Oekraïne-referendum: wat zijn de argumenten?

Het debat over het ‘Oekraïne-referendum’ is de afgelopen weken losgekomen. Wat zijn de argumenten die in stelling worden gebracht, en waarop moeten socialisten zich baseren bij het gebruik van hun stem?
25 maart 2016

Door Mark Kilian

Over twee weken wordt in Nederland gestemd over het associatieverdrag tussen EU en Oekraïne. Er zijn vier opties bij het referendum: voor stemmen, tegen, blanco, of niet gaan stemmen. Blanco stemmen lijkt op niet stemmen, maar verhoogt wel het opkomstpercentage: pas bij 30 procent opkomst is het referendum formeel geldig.

De grootste campagne wordt gevoerd door GeenStijl en de SP, die beide pleiten voor een nee-stem. De meeste linkse organisaties doen dat ook; alleen de Internationale Socialisten pleiten voor een boycot, dus niet stemmen.

Weinigen geloven dat de uitkomst van het referendum uitmaakt. De associatie-akkoorden met Oekraïne, Moldavië en Georgië zijn al getekend. Het referendum is raadgevend, en als ‘nee’ wint zal de regering, wijzend op de rest van Europa, dit waarschijnlijk naast zich neerleggen. Het gaat dus niet om het materiële effect, maar om de ‘hearts and minds’ van de bevolking. In dit stuk brengen we de argumenten opnieuw in kaart.

GeenStijl

Dit referendum is begonnen als initiatief van rechts. Eén van hun mikpunten is de Europese Unie zelf: ‘democratie. Daar ontbreekt het nogal eens aan in het bestuur van de Europese Unie’, schreef GeenStijl.

Dit is echter een populistische, nationalistische kritiek. Het probleem met populisme is dat het ‘het algemeen belang’ als uitgangspunt lijkt te hebben, terwijl het in werkelijkheid de belangen van een minderheid zijn die worden gediend. Waaróm de democratie in Europa en in Nederland beperkt is, vraagt GeenPeil daarom niet – het antwoord dat grote bedrijven daar een hoofdrol in spelen, komt namelijk niet goed uit.

GeenStijl lanceerde GeenPeil in 2014 als initiatief om stemmen te tellen vanwege ‘een te grote Brussel bemoeienis met onze nationale democratie.’ Ook die laatste wordt bekritiseerd, maar zeer selectief: ‘Nooit wordt (aan de burgers) gevraagd of we de Grieken wéér miljarden van ons geld willen geven.’

Veel van de tekst van het associatieakkoord is nietszeggend, andere delen – over wapenhandel of mensenrechten – behoorlijk hypocriet. Het heeft zeker punten genoeg om over te struikelen. Zo staat in artikel 3 dat ‘dat de beginselen van een vrijemarkteconomie aan hun betrekkingen ten grondslag liggen’.

Die vrijemarkteconomie maakt de miljardensubsidies mogelijk aan ‘onze eigen’ banken, de aanval op de pensioenen en de afbraak van de zorg. Grootschalige belastingontduiking door de superrijken gaan hand in hand met dwangarbeid voor werklozen. Maar daar hebben figuren als Jan Roos en Thierry Baudet geen probleem mee, en dus ook geen antwoord op.

Daarom is het referendum voor rechts een middel om xenofobe flauwekul in onze hoofden te proppen. Bijvoorbeeld: ‘Dankzij Griekenland weten we … dat de EU-landen communicerende vaten zijn: ons surplus vult hun tekort aan.’ Dat Griekenland nog steeds rente betaalt over de leningen die de trojka verstrekt, is GeenStijl kennelijk ontgaan. Evenals het feit dat Griekenland uiteindelijk in de problemen kwam omdat het als afzetmarkt fungeerde voor multinationals uit de kern van de EU.

Het ‘anti-Europese’ standpunt van GeenPeil is tegelijk behoorlijk hypocriet. Roos en consorten gebruikten namelijk Europees geld voor een paginagrote advertentie in De Telegraaf om voldoende handtekeningen binnen te krijgen om het referendum af te dwingen. Dat geld was afkomstig van de Britse racistische partij UKIP.

Voor-campagne

De schaal van de nee-campagne heeft de regeringspartijen inmiddels gedwongen tot een ja-campagne. Voormalig voorzitter van de Europese Raad Herman van Rompuy noemde medio maart een dreigende nee-stem een ‘blamage’ voor de Nederlandse regering.

