Zwendel, zeepbellen en de financiële crisis

28 mei 2015

Dat banken geen veilige thuishaven zijn van ons spaargeld werd pijnlijk duidelijk in 2008. Financiële zeepbellen spatten uiteen, banken dreigden om te vallen en werden met miljarden aan belastinggeld gered. De reddingsoperatie van de staat ging gepaard met grote bezuinigingen die mensen raken die niets met deze crisis te maken hebben. Maar waar kwam die zeepbel vandaan?

Momenteel neemt de macht van de banken alleen maar toe en is de volgende financiële zeepbel alweer in de maak. Dit wordt inzichtelijk gemaakt door de boeken van Ewald Engelen, De schaduwelite, en Joris Luyendijk, Dit kan niet waar zijn. Het maakt de vraag naar de verklaring des te urgenter. Daarvoor moeten we naar de oorzaak van de financiële zeepbel kijken en de vraag beantwoorden welke rol de banken precies spelen in het kapitalisme.

Continuïteit

Luyendijk stelt in zijn boek Dit kan niet waar zijn dat in Londen, een van de grootste financiële centra van de wereld, en zeker het grootste in Europa, banken zich niet anders zijn gaan gedragen na het uitbreken van de crisis. Luyendijk onderbouwt dit met een selectie van de vele interviews die hij deed met bankiers. De continuïteit van winst maken ten koste van de klanten van de bank wordt bewaakt op een hele fundamentele manier.

In de financiële wereld in Londen is er onder de groep die Luyendijk interviewde geen ontslagbescherming. Er is een praktijk bij de banken dat mensen van het ene op het andere moment kunnen worden ontslagen, ook als ze hun werk goed doen. Lees: als ze zorgen dat de doelen die het management heeft gesteld om zoveel mogelijk winst te maken ruimschoots worden behaald. De boodschap over ontslag moet helder zijn: het kan jou ook overkomen.

Kritiek op de destructieve praktijken van de banken voor de klanten kan dus niet van binnenuit komen en in de plaats daarvan ontstaat er een cynische mentaliteit. In de City geldt het motto ‘have lunch or be lunch‘ oftewel je belazert of je wordt zelf belazerd. Als je financiële product een tijdbom bevat, dan had je klant de contracten met de kleine lettertjes maar beter moeten lezen. De afweging om een product wel of niet te verkopen, gaat niet over kwaliteit. Het gaat over hoeveel reputatieschade het oplevert als uitkomt hoe nadelig het financiële product uitpakt ten opzichte van de winst die wordt verkregen. Bankmedewerkers worden weinig blootgesteld aan kritiek van buitenaf op deze praktijk.

Mensen die sleutelposities krijgen, maar niet tot de top van de banken doordringen raken volkomen geïsoleerd in hun sociale leven en werken onder enorme druk. De cultuur heerst dat het leven draait om het werk en de targets om meer geld te verdienen. Soms worden op dezelfde positie mensen aangenomen terwijl ze denken dat zij de enige zijn die het klantenbestand in beheer heeft. De leidinggevende daarboven controleert wie het meeste overheeft om de target te halen – waar die manager weer op wordt afgerekend. Een begrafenis missen en dat laten weten aan je leidinggevende, omdat de bank je verwacht bij een klant, kan dan net de doorslag geven voor baanbehoud.

Cockpit

Het is, volgens insiders die Luyendijk aan het woord laat, een kwestie van een paar uur geweest tijdens het dieptepunt van de financiële crisis waarop de gewone burger niet meer had kunnen pinnen. Niemand zou meer overzicht hebben over het reilen en zeilen van de banken. Een burgeroorlog met rellen lag op de loer. De metafoor die Luyendijk hiervoor gebruikt is het vliegtuig waar vanuit de intercom passagiers tot rust worden gemaand terwijl er niemand in de cockpit zit. Deze dreiging is de rechtvaardiging geworden voor de grote reddingsoperaties vanuit de staat.

