Truus Menger-Oversteegen (1923-2016): een strijdster die doorging

Deze zaterdag overleed op 92-jarige leeftijd verzetsvrouw en kunstenares Truus Menger-Oversteegen. Menger-Oversteegen zal vooral herinnerd worden om haar dappere rol in de gewapende verzetsgroep waar ook Hannie Schaft, ‘het meisje met het rode haar’, deel van uitmaakte. Maar ook na de Oorlog bleef ze altijd actief tegen onrecht, als communiste en als kunstenares. Pepijn Brandon staat stil bij haar leven.
20 juni 2016

Ruim tien jaar geleden interviewde ik Truus Menger-Oversteegen in haar huiskamer in het Noord-Hollandse Grootebroek. Voor mij was dat een ontmoeting met een van mijn jeugdhelden, en tegelijkertijd was het praktisch een familieaangelegenheid. Samen met mijn grootmoeder Mirjam Ohringer, die drie weken geleden overleed, en hun vriendin Els Schalker-Karstanje vormde zij een informele club. Ze noemden zichzelf ‘de drie musketiers’ en trokken samen op bij demonstraties, herdenkingen en andere gelegenheden.

Ze hadden elkaar pas na de Oorlog ontmoet, maar deelden een strijdbare jeugd die terugging tot voor de nazibezetting, grote persoonlijke verliezen in de jaren 1940-45, en hun activisme voor de Communistische Partij Nederland (CPN). Het verhaal van Truus was een belangrijk onderdeel van mijn kinderbelangstelling voor de oorlogsperiode, eerst via de ontmoetingen bij mijn oma thuis en als tiener door het lezen van haar indrukwekkende verzetsmemoires, Toen niet, nu niet, nooit.

Truus groeide op in de rode Zaanstreek, in een al even rood nest. Haar ouders waren net als de ouders van mijn grootmoeder actief in de Internationale Rode Hulp, een organisatie die verbonden was met de Communistische Partij. Lang voor de Duitse inval hielpen ze Duitse en Joodse vluchtelingen illegaal de grens over. In haar memoires benadrukte ze dat de overgang van verzet tegen de conservatieve Nederlandse regering naar verzet tegen het nazibewind in eerste instantie niet zo groot was als hij misschien nu lijkt. Hun eerste lessen in de ondergrondse leerden ze als kind in de jaren dertig.

Verzetswerk

Het verzetswerk tegen de nazi’s bestond in het eerste oorlogsjaar nog uit herkenbare activiteiten: het ronddelen van pamfletten, illegale kranten verspreiden, en hulp aan vluchtelingen. Maar met het begin van de razzia’s tegen Joodse Nederlanders en het bloedig neerslaan van de Februaristaking in 1941 groeide de repressie, en verhardde ook het verzet. Frans van der Wiel (commandant van de Raad Van Verzet) benaderde de toen zeventienjarige Truus en haar twee jaar jongere zusje Freddie om, zoals Truus het zelf in haar memoires zei, ‘partizaan’ te worden. Beiden traden toe tot wat een van de meest geruchtmakende gewapende verzetsgroepen in Nederland zou worden. In 1943 sloot ‘het meisje met het rode haar’ Hannie Schaft zich bij hen aan. Hun werk bestond uit sabotagedaden, reddingsacties voor Joodse kinderen en het liquideren van verraders.

In Toen niet, nu niet, nooit beschreef Truus hun activiteiten in een voor haar kenmerkende directe stijl, zonder enige opsmuk. ‘We waren weer “thuis” en gingen zoals altijd twee aan twee aan ’t werk’, schrijft ze over een episode uit 1943. ‘Freddie en Cor, kleine Jan en ik staken die dag een Wehrmachtgarage in de fik. Ons succes gaf de hele ploeg een opkikker.’ Maar achter die zakelijkheid ging veel meer schuil. Het grote verdriet over een transport onder Truus’ leiding dat werd ontdekt, waarbij ’s nachts in een weiland rondom haar de kinderen met machinegeweervuur werden neergemaaid. De moed om door te gaan terwijl kameraden werden opgepakt en gefusilleerd, zoals gebeurde met Jan Bonekamp, Henk de Ronde en vlak voor het eind van de Oorlog met Hannie Schaft.

