Hoe relevant is darwinisme vandaag?

30 mei 2017

De evolutietheorie is wezenlijk voor ons begrip van alle geschiedenis van de natuur, inclusief de menselijke soort. Zowel het ontstaan als de inhoud van de theorie zijn omringd met mythen, zodat ze ‘weerlegd’ kan worden door christenen en misbruikt door racisten. Mark Kilian analyseert de oorsprong van The Origin of Species.

In het Darwinjaar 2009, 150 jaar nadat The Origin verscheen, verspreidden dertig christelijke organisaties in Nederland het pamflet Evolutie of schepping: wat geloof jij? in een oplage van 6,6 miljoen huis aan huis. De auteurs bekritiseren het absurde idee van ‘geleidelijke ontwikkeling’ van het leven. Zij verklaren de toenemende complexiteit van organismen in de aardlagen anders: ‘aardbevingen, vulkaanuitbarstingen, overstromingen, aardverschuivingen, enz. De kleine diertjes en vissen worden het eerst bedolven. Mensen en dieren vluchten zo goed mogelijk naar hoger gelegen terrein, maar verdrinken en tenslotte worden ook hun lijken bedolven door het zand.’1 Eerst schiep God de soorten dus, en vernietigde ze weer met de zondvloed.

Dit roept vragen op, zoals: waarom? En waarom zijn er dan nog vissen of kleine diertjes? Maar vooral het idee dat God ook de geologie zo maakte, is oud. Zoals we zullen zien, komt het genoemde pamflet neer op het terugdraaien van het evolutiedebat tot vóór 1800 (zie onder: mythe 2).

Sinds Darwins formulering heeft ‘zijn’ evolutietheorie in politieke brandpunten gelegen. Niet alleen is de historische visie op de aarde en het leven aangevallen vanuit religieuze hoek. Het ontstaan van de mensheid, de mechanismen daarachter en ‘de aard van de mens’ staan ook in seculiere hoek ter discussie, tussen echte en wannabe ‘darwinisten’.2

Zelfverklaard ‘darwinist’ Richard Dawkins bijvoorbeeld, bepleit in zijn boek The Selfish Gene dat het niveau van het gen dominant is in selectie. De conclusies van dit argument zijn reactionair: racisme, geweld en egoïsme zouden inherent zijn aan de mens. Met zulke ‘vrienden’ heeft Darwin geen vijanden meer nodig.

Dawkins’ claim werd uitgebreid getest door de bekende paleobioloog Stephen Jay Gould. Die maakte duidelijk dat dit een ernstige breuk is met Darwin, die het organisme als geheel in interactie zag met zijn omgeving. Vervolgens toonde Gould aan dat evolutie op meerdere niveaus werkt (individu, soort, genus), waarbij afzonderlijke genen zelden de doorslag geven.3 Maar we lopen vooruit op de discussie.

Hoewel Darwins eerste formulering onvolkomen was, weerstaat de revolutionaire kern van de evolutietheorie alle kritiek. Dit artikel plaatst Darwin in zijn context, schetst de kern van The Origin, en hoe enkele zwakten zijn gecorrigeerd. Darwins pleidooi dat alle leven één oorsprong heeft, zou een rode draad moeten blijven voor elke antiracist.

Mythe 1: de geniale wetenschapper

De mythe bestaat dat wetenschap in Europa sinds de renaissance het werk was van slimme individuen, als Descartes, Newton en – Darwin. Dit doet niet alleen de mensen tekort aan wie Darwin schatplichtig was, zoals de plantkundige Linnaeus, de geologen Hutton en Lyell, en vele anderen.4 Bovendien wekt dit het onjuiste beeld dat de breuk met religie abrupt was, en deze ‘clean’ werd vervangen door wetenschap.

Maar in Darwins tijd – geboren op 8 februari 1809 als zoon van een rijke arts in Shropshire – was wetenschap geen bestaande sociale categorie. Naast fysica deed bijvoorbeeld Newton aan occultisme. Mensen uit hogere klassen hadden tijd om te verdrijven, en geld voor materiaal. Naast de kunsten waren natuurstudies en filosofie erg populair.

