelde miljonair bezit bijna 3 miljoen. Maar ook onderling zijn de verschillen groot: de groep miljonairs valt uiteen in de hogere middenklasse en de ultrarijken. De rijkste 0,1 procent van de huishoudens bezit maar liefst 11 procent van het totale vermogen: gemiddeld 15,5 miljoen euro. Dat gaat om een groep van 7.600 huishoudens.

Het is geen geheim dat de allerrijksten rijk worden van hun bezit, van werken wordt je slechts heel zelden rijk. Het is dan ook geen verrassing dat 40 procent van het bezit van miljonairs bestaat uit een ‘aanmerkelijk belang’ in een onderneming. Bij de meest vermogende 0,1 procent van de bevolking is dat 55,6 procent.

Hier staat tegenover dat – afgezien van woningbezit en hypotheekschuld – tweederde van de bevolking netto alleen maar schulden bezit. Het totale vermogen van huishoudens voor wie loon de belangrijkste bron van inkomen is, daalde tussen 2007 en 2015 met maar liefst 40 procent. Aangezien ook topmanagers en algemeen directeuren formeel in loondienst zijn, geeft dit nog een vertekend beeld.

Veruit het grootste deel van het vermogen zit hij de rijkste tien procent van de bevolking. Deze groep bezat in 2015 maar liefst 68,3 procent van de rijkdom. In 2007 was dat nog ‘maar’ 56,1 procent. Al deze cijfers geven aan wat we al lang weten: dat de meeste mensen niets dan schulden bezitten, dat de rijken rijker worden. Wat wel heel opvallend is, is hoe snel dit gaat.

Kapitaal en arbeid

Dit is niet ontstaan van de ene op de ander dag. De krachtsverhoudingen tussen kapitaal en arbeid zijn steeds verder verschoven in het voordeel van het kapitaal. Dit is de achtergrond van het feit dat de arbeidsproductiviteit nu een stuk hoger is dan voor de crisis, terwijl de reële beloning van werkenden nog altijd lager is. Om met Marx te spreken: de uitbuitingsgraad van werkenden is sinds het begin van de crisis stevig verhoogd.

De zwakke positie van werkenden vertaalt zich ook in de daling van de arbeidsinkomensquote (AIQ). Deze geeft een grove indicatie van de verhouding tussen lonen en winsten – hoeveel procent van elke verdiende euro naar arbeid en hoeveel naar kapitaal gaat. De AIQ is in de afgelopen jaren alleen maar gedaald, tot bijna op het lage niveau van voor de crisis. In 2013 lag het AIQ nog op 78 procent, inmiddels is dat teruggevallen naar 73 procent.

Tot slot is ook de belastingdruk steeds meer verschoven naar werkenden, terwijl de rijken en grote bedrijven belastingvoordelen kregen uitgedeeld. In 2007 was de loonbelasting – een van de belangrijkste onderdelen van de loonheffing – goed voor 28 procent van de belastinginkomsten van het rijk. De vennootschapsbelasting (de belasting op winst) voor 13,8 procent en de dividendbelasting 2,8 procent. De opbrengst van de loonbelasting was in 2015 maar liefst 43 procent hoger en is nu gestegen tot 36,8 procent van de totale belastinginkomsten.

De vennootschapsbelasting daalde in dezelfde periode met 13,2 procent tot maar 11 procent van de belastinginkomsten. De opbrengst van de dividendbelasting daalde met 17 procent tot 2,1 procent van het totaal. Ondertussen bleef de opbrengst van de BTW ongeveer even groot: ruim 30 procent van de belastinginkomsten komt daar vandaan. Maar BTW is bij uitstek een belasting die veel zwaarder weegt op mensen met weinig geld: die geven over het algemeen namelijk vrijwel hun hele inkomen uit.

Positie werkenden

Natuurlijk is het niet zo dat werkenden het slechtste af zijn in deze situatie: mensen met een arbeidsbeperking of chronische ziekte, werklozen of ouderen met een klein pensioen, maar ook sommige kleine ondernemers zitten in veel zwaarder weer.

Maar dat de belangen van de rijken en de grote bedrijven zoveel zwaarder zijn gaan wegen, heeft wel alles te maken met de zwakke positie van werkenden. De arbeidersbeweging is in de hele geschiedenis van het kapitalisme de enige macht geweest die de eindeloze geldzucht van het kapitaal kon beteugelen.

De opkomst van flexwerk en pulpbanen heeft een belangrijke rol gespeeld in het ondermijnen van een strijdbare arbeidersbeweging. In 2003 was de verhouding vast/flex nog 84/16, in 2007 was dat al 80/20 en vorig jaar 74/26. Het feit dat een steeds groter deel van de werkenden zonder pardon op straat gezet kan worden, betekent ook dat zij veel kwetsbaarder zijn en een groter risico lopen als zij in actie komen.

Het is dan ook van heel groot belang dat de openingen om hogere lonen en meer vaste banen af te dwingen in het cao-traject maximaal worden benut. Het cao-traject zou gebruikt moeten worden om een algemene loonronde af te dwingen.

De uitspraken van Rutte en van werkgeversvoorzitter De Boer – die beiden aangeven dat de lonen omhoog kunnen – laten zien dat er ruimte is.

Maar als vakbondsleden moeten we ons ook beseffen dat hun idee van een loonsverhoging anders is dan het onze – de werkgevers zullen willen inzetten op prestatiebeloningen en andere cadeautjes die gemakkelijk weer in te trekken zijn. Het nieuwe kabinet wil de inkomstenbelasting gaan verlagen en de BTW te verhogen. Dat zou de nettoloon verhogen, maar de kosten vervolgens verschuiven naar de mensen met het minste geld.

De inzet van de vakbeweging zou moeten zijn om het gevecht aan te gaan voor vaste banen en echte loonsverhogingen – ook als dat betekent dat we ervoor moeten staken.