PvdA-fractievoorzitter in het Europees Parlement Paul Tang bepleitte op Joop dat een ja-stem een keus is voor ‘democratie en stabiliteit aan onze buitengrenzen’. Hij koppelde de nieuwe mogelijkheden voor Nederlandse bedrijven om handel te drijven met Oekraïne naadloos aan de slogan ‘feest van de democratie’.

Dat dit Europa ondemocratisch en vooral een feest voor de investeerders is, verliest Tang voor het gemak uit het oog. Dit ligt in de lijn van het PvdA-standpunt bij het referendum over de Europese grondwet in 2005, waar de partij ook een ja-campagne voerde. In de tussenliggende jaren, waarin arbeidsrechten onder druk kwamen en racisme opkwam, heeft de partij daar geen stelling tegen genomen.

Het handelsakkoord komt voort uit de belangen van een deel van onze eigen heersers. Een stem vóór dit associatieakkoord is daarom voor socialisten ondenkbaar. Het is verweven met de neoliberale agenda, waarbij lonen, vakbondsrechten en voorzieningen worden afgebroken terwijl de regeringen zelfs de vluchtelingen van hun eigen oorlogen de deur wijzen.

Paradoxaal genoeg creëert de nee-campagne van de SP zelf ook illusies in Europa: de eerste Spanning van 2016 schrijft: ‘Wat ooit begon als samenwerking van Europese landen om de vrede te bewaren en de sociale en economische vooruitgang te bevorderen, is nu in de ogen van veel Nederlanders – en andere Europeanen – een totaal uit de hand gelopen project geworden, dat zich tegen de burgers keert. De EU speelt de baas op tal van terreinen, neemt soevereiniteit af van lidstaten en burgers en kiest voor een neoliberale ontwikkeling van economie en samenleving’ (pagina 7).

Dit is niet alleen historisch onjuist – de Europese Gemeenschap werd nooit door pacifisten gerund maar door de grote bedrijven – maar schept bovendien de illusie dat deze EU voor een andere ontwikkeling zou kunnen kiezen (tussen de regels: met de SP).

Linkse argumentatie

In het debat over het akkoord wordt nogal wat overhoop gehaald. Links wijst er terecht op dat de rijkdom uit vrijhandel bij een handjevol bedrijven terecht komt, dat mensenrechten worden geschonden en dat grootschalige milieuvernietiging dreigt. Maar deze op zichzelf juiste feiten zijn daarmee nog geen argumenten voor een nee-stem.

Socialisten zouden moeten vertrekken vanuit de belangen van de arbeidersklasse als geheel. De vraag is hoe deze klasse internationaal in een betere positie komt om te vechten tegen het kapitalisme dat ons overal overheerst. Omdat de uitkomst van het referendum zelf irrelevant is, gaat het vooral om de ideeën eromheen.

Oekraïne werd onafhankelijk in 1991 bij het uiteenvallen van de Sovjet-Unie. Door een golf van privatiseringen kwamen grote delen van de economie in handen van voormalige partijbonzen. Tegelijk verarmden grote delen van de arbeidersklasse, omdat niet-concurrerende bedrijven werden gesloten en de werkloosheid enorm steeg.

De rijken in Oekraïne worden ‘oligarchen’ genoemd: een oligarchie is een maatschappij waarin de macht in handen is van een kleine groep. De term ‘oligarchen’ is een fossiele uitdrukking die na de jaren ’70 in onbruik is geraakt. Het opgraven ervan versterkt vooral het idee dat Oekraïne ‘anders’ is, achterlijk is vergeleken met ‘beschaafd’ Europa. (Europa kan echter op dezelfde gronden ook een oligarchie genoemd worden.) Het wijzen op ‘corruptie’ speelt een vergelijkbare rol: rechts gebruikt dit ook als klassiek argument tegen ontwikkelingshulp.

Vaak wordt verwezen naar het stuk van Chris de Ploeg in De Groene Amsterdammer. Dat laat zien dat de Oekraïense bevolking verdeeld is in Oekraïners en etnische Russen. Dat is het resultaat van Stalins bevolkingspolitiek: hij verhuisde Russen naar de toenmalige republieken om hen als buffer te gebruiken tegen eisen van zelfbeschikking. Desondanks hebben veel republieken in de voormalige USSR zich sinds 1989 losgemaakt.