Uit de interviews blijkt dat de cockpit nog steeds leeg is. CEO’s van grote banken hebben geen benul van de risico’s van de financiële producten waar de bank in handelt. Een boekhouder van een grote bank stelt dat niemand de bank meer echt snapt, ook de insiders niet: ‘Als interne boekhouders horen wij de bank te begrijpen en dit inzicht te illustreren met onze cijfers. In werkelijkheid is het bijna andersom. We doorlopen een proces, en als iedere stap keurig is gezet dan geldt de uitkomst als legitiem. Wat wij doen is feitelijke legitimeren.’ Banken kunnen niet zichzelf reguleren, zodat er politieke interventie nodig is. Luyendijk is duidelijk hierover, maar vervolgens geeft hij een fundamenteel probleem aan voor deze politieke interventie.

Nationale staten worden door de grote banken tegen elkaar uitgespeeld omdat ze internationaal opereren. Het zou volgens hem tot een concurrentieachterstand leiden als de banken alleen in Nederland aan banden worden gelegd omdat ze dan vertrekken naar landen waar ze wel ruimte hebben. Hij erkent dat op internationaal niveau er ook geen coördinatie is om de banken aan banden te leggen en er dus weinig te verwachten valt op dit niveau. Dit leidt tot de fundamentelere vraag hoe het komt dat banken zoveel macht hebben. Het is op dit punt dat Engelen met zijn boek over de schaduwelite verder gaat door de verwevenheid van de financiële elite met de politieke beleidsmakers te analyseren.

Het boek van Ewald Engelen over de schaduwelite begint met een lijst van deelnemers. Daar is helaas veel commotie over geweest die ten koste ging van de aandacht voor de inhoud van het boek. De commotie ging over de vraag met welke criteria de mensen op de lijst waren gekomen. Die waren inderdaad onduidelijk, maar de lijst speelt als zodanig in het boek van Engelen een volkomen ondergeschikte rol.

Te groot om te falen

Engelen laat zien dat de financiële elite wilde bewerkstelligen dat Nederland na de City in Londen op nummer twee in Europa zou komen als de plek voor financiële transacties. De grote banken wilden in Nederland vooral schaalvoordelen krijgen om aantrekkelijk te zijn voor grote multinationals. Banken wilden daarom een zo groot mogelijke balans creëren.

Deze balans werd vergroot door versoepeling van de leenvoorwaarden voor mensen die een huis wilden kopen en daarvoor wilden lenen en vervolgens de handel in hypotheekschulden. Het idee dat de crisis in 2008 is komen overwaaien uit de VS door leningen die Amerikaanse burgers niet konden aflossen is volgens hem onjuist. Nederland is uniek in de wereld met zijn eigen hoge hypotheekschulden.

Engelen laat zien dat Nederland uitzonderlijk is in de omvang van zijn financiële sector – met als gevolg een extra gevoeligheid voor financiële crises. ‘Een levendige verpakkingsindustrie, ook wel securitiseren genoemd, werd toegejuicht door De Nederlandsche Bank midden jaren negentig.’ Engelen legt uit dat niet alleen hypotheken werden herverpakt om te worden doorverkocht aan institutionele beleggers, maar ook commerciële vastgoedleningen, leasecontracten en autoleningen. Het herverpakken van de risicovolle restanten van gewone leningen met onderpand werd alleen in Engeland, de VS en Nederland gedaan.

Dit leidde tot een financieel waterhoofd. De totale waarde van de Nederlandse securitisaties tot aan 2008 bedroeg bijna 350 miljard. Dat is meer dan 50 procent van wat Nederland in totaal produceert aan goederen en diensten per jaar. Een kwart van de hypotheekcontracten door Nederlandse grootbanken werd doorverkocht aan buitenlandse institutionele beleggers: het andere drie kwart, vooral sinds 2008, werd op de eigen balans gehouden om als onderpand te dienen voor financiering door de Europese Centrale Bank (ECB).

Engelen stelt dat dat verhoudingsgewijs meer was dan waar ook ter wereld. ‘Met desastreuze gevolgen voor de Nederlandse huizenmarkt en de schuldposities van Nederlandse huishoudens. Nederland werd een jachtveld van beleggers, de private-equityhuizen en hedgefondsen, waardoor Nederlandse bedrijven onderdeel werden van multinationale conglomeraten.’ Dit jachtveld werd mede mogelijk gemaakt door de link tussen belastingontwijking en het schaduwbankieren.