‘Wetenschap’ bestond hierin niet tegenóver religie – het werd gecombineerd. De jonge Darwin vond inspiratie in het invloedrijke werk van de theoloog William Paley, Natural Theology or Evidences of the Existence and Attributes of the Deity. Dat is een pleidooi voor Goddelijk ontwerp van de natuur, dat aanpassing verklaarde doordat God de natuurwetten hanteert. (Dit doet sterk denken aan de moderne stroming van ‘Intelligent design’.)

Dit weerspiegelde de sterke paradoxen van destijds. Het wereldbeeld was creationistisch: God schiep de aarde in zes dagen (met alle soorten, dood en levend), en natuurfilosofen bezongen uitgebreid de perfecte schoonheid van deze schepping. Maar de kerk en feodale adel, wier wereldbeeld dit was, waren in de Engelse revolutie (1640-1660) omvergeworpen. De opgekomen kapitalistenklasse dwong de boeren van het platteland en als arbeiders naar de stad.

Hun aanstormende industriële revolutie brak ook een ander kerkelijk monopolie open: natuurkennis. De geologie duidde de locaties van ertsen, kolen en later olie. Botanici inventariseerden voedingsmiddelen, specerijen en andere nuttige of schadelijke planten. Er ontstond een wereldwijde jacht op arbeid en grondstoffen: imperialisme, slavernij, en dus ontdekkingsreizen.

Sommig onderzoek brak het heersende wereldbeeld puntsgewijs af. De botanicus Linnaeus (1707-1778) was Darwin voorgegaan in het opperen van het Godslasterlijke idee dat mensen en apen verwant zouden zijn. Ook bedacht hij het binomiale namensysteem voor planten en dieren (geslachts- en soortnaam). Vroege edities van zijn Systemae Naturae hadden overigens ook legendarische dieren bevat zoals draken en feniksen.

Mythe 2: evolutie versus schepping

Het maatschappelijke debat was niet: wel of geen schepping, maar: waren het er één of meerdere? Uniformitaristen5 dachten dat aardse processen continu waren sinds de (eenmalige) schepping, en tot op zekere hoogte sloeg dat ergens op. Catastrofisme benadrukten andere waarnemingen. Natuuronderzoeker en zoöloog Georges Cuvier (1769-1832) toonde voor het eerst aan dat bepaalde soorten waren uitgestorven, zoals de grote Megatherium en Mosasaurus. Dat wees op een serie van ‘zondvloeden’ – aardbevingen, vloedgolven etc. – en scheppingen. Moest de bijbel letterlijk of figuurlijk worden opgevat?

Ook de verwantschap van soorten was onderwerp van discussie. Darwins grootvader Erasmus Darwin opperde al in Zoonomia (1794-1796), 65 jaar voor The Origin ‘dat in de grote lengte van de verlopen tijd sinds het ontstaan van de aarde, misschien wel miljoenen eeuwen voor het begin van de geschiedenis van de mensheid… dat alle warmbloedige dieren ontstaan zijn uit een levend filament’ waardoor ze het vermogen ontwikkelden ‘om zich te blijven verbeteren door eigen inherente activiteit, en van het doorgeven van deze verbeteringen aan haar nageslacht, een wereld zonder einde!’6

Het geologische axioma ‘the present is the key to the past’ heet tegenwoordig uniformitarisme, met verwijzing naar zijn aartsvader Lyell: de aarde verandert geleidelijk door (ook) nu werkende geologische en ecologische processen. Maar, schrijft Gould: ‘Lyell hield een complexe visie na op uniformiteit die deze consensus over methode vermengde met een radicale claim over substantie – het werkelijke werken van de empirische wereld. Lyell beargumenteerde dat alle verleden gebeurtenissen – ja, stuk voor stuk – verklaard konden worden door oorzaken die nu opereren. Geen oude oorzaken zijn uitgestorven; geen nieuwe zijn geïntroduceerd. Bovendien hebben verleden oorzaken altijd gewerkt – ja, altijd – met ongeveer dezelfde snelheid en intensiteit als vandaag de dag…’7

Lyell concludeerde, bizar maar logisch in zijn eigen termen, dat alle organismen altijd al hadden bestaan, of konden bestaan. Ze waren ófwel per toeval niet gevonden in de geologische kolom, ófwel hun niet-bestaan was omkeerbaar. Er was geen vooruitgang in de geschiedenis.