Met deze eis van zelfbeschikking zouden socialisten solidair moeten zijn, of het nu om Baskenland, Schotland of Oekraïne gaat. Dat deze eis momenteel de vorm aanneemt van het zoeken van toenadering tot de EU is, in gegeven geopolitieke context, weinig verbazingwekkend. Niet alleen nemen pro-Europese partijen tweederde van het Oekraïense parlement in, maar in de winter van 2013 demonstreerden mensen massaal tegen het niet-ondertekenen van het associatieakkoord.

In Nederland is dat nog geen reden om voor het akkoord te stemmen, maar wel om niet tegen te stemmen. De brede steun in Oekraïne voor het akkoord is niet te reduceren tot een paar fascistische groepjes, maar reflecteert het bewustzijn van een aanzienlijk deel van de Oekraïense arbeidersklasse.

Als we werkelijke solidariteit met hen willen opbouwen, moeten we hen ook in staat stellen zelf te ervaren wat de EU vertegenwoordigt. Om een onafhankelijk socialistisch bewustzijn te ontwikkelen, hebben Oekraïense arbeiders hun eigen leerproces nodig. Een belerende houding vanuit een land als Nederland, waar Wilders aan kop gaat in de peilingen, draagt daar niet aan bij.

Als links in Europa (Nederland) hen de boodschap ‘niet welkom’ stuurt, is dat niet alleen paternalistisch, maar zaait het verdeeldheid. Het is geen toeval dat in de maanden voor het referendum racistisch stennis werd geschopt over Oekraïners die ‘misbruik’ zouden maken van de vertrekpremie voor vluchtelingen.

Fascisme

De opkomst van fascistische groepen in Oekraïne is absoluut problematisch. Volgens sommigen is het afwijzen van Oekraïne vanwege ‘de invloed van fascisme’ dus een vorm van internationale solidariteit. Maar het probleem speelt ook binnen de EU: extreem-rechts groeit in Hongarije, Polen, Frankrijk, Duitsland en Nederland zelf.

Wie antifascisme serieus neemt, zou dit vooral ook moeten doen binnen de eigen landsgrenzen: daar kun je per slot zelf actie organiseren. Maar waar de SP Oekraïne veroordeelt, blijft ze hier het antwoord op racisme en fascisme goeddeels schuldig. Voor de SP-leiding is ‘fascisme’ iets uit de geschiedenis of in het buitenland – Oekraïne bijvoorbeeld. Door de nadruk te leggen op de ideologie en de rol van fascisme aan de staatsmacht, wordt bovendien een eerdere fase van deze beweging genegeerd: het ontstaan van een straatbeweging die migranten en linkse mensen bedreigt en zelfs vermoordt.

Volgens de Spanning heeft iedereen ‘het recht om mensen te mobiliseren. Dat recht ligt, met steun van het parlement, immers vast in de wet’ (pagina 4). Bij het mislukken van de Pegida-mars in Amsterdam gaf SP-raadslid Peter Kwint aan dat hij dit ‘betreurde’. Dit liberale standpunt over mobilisatie speelt de nazi’s in de kaart.

Solidariteit wordt een hol woord als we in Nederland niet dezelfde strijd voeren als arbeiders in Oekraïne. Als we de nadruk leggen op de verschillen, voeden we de nationalistische en racistische argumenten die overheersen in het nee-kamp: ‘Een Nee-stem is dus een stem voor conservatisme, voor nationalisme, voor een Wij tegen dat enge, corrupte Oekraïne’, zoals Lennart Feijen en Bas Schuiling op Joop schreven.

Ook in Nederland heersen ‘oligarchen’, die we alleen terecht niet zo noemen. Ook corruptie bestaat hier, of het nu illegaal is of legaal, bijvoorbeeld de ‘nevenfuncties’ van politici. En datzelfde geldt voor onveilige kerncentrales en plofkippen.

SP-leden werden landelijk ingezet voor het flyeren voor een nee-stem in het referendum, ook in het weekend van de internationale dag tegen racisme en een nieuwe Pegida-bijeenkomst in Utrecht. Zo wordt zelforganisatie door activisten vervangen door institutionele politiek.

Daarom vond het werkelijke gevecht voor solidariteit plaats buiten de partij om. De demonstratie van enkele honderden demonstranten groeide aan tot 1500, omdat een grote groep mensen geschokt is door de nazi-marsen en de behandeling van de vluchtelingen. De uitdaging voor links ligt erin om hun ‘hearts and minds’ te winnen voor zelforganisatie en zelfbevrijding, en niet voor een papieren democratie zonder keuze op 6 april.