Schaduwbankieren

Wat Nederland met name aantrekkelijk maakt voor multinationale grootbanken zijn de vele fiscale verdragen die Nederland heeft met landen over de hele wereld waarmee multinationals belasting ontwijken. Engelen: ‘Geconfronteerd met lage rentestanden en toenemende concurrentie ontdekten grootbanken de interbancaire markt voor kortlopende en langlopende leningen. Door die markt konden ze hun balansen vergroten en zo bij gelijkblijvend eigen vermogen hun winsten en dus bonussen kunstmatig opkrikken. Die zijn immers gekoppeld aan rendement op eigen vermogen. Hoe groter de balans hoe groter de inkomsten, hoe kleiner de buffer hoe groter de winst en de bonuspot.’

De link met belastingontwijking is als volgt. De kasreserves die multinationals om fiscale redenen in andere bedrijven aanhouden fungeren als basis voor het interbancaire betalingsverkeer. Het geld waarmee geldmarktfondsen bijvoorbeeld de kortetermijnleningen kopen waarmee banken zichzelf financieren om hun balansen op te blazen is afkomstig van de miljarden aan kasreserves die multinationals als Apple, Google, Amazon en Starbucks hebben gestald om Amerikaanse vennootschapsbelasting te ontlopen.

Door problemen met winstgevendheid in de reële economie wordt er niet geïnvesteerd in productieprocessen en daardoor nemen de miljarden aan reserves van multinationals hun toevlucht tot het opblazen van financiële zeepbellen.

De bron van rente

Veel van de mechanismen die Luyendijk en Engelen blootleggen zijn niet nieuw. De omvang van de manier waarop schulden worden herverpakt en worden doorverkocht is weliswaar van historisch grote omvang, maar financiële crises zijn er voortdurend geweest sinds het ontstaan van het kapitalisme in de 19e eeuw. Dit heeft te maken met de rol van banken en hun mogelijkheden om tegen rente geld uit te lenen.

Geld is een universeel ruilmiddel en was tot aan de jaren zeventig gekoppeld aan goud. Nu is het deels virtueel, en is het vertrouwen dat geld zijn waarde niet verliest gebaseerd op het bestaan van de centrale banken, de toezichthouders die controle houden over de geldstromen. De groei van het kapitalisme werd mogelijk gemaakt door banken die krediet gingen verschaffen en geld dat kapitalisten voor een tijd niet wilden investeren in de eigen productieprocessen (omdat bijvoorbeeld machines nog niet aan vervanging toe waren), gingen beheren in ruil voor rente.

Voor de bankier lijkt geld het in zich te hebben om met rente meer geld op te brengen. Geld kan meer geld opleveren als het geïnvesteerd wordt in productie en producten en diensten daadwerkelijk worden verkocht. De stand van de rente wordt bepaald door de vraag naar geld en het aanbod van geld. Marx liet in deel III van Het Kapitaal echter zien dat deze rente te herleiden valt tot de hoeveelheid extra waarde die arbeidskracht, ingezet in het productieproces, oplevert als producten worden verkocht.

Marx noemde dit de meerwaarde: nadat de arbeider de waarde van zijn eigen arbeidskracht in het productieproces voor de kapitalist heeft geproduceerd laat de kapitalist de arbeider langer doorwerken en verkrijgt daarmee meerwaarde. Deze meerwaarde kan worden omgezet in geld als de producten waar deze arbeidstijd in zit worden verkocht. Marx geeft dus aan dat uiteindelijk het vermogen van geld om meer geld te generen niet komt door rente, maar doordat in het productieproces arbeidskracht wordt ingezet die meerwaarde produceert. Wanneer deze meerwaarde eenmaal wordt gerealiseerd door de verkoop van producten en diensten, is deze zeepbellen en de financiële crisis de bron van winst en van rente.

De meerwaarde gaat naar de kapitalist, of tegenwoordig de aandeelhouders, en gaat voor een deel naar de banken terug in de vorm van rente. Door rente op leningen kwam deze vorm van kapitaal los van productief kapitaal en kreeg een autonoom karakter in de vorm van banken. Een bijproduct hiervan was de speculatieve financiële zeepbel. Door slimme koop en verkoop van bijvoorbeeld aandelen kon winst worden gemaakt. Een speculatieve financiële zeepbel werd uiteindelijk opgeblazen als er te weinig geld verdiend kon worden met rentedragende leningen die naar productief kapitaal gingen.