Erasmus Darwin was een uniformitarist. Hij dacht, net als de Franse bioloog Jean-Baptiste Lamarck (1744-1829) dat eigenschappen van soorten overgeërfd konden worden. Hij zag ‘evolutie’ echter als synoniem aan ‘perfectionering’. De natuur was een ladder, en een soort kon evolueren als hij maar wilde. Deze stroming bleef echter altijd antwoord schuldig op de vraag: ‘Als mensen van apen afstammen, waarom zijn er dan nog apen?’ Charles’ concept van een (uitgestorven) gemeenschappelijke voorouder vangt dat op.

Uniformitaristen en catastrofisten hadden, ondanks hun tegenstellingen, iets fundamenteels gemeen. Dat was het tijdsconcept van prekapitalistische maatschappijen: geen ‘rechte lijn’, zoals wij ons dat voorstellen, maar een cyclus. Jagers, verzamelaars en boeren kenden de cycli van de seizoenen, van leven en dood. Het troostrijke gevoel van ‘normaliteit’ waarin dit voorzag tot ver in de 18e eeuw werd uiteindelijk verwoest, materieel door het kapitalisme en ideologisch door de evolutionaire wetenschappen.

De theoloog Thomas Burnet (1635-1715), van wie Newton een groot bewonderaar was, probeerde de aardgeschiedenis te reconstruereren door de bijbelse versie van de geschiedenis letterlijk te nemen. Volgens zijn berekeningen was de aarde geschapen in 4004 voor Christus. De schepping en het laatste oordeel waren de begin- en eindpunten van zijn bijbelse cyclus.8

De eerste geologen aanvaardden dit Goddelijk raamwerk. Hutton zag de aarde als ‘een machine van een opmerkelijke constructie’ als organisme met een doel, ‘opmerkelijk aangepast aan het doel van de mens’ en een cyclische ontwikkeling. Hij schreef: ‘Het is met genoegen dat hij de orde en regelmaat in de werken van de natuur waarneemt; en hij wordt gelukkig door het verschijnen van wijsheid en goedertierenheid in het ontwerp, in plaats van in de Auteur van de natuur ook maar iets van de imperfectie te vermoeden die hij in zichzelf herkent.’9 Hij zag de aarde als in dynamische ‘steady state’, met een klokwerk van cycli van opheffing en erosie van continenten, die nog steeds in ieder handboek staan.

Hutton en Lyell waren niet de ‘rationele empirici’ waarvoor ze nu doorgaan.10 ‘Hutton wilde de tijd lezen zoals Newton de ruimte had gereconstrueerd. Als de schijnbare rotzooi van complexe geschiedenis kon worden geordend als een vaste cyclus van herhalende gebeurtenissen, zou het ontstaan en vergaan van continenten zo wetmatig zijn als de omwenteling van planeten’, schreef Stephen Jay Gould.11

Ze deden een uiterste poging om God te redden uit de klauwen van de geologie. Desondanks katalyseerden ze de ontdekking van deep time: een lineaire tijdsdimensie van honderden miljoenen jaren, zonder ‘teken van een begin’ of ‘zicht op een eind’ zoals Hutton het dubbelzinnig verwoordde.12

De evolutie bevat cyclische elementen, zodat ‘de geschiedenis zich herhaalt’. Zo treedt convergentie op, bijvoorbeeld bij de dolfijnvorm van de Ichthyosaurus en het apart ontwikkelen van het oog in inktvissen en gewervelden. Maar trends (“Time’s Arrow”, zoals Gould dit noemt) zijn vitaal: enorme insecten domineerden het land in het Carboon, reptielen in het Krijt, en zoogdieren nu.

