Het gezin, de particuliere eigendom en de staat

23 december 2014

Ondanks de mythes over het kerngezin of de heersende clichébeelden omtrent mannen en vrouwen, zijn het kerngezin en de rol van vrouwen daarin niet altijd de norm geweest. Deze zijn ontstaan met het kapitalisme zelf. Door Elizabeth Schulte1

Friedrich Engels maakte als eerste een materialistische analyse van de manier waarop het gezin zoals we dat nu kennen is gevormd tijdens de opkomst van de klassenmaatschappij – inclusief de onderdrukking van vrouwen. Zijn baanbrekende De oorsprong van het gezin, van de particuliere eigendom en van de staat werd geschreven in de context van de ellende van vrouwen in het Victoriaanse Engeland. In 1884, toen het boek verscheen, werd Susan B. Anthony in de Verenigde Staten voor fanaat uitgemaakt omdat ze in het Congres pleitte voor vrouwenkiesrecht. In datzelfde jaar kwam de beweging op voor een achturige werkdag.

Methode

Engels’ boek verscheen slechts vijfentwintig jaar nadat Charles Darwin zijn evolutietheorie had gepresenteerd in Het ontstaan der soorten, en een paar jaar na diens De afstamming van de mens. De oorsprong van het gezin verscheen een jaar na de dood van Karl Marx in 1883, grotendeels gebaseerd op aantekeningen van Engels en Marx over het onderzoek van de antropoloog Lewis Henry Morgan. Morgan publiceerde in 1877 zijn boek Ancient Society, waarin hij als een van de eersten een materialistische methode toepaste om de evolutie te beschrijven van de sociale organisatie van de mens door de tijd heen.

Toen Morgan de Iroquois-indianen observeerde in het noorden van de staat New York, nam hij verwantschapsrelaties waar die totaal verschilden van de familierelaties die tijdens de Victoriaanse periode als ‘normaal’ werden beschouwd. Hij constateerde dat in meerdere gevallen native American mannen en vrouwen georganiseerd waren in relatief gelijkwaardige gemeenschappen, en dat vrouwen een status hadden die ongebruikelijk was voor Morgans lezers in zijn zogenaamde beschaafde tijd.

Een deel van Morgans gegevens zijn verouderd, maar recenter bewijsmateriaal laat zien dat zijn betoog in grote lijnen klopt. De antropoloog Eleanor Burke Leacock bijvoorbeeld, die in 1971 een inleiding schreef bij een Engelstalige editie van Engels’ De oorsprong van het gezin, heeft diverse bijdragen geleverd aan de verbreiding van Engels’ werk, deels om het toen gangbare idee te bestrijden dat mannen ‘van nature’ domineren over vrouwen.

In De oorsprong van het gezin hanteert Engels de materialistische methode, en analyseert de echte ontwikkelingen in de geschiedenis van de menselijke maatschappij. Zo werkte hij Morgans ideeën verder uit, en betoogde hij dat het gezin zoals we dat kennen geen standaardonderdeel is van alle menselijke samenlevingen, maar het gevolg van de opkomst van de klassenmaatschappij. Net als de staat, ontstaat het gezin ten behoeve van een kleine heersende klasse die controle wil uitoefenen over haar eigendom.

Het boek beschrijft manieren waarop mensen zichzelf hebben georganiseerd op een manier die totaal niet leek op het monogame gezin uit Engels’ tijd: samenlevingen uit het tijdperk van vóór de klassenmaatschappij, waarin vrouwen en mannen een zekere seksuele vrijheid genoten en waar een heel andere opvatting heerste over familie. Engels citeert een Amerikaan die door Brazilië trok:

‘Toen hij met de dochter kennismaakte, vroeg hij naar haar vader, in de mening, dat deze de echtgenoot van de moeder was, die als officier in de oorlog tegen Paraguay vocht; maar de moeder antwoordde lachend: Náo tem pai, é filha ida fortuna (zij heeft geen vader, zij is een toevalskind).’2

De Amerikaan vertelt:

‘Op deze wijze spreken Indiaanse of halfbloedvrouwen steeds zonder schaamte of verwijt van hun buitenechtelijke kinderen. En dit is volstrekt niet ongewoon, eerder schijnt het tegendeel uitzondering te zijn. De kinderen … kennen vaak alleen