De banken waren in de positie gekomen om met zwendel enorme winsten te maken doordat zij de wettelijke ruimte kregen om krediet te verstrekken en omdat bedrijven hun niet geïnvesteerde geld via de banken wilden laten renderen. Maar geheel autonoom was het financieel kapitaal nooit, omdat de rente op kapitaal afkomstig bleef uit de gerealiseerde meerwaarde, voortgebracht door arbeidskracht.

De realisatie vond haar beperkingen in de reële economie: arbeiders die geen geld hadden om de producten te kopen en de lage winstgevendheid waardoor de behoefte aan krediet afnam en daarmee de rentestand daalde.

Er is een voortdurend gevecht geweest tussen financieel kapitaal en productief kapitaal om de verdeling van de koek: de meerwaarde die arbeidskracht opbrengt. De realisatie van meerwaarde door verkoop van producten wordt winst genoemd, maar een deel van de meerwaarde is geen winst maar vloeit terug als rente naar bankiers en investeerders. Kapitalisten staan voortdurend voor de vraag of zij hun geld uitlenen met rente of investeren in het eigen bedrijf met het risico dat producten niet worden verkocht, en dus de meerwaarde niet gerealiseerd.

Symptoombestrijding

Hoe groter een bank hoe meer mogelijkheden er zijn om te bezien waar en aan wie krediet verschaft kan worden. Hoe meer banken erin slagen om kapitaal aan te trekken, hoe groter de kredieten kunnen worden. Grote banken worden als het ware het collectieve zenuwstelsel van het kapitalisme. Daar waar de crisis in winstgevendheid toeneemt en de consumptieve bestedingen afnemen, neemt de speculatie toe.

De crisis kan worden uitgesteld door krediet te verschaffen aan arbeiders en aan kapitalisten en tot speculatie over te gaan, maar dat zijn tijdelijke oplossingen. De gevolgen zijn des te groter als financiële zeepbellen barsten.

De boeken van Luyendijk en Engelen zijn een terechte aanklacht Grote banken worden als het ware het collectieve zenuwstelsel van het kapitalisme tegen deze zwendel en daarmee hebben ze rugdekking van productief kapitaal dat het liefste zelf een groter aandeel van de meerwaarde zou krijgen.

Luyendijk en Engelen lijken te suggereren dat er een financiële sector mogelijk is zonder zwendel, zonder financiële zeepbellen en dat dat een kwestie is van een beter politiek internationaal beleid. Zo stelt Engelen: ‘Juist Nederland zonk dieper weg in de eurorecessie dan landen als Duitsland, Frankrijk en België met een veel minder grote financiële sector, die daardoor het opblazen van meerdere vastgoedzeepbellen hadden weten te voorkomen. Recent onderzoek laat zien: hoe groter de financiële sector, hoe groter de kans op zeepbellen, hoe hoger de private schuldenlast en hoe dieper de recessie als die bellen eenmaal uiteenspatten. Wat ze over het algemeen doen.’

Maar de zwendel is bijzaak. De hoofdzaak is dat de banken er belang bij zullen blijven hebben om alleen nog maar groter te worden. De kracht van banken zit vooral in het faciliteren en verder aanjagen van de kapitaalaccumulatie via kredietverstrekking en het heffen van rente afkomstig uit de meerwaarde van de arbeid. Als dit spaak loopt neemt de financiële zeepbel toe.

De oorzaak van de financiële zeepbel ligt uiteindelijk dus bij de uitbuiting van arbeidskracht in de productieprocessen. Tenzij deze verhouding fundamenteel verandert ten bate van arbeid is het aan banden leggen van de financiële sector symptoombestrijding en laat het de werkelijke oorzaak onaangetast.

Joris Luyendijk
Dit kan niet waar zijn
Atlas Contact / 208 pagina’s / 19,95

Ewald Engelen
De Schaduwelite
Amsterdam University Press / 208 pagina’s / 19,95