De uniformitaristen slaagden erin, na het dumpen van hun meer bizarre ideeën, het paradigma te bepalen van de moderne geologie. Maar ze moesten catastrofistische elementen opnemen, omdat het belang van rampen en vooruitgang in de evolutie bewezen waren. Lyell raakte pas overtuigd van dat laatste in de jaren 1850, toen hij moest erkennen dat zoogdieren niet voor het Tertiair voorkwamen.13

Mythe 3: Darwin als de onderzoeker

Darwin was een geflipte medicijnenstudent met een liefde voor kevers verzamelen, mariene ongewervelden en geologie, toen hij in 1831 aanmonsterde op de HMS Beagle. Kapitein Robert FitzRoy was verslagen als Tory-kandidaat in Ipswich. Voor zijn plan-B, een expeditie, had hij kosten noch moeite gespaard om de Beagle uit te rusten.

Het enige dat ontbrak was reisgezelschap van niveau – zijn eigen klasse: dat was Charles’ toebedachte rol. De scheepsarts zou, zoals gebruikelijk, het natuuronderzoek doen – pas toen deze ziek naar huis was, nam Darwin dit over.

Fitzroy verwelkomde Darwin met een exemplaar van Lyells Principles of Geology (1830). Daar kreeg hij spijt van. De kapitein werd zeer gelovig, en bezocht in 1860 een bijeenkomst over evolutie in Oxford, waar hij met omhooggehouden bijbel het publiek bezwoer God te geloven, en niet de mens.14

Mythe 4: Darwin als racist

Een eerste confrontatie was echter al aan boord. Charles was afkomstig uit een familie met prominente abolitionisten. Hij schreef, geschokt door de slavernij, over Fitzroy:

‘In de reis naar Bahia in Brazilië verdedigde en prees hij de slavernij, die ik verafschuwde, en vertelde me dat hij net een goede slaveneigenaar had bezocht, die zich veel van zijn slaven bij zich had geroepen en gevraagd of ze gelukkig waren, en of ze vrij wensten te zijn, en ze antwoordden allemaal: ‘Nee’. Ik vroeg hem toen, misschien met een sneer, of hij dacht dat de antwoorden van slaven in de aanwezigheid van hun meester iets waard waren. Dit maakte hem overdreven boos, en hij zei dat als ik twijfelde aan zijn woord, we niet langer elkaars gezelschap konden zijn… ik was zeer dankbaar dat ik een uitnodiging ontving van de officieren van de wapenkamer om hen gezelschap te houden. Maar na een paar uur toonde Fitzroy zijn gebruikelijke grootmoedigheid door een officier naar me toe te sturen met een excuus, en een verzoek dat ik zijn gezelschap zou blijven.’15

Darwin beschuldigen van racisme, zoals sommigen doen, is dan ook karaktermoord. In de context van zijn tijd was hij niet alleen progressief – hij stak zijn nek uit door hier zijn hele reis te riskeren.

Mensen die hem populariseerden waren soms wel racistisch, zoals de Duitse bioloog Ernst Haeckel (1834-1919). Darwins neef Galton bedacht de misdadige eugenetica, later de ‘rechtvaardiging’ voor massasterilisaties door de nazi’s, in de VS, en vele derdewereldlanden. Maar dat was niet in Darwins geest, die schreef: ‘Willen de slavenhouders de zwarte mens niet tot een andere soort maken?… Vanuit onze oorsprong in één gezamenlijke voorouder zouden we allemaal verbonden kunnen zijn.’16

De vijfjarige reis van de Beagle bracht Darwin langs Zuid-Amerika en Australië. Hij verzamelde fossielen, dieren en planten terwijl het schip de kust karteerde. Tegen midden maart 1837 speculeerde Darwin al in zijn Red Notebook dat ‘de ene soort verandert in een andere’ om de geografische verspreiding te verklaren van levende soorten, zoals nandoes, en uitgestorven soorten.

Maar uit angst voor ophef schoof hij publicatie twee decennia vooruit. Hij werd chronisch ziek en focuste op afzonderlijke soorten en soortengroepen. Hij besloot pas tot publicatie nadat een andere natuuronderzoeker, Edgar Wallace, hem in een brief zijn versie van de theorie had ontvouwd.

