Wat is de staat?

Het vraagstuk van de staat is cruciaal voor socialisten. Volgens parlementair socialisten is de staat ‘neutraal’ tussen de klassen en bepalen mensen via verkiezingen hoe de staat wordt gerund. Maar de staat speelt een centrale rol in het kapitalisme.
22 augustus 2016

De kapitalistische staat bestaat uit samenhangende instituties: het ambtenarenapparaat, de rechterlijke macht, leger en politie. Deze voorzien de maatschappij van structuur en leiden de dagelijkse gang van zaken in banen. Volgens de heersende visie op de staat neemt het belang ervan met de voortgaande globalisering in rap tempo af.

Maar in de kredietcrisis was de macht van de staat nodig om de banken te redden. Elke regering deed dit voor de banken binnen haar staatsgrenzen. Het beschermen van eigendom bleek een kerntaak van de staat te zijn.

Staten zijn afhankelijk van kapitaal, sommige van buitenlands kapitaal. Zo werd Griekenland op de knieën gedwongen om de voorwaarden van Duitse, Franse en Nederlandse banken te accepteren. Zo stelt ‘de markt’ grenzen aan de bewegingsruimte van de politiek. Moderne staten ontlenen hun bestaansrecht aan de kapitalistische economie. Mensen die denken dat de staat neutraal is, veronderstellen een maatschappij waarin iedereen dezelfde belangen heeft. Socialisten zien dat anders.

Het kapitalisme bestaat uit klassen met tegengestelde belangen: de eigenaren van bedrijven, grond, financieel kapitaal, vastgoed en aandelen aan de ene kant, en een veel grotere groep mensen die op basis van loonarbeid voor die eigenaren werken. Steeds meer mensen vragen zich af hoe de kloof tussen arm en rijk standhoudt. De staat is het grootste deel van het antwoord.

Friedrich Engels schreef hierover: ‘Opdat… deze tegenstellingen – klassen met tegenstrijdige economische belangen – zichzelf en de maatschappij niet in een vruchteloze strijd vernietigen, is een in schijn boven de maatschappij staande macht nodig geworden, die het conflict moet temperen, het binnen de perken van de “orde” moet houden; en deze macht, die uit de maatschappij is voortgekomen, maar zich boven haar stelt en meer en meer van haar vervreemdt, is de staat.’

De staat heeft zich in de geschiedenis bewezen als een instrument van de heersende klasse in de klassenstrijd. Vooral de politie speelt een cruciale rol. Al sinds de eerste stakingen en demonstraties tegen fabriekseigenaren tijdens de Industriële Revolutie trad de politie hard op tegen arbeiders die vochten voor hun belangen. In Groot-Brittannië gebruikte de politie ernstig geweld om de mijnwerkersstaking van 1984 te breken. Plannen om het leger in te zetten lagen klaar. In 2012 werden stakers in Zuid-Afrika vermoord door de politie.

Momenteel worden demonstrerende Fransen hard van de straat geslagen en wereldwijd worden vakbondsleiders en activisten geïntimideerd, opgepakt, gemarteld en vermoord. Naast het geweld om intern de orde te bewaken, heeft de staat met het geweldsmonopolie ook de mogelijkheid om economische belangen buiten zijn eigen grenzen veilig te stellen door middel van oorlog.

Het klassenkarakter van de staat wordt gereflecteerd in de samenstelling ervan. De hoogste functies binnen de staat worden in merendeel uitgeoefend door mensen die behoren tot dezelfde sociale en ideologische kring als de kapitalistische klasse. Zo bestaan er zogenaamde draaideurconstructies tussen functies als politicus of topambtenaar en bestuursfuncties in het bedrijfsleven. Mensen uit de rechterlijke macht, de top van justitie, politie en leger en de hoge ambtenaren komen uit een milieu van dezelfde families en netwerken.

Niet democratisch

Alle functies die zij bekleden – in bedrijfsleven en staat – liggen buiten het bereik van de democratie. Soms klimmen mensen uit de werkende klasse op naar zulke functies, maar dit verandert niets. Hun eigen klassenpositie verandert hierdoor en zulke promotie is bovendien alleen mogelijk als zij zich de normen en waarden van de staat eigen maken.

De staat is dus niet neutraal, maar bestaat om privé-eigendom te beschermen. Omdat de staat volledig afhankelijk is van de kapitalistische economie zal hij zich altijd onderwerpen aan de wetten van die economie. En tot slot zijn de belangrijkste functies in de staat verweven met de heersende klasse en niet democratisch. Dit bleek toen in 1973 de Chileense president Salvador Allende voor de heersende elite ‘te ver’ ging met linkse hervormingen. Toen kwam het leger in actie en vestigde een militaire dictatuur. Duizenden aanhangers van Allende werden opgepakt, gemarteld en vermoord.

Pogingen om via verkiezingen fundamentele verandering te brengen zijn volgens revolutionair socialisten dus vruchteloos. Wanneer democratisch gekozen regeringen veranderingen willen doorvoeren die indruisen tegen de kapitalistisch orde, kan de staat zich tegen hen keren en ingrijpen. Daarom kan de kapitalistische staat niet worden overgenomen, maar moet hij worden vernietigd en vervangen door een nieuw soort van staat, die democratisch gecontroleerd wordt door arbeiders zelf.