En de moeilijke morele worsteling waar de grenzen lagen voor het gebruik van dodelijk geweld. In haar interview met mij benadrukte ze hoe moeilijk ze de gewapende strijd vond. ‘Eigenlijk stond die ons helemaal niet op ons lijf geschreven. We waren gewone meiden, en we hadden helemaal geen agressieve bedoelingen.’

Tegenstellingen

Daarnaast kwam de verzetsgroep waarin Truus actief was aan het eind van de oorlog ook nog eens in het middelpunt te staan van de intriges van conservatieve nationalistische krachten om de grote invloed van de Communistische Partij binnen het verzet in te dammen – een episode die later bekend werd als de ‘Velser Affaire’. In haar memoires vertelde Truus het verhaal hoe zij door een commandant van de nieuw opgerichte Binnenlandse Strijdkrachten werd misbruikt om met levensgevaar pakjes smokkelwaar voor een paar rijke vriendjes te vervoeren:

‘“Dat is een speciale opdracht,” verzekerde men ons. Toen ik eens drijfnat van de regen, koud, moe en hongerig bij Mr. Engels een brief bracht, mocht ik even op de mat in de vestibule staan. “Even wachten meisje,” zei hij en kwam terug met een kwartje (!!!) en vier sigaretten… Huilend om de belediging niet als waardig verzetskameraad te worden beschouwd, smeet ik z’n gaven voor zijn voeten en gooide de deur met een smak achter me dicht. Híj was wel met heel andere beweegredenen in de ondergrondse gegaan dan ik.’

De grote tegenstellingen binnen het verzet zijn na 1945 vaak zorgvuldig weggepoetst, om plaats te maken voor het nationalistische beeld van een eensgezinde strijd onder leiding van ‘Oranje’ tegen ‘de Duitsers’. Ook de partijtop van de CPN benadrukte om eigen politieke redenen graag de ‘nationale’ kant van het verzet in de oorlogsjaren.

Idealen

Maar voor mensen als Truus of mijn grootmoeder ging de ervaring tijdens de bezetting over veel meer dan het verlies van nationale afhankelijkheid. Zij streden niet alleen voor de bevrijding van Nederland, maar ook voor een heel ander Nederland in een andere wereld. Daarvoor werden ze door de ‘goede vaderlanders’ lange tijd aan de kant geschoven. Truus eindigde haar memoires met de beschrijving van de eerste herdenking van Hannie Schaft die de CPN in 1952 organiseerde bij haar graf in Bloemendaal. De burgemeester verbood de herdenking, en een grote politiemacht, compleet met tanks, wachtte de herdenkingsstoet op. Niet voor niets duurde het nog tot 2014 voordat Truus en Freddie de hoogste onderscheiding voor verzetswerk kregen.

Trouw aan de idealen die haar bij het verzet hadden gebracht, bleef Truus zich ook na de Oorlog inzetten voor een betere wereld. Dat deed ze door haar politieke activisme rond de CPN, maar ook als kunstenaar. Van Mari Andriessen, de maker van de Dokwerker, leerde ze het vak van beeldhouwer. In de vele monumenten die zij maakte voor de slachtoffers van oorlog, nazisme en racisme staan zowel de kracht van verzet als de verbinding tussen het verleden en de strijd voor een betere toekomst centraal.

Aan de muur bij mijn oma hing een kleine aquarel die Truus voor haar maakte. De achtergrond, in vlekkerige streken, een winterlandschap waarin ook de contouren van Europa herkenbaar zijn. Daaroverheen, in een voor Truus’ werk karakteristieke boog, een lange stoet. In de verte lijkt het een dodenmars, maar de rode vlaggen in de voorgrond laten zien dat het een mars is voor het leven en voor de toekomst. ‘Onze strijd gaat dóór!’, staat er in potlood onder geschreven. Die strijd is door Truus’ lange leven diepgaand verrijkt. In die stoet blijft ze aanwezig.