De kern van The Origin

In The Origin verdedigde Darwin drie centrale punten. Het eerste is, dat ‘veel meer individuen van elke soort worden geboren, dan mogelijkerwijs kunnen overleven. Daardoor is er een frequent terugkerende strijd om het bestaan.’17 Ten tweede zijn, binnen een soort, 18 de individuen niet identiek (zoals klonen), maar verschillen ze in kleine mate van elkaar. Deze variaties kunnen worden overgeërfd.

Ten derde geldt voor sommige variaties in een bepaalde omgeving dat ‘het nageslacht dus ook een betere kans zal hebben om te overleven. (…) Ik heb dit principe, waardoor elke geringe variatie, indien nuttig, wordt behouden, de naam gegeven van natuurlijke selectie’, schreef Darwin.19

Religieus als hijzelf altijd bleef, kon Darwin de verbreiding van soorten niet verklaren door Goddelijke interventie. Waarom zou ‘Hij’ voor elk Galapagos-eiland een aparte vink maken? Ook overeenkomsten tussen soorten in grotten en de directe omgeving pleitte tegen afzonderlijke én herhaalde schepping. Een van Darwins sterkste argumenten voor een gemeenschappelijke voorouder is de homologie bij gewervelde dieren: de overeenkomende plaatsing van organen zoals botten, en hun plek. (Ook al bekend bij Linnaeus.20)

Sommige begrippen die Darwin hanteert, zoals ‘concurrentie’ en ‘strijd om het bestaan’ zijn overduidelijk geïnspireerd door het kapitalisme, en een zwakte in Darwins werk. Na het lezen van Malthus’ An Essay on the Principle of Population schreef hij: ‘Hier dan, had ik eindelijk een theorie waarmee ik kon werken.’21 Wel relativeerde Darwin het begrip ‘strijd’: ‘Ik moet vooropstellen dat ik de term Strijd om het Bestaan gebruik in een grote en metaforische zin, inclusief de afhankelijkheid van het ene wezen van het andere, en omvattend (wat belangrijker is) niet alleen het leven van een individu, maar succes om nageslacht achter te laten.’22

‘Fittest’ betekent niet ‘sterkste’, maar ‘de meest aangepaste’ (to fit = passen). Toekomstige generaties zijn onderworpen aan een omgeving die onvoorspelbaar en oncontroleerbaar verandert. Omdat selectie achteraf plaatsvindt, speelde toeval voor Darwin een grote rol. Dat ondermijnt het idee van de evolutie als ladder, met de mensheid als de ‘kroon’ van de schepping.23

Darwin trachtte in The Origin aan te sluiten bij tijdgenoten door als startpunt het fokken van vee te nemen: duiven, konijnen, honden, eenden en paarden. Het gaat om ‘de accumulatie, in één richting, gedurende opeenvolgende generaties, van verschillen die geen enkele indruk achterlaten op het ongetrainde oog.’24 De variëteiten die zo ontstaan, neigen ertoe om verschillende ecologische niches in te nemen. Darwin schrijft: ‘Ik geloof verder dat deze zeer langzame periodieke actie van natuurlijke selectie perfect in overeenstemming is met wat de geologie ons zegt over de snelheid en manier waarop de bewoners van deze wereld zijn veranderd.’25

Darwinisme sinds Darwin

Sommigen gebruiken fouten in The Origin om evolutie compleet te verwerpen. Darwin dacht bijvoorbeeld foutief dat de long was ontstaan uit de zwemblaas (het is omgekeerd), en dat selectie vooral plaatsvond op individueel en soortniveau. Ook de evolutionaire mechanismen worden vaak verkeerd begrepen waar mensen willekeurige kenmerken ‘evolutionair’ verklaren.

Maar dat botst met wat Darwin al ‘correlatie van groei’ noemde: organen evolueren niet onafhankelijk. Soorten kunnen ‘nutteloze’ maar evolutie-‘neutrale’ kenmerken hebben (of die verbonden zijn met een compenserend voordeel). Stephen Jay Gould noemde dit ‘spandrels’.26 Als elk apart orgaan of kenmerk noodzakelijk was, was evolutie logischerwijs uitgesloten. Grote natuurlijke veranderingen zouden elke soort doen uitsterven.

De belangrijkste zwakte van Darwin en zijn tijdgenoten was hun idee dat verandering geleidelijk kan gaan, in stapjes ‘die geen enkele indruk achterlaten op het ongetrainde oog’, zoals Charles schreef. Gould benadrukte dat dit in de evolutie niet klopt. Darwin legde de nadruk op hiaten in de geologie omdat hij verwachtte eindeloze tussenvormen tussen verwante soorten te vinden.

Die zijn er vaak niet, zegt Gould, die een veel letterlijker ‘lezing’ van de geologische kolom bepleit: verandering is sprongsgewijs. Perioden van langdurige stasis – tientallen miljoenen jaren of langer waarin soorten feitelijk stabiel zijn – worden afgewisseld met vrij korte perioden – ‘slechts’ enkele miljoenen jaren – van massale uitsterving en soortvorming. Dit idee van ‘punctuated equilibrium’ is mogelijk Goulds belangrijkste bijdrage aan de evolutieleer.27

De evolutietheorie is niet zomaar ‘een theorie’. Ze is bewezen, en deel geworden van een verenigend wetenschappelijk paradigma. Dit verenigt praktisch de geologie, biologie, antropologie, en delen van de chemie, fysica en genetica. Deze moeten onderling consistent zijn (resultaten en ideeën vergelijken). Bovendien verenigt dit theoretisch alle individuen tot één gemeenschappelijke voorouder.

Daarom blijft Darwin een spook voor racisten. Hij constateerde herhaaldelijk bij paarden, die hun gestreepte voorouder delen met zebra’s, dat ze opeens zebrastrepen hadden teruggekregen.28 Dat noemde hij de ‘terugkeer van oude kenmerken’.

In 1956 kregen Abraham en Sannie Laing in Zuid-Afrika een baby. Ze waren fervente aanhangers van de Nationalistische Partij, en beiden wit. Maar hun dochter, met bruine huid en dicht kroeshaar, was voor elke waarnemer zwart. Sandra Laing werd verstoten, moest een levenslange strijd voeren om ‘wit’ te heten en zag haar moeder pas weer toen deze op sterven lag.29 Door racisme had de terugkeer van voorouderkenmerken op kleine schaal tragische gevolgen: het slachtoffer werd geraakt in plaats dat het dominante racisme aan de kaak werd gesteld.

Dat alle leven op aarde één gemeenschappelijke voorouder heeft, blijft zo politiek relevant. Alle mensen stammen af van één zwarte moeder. Mensen die dat ontkenden organiseerden in de jaren dertig, weinig verrassend, boekverbrandingen. Maar of die geschiedenis zich herhaalt, hangt af van ons allemaal.

Dit artikel verscheen eerder in De Socialist 268, oktober 2014.

Noten

    • 1. Zie http://www.kennislink.nl/publicaties/geloven-in-de-wetenschap.
    • 2. Zie J. Parrington, ‘The Human Genome Project: Brave new world of scientific understanding or false dawn?’ International Socialism Journal 139, July 2013, http://www.isj.org.uk/?id=906.
    • 3. Dat doet het bijvoorbeeld wel bij de oververtegenwoordiging van cystofibrose in Europa: de dragers waren minder vatbaar voor tbc.
    • 4. Zo ontdekte een Conservator van het Natuurhistorisch Museum dat Darwins verzamelde vogels vinken waren, en kon de herkomst uiteindelijk pas worden bepaald aan de hand van de logboeken van de bemanning.
    • 5. Uniformitarisme is het idee van Lyell dat inhield dat de aarde geleidelijk verandert door (ook) nu werkende geologische en ecologische processen. Het moderne axioma ‘Het heden is de sleutel tot het verleden’ is de rationale kern die ervan overbleef. Gould schrijft: ‘Maar Lyell hield een complexe visie na op uniformiteit die deze consensus over methode vermengde met een radicale claim over substantie – het werkelijke werken van de empirische wereld. Lyell beargumenteerde dat alle verleden gebeurtenissen – ja, stuk voor stuk – verklaard konden worden door oorzaken die nu opereren. Geen oude oorzaken zijn uitgestorven; geen nieuwe zijn geïntroduceerd. Bovendien hebben verleden oorzaken altijd gewerkt – ja, altijd – met ongeveer dezelfde snelheid en intensiteit als vandaag de dag…’. (1987 Time’s Arrow, Time’s Cycle. Myth and Metaphor in the Discovery of Geological Time. Harvard University Press, 221pp, p105). Lyell dacht dat alle organismen altijd al hadden bestaan, en ófwel niet gevonden waren ófwel dat hun niet-bestaan een omkeerbaar proces was. De uniformitaristen hebben het debat gewonnen, maar catastrofisten zoals Cuvier, met hun nadruk op plotselinge ‘events’ (aardbevingen, vloedgolven en bergstortingen) erkenden wél vooruitgang in de geschiedenis. Lyell raakte hiervan pas overtuigd in de jaren 1850 nadat hij moest erkennen dat zoogdieren niet voor het Tertiair voorkwamen (Gould 1987, p169).
    • 6. Erasmus Darwin, 1794-1796 Zoonomia (Sect. XXIX, IV.8, Project Gutenberg) Hij schreef dat ‘de sterkste en meest actieve dieren de soorten zouden moeten voortzetten, die daarop verbeterd zouden worden’. Elders schrijft hij: ‘Dit idee van de voortplanting van dieren uit een enkele levende filament van hun vaders, lijkt te zijn geschaduwd of allegorisch in de nieuwsgierige rekening in de heilige Schrift van de vorming van Eva uit een rib van Adam.’ (Darwin, 1794-1796 Sect. XXIX, II.3)
    • 7. Gould 1987, p105.
    • 8. Deze publiceerde hij in Telluris Theoria Sacra (1681). Daarin had hij niet alleen de ouderdom van de aarde berekend door de generaties in de Bijbel tot een chronologie te combineren, maar ook het volume van de oceanen (overigens foutief) berekend om de vraag te beantwoorden of de zondvloed een wereldwijd verschijnsel kon zijn. Stephen Jay Gould bestudeert dit werk uitgebreid in Time’s Arrow, Time’s Cycle. Myth and Metaphor in the Discovery of Geological Time. Harvard University Press, 221pp.
    • 9. Gould, S. J. 1987 Time’s Arrow, Time’s Cycle. Myth and Metaphor in the Discovery of Geological Time. Harvard University Press, 221 pp, p86.
    • 10. Dit foutieve beeld is vooral veroorzaakt door de manier waarop Huttons vriend John Playfair zijn werk later heeft gepopulariseerd, schrijft Gould 1987, pp95-6. Waar Hutton zijn beroemde discordantie (unconformity) bestudeerde als illustratie van Gods grootsheid, ‘Playfair clearly cares about old for old’s sake’.
    • 11. Gould 1987, p78.
    • 12. Gould 1987, p92.
    • 13. Gould 1987, p169.
    • 14. http://en.wikipedia.org/wiki/Robert_FitzRoy
    • 15. N. Barlow 1958, The Autobiography of Charles Darwin 1809-1882, Collins Clear-Type Press, London & Glasgow, 253 pp, p73, http://darwin-online.org.uk/content/frameset?viewtype=text&itemID=F1497&pageseq=75.
    • 16. Paul H. Barrett, (red.) ‘A Transcription of Darwin’s First Notebook on “Transmutation of species”’, Bulletin of the Museum of Comparative Zoology at Harvard College Vol 122/6, 1960, 296pp., p280, http://darwin-online.org.uk/converted/published/1960_BarrettBnotebook_F1575/1960_BarrettBnotebook_F1575.html.
    • 17. http://en.wikisource.org/wiki/On_the_Origin_of_Species_(1859)/Introduction p5. Omdat de citaten kort zijn, zijn deze door de auteur direct vanuit het Engels vertaald.
    • 18. De soort is fundamenteel in de biologie: individuen die samen vruchtbare nakomelingen kunnen krijgen, horen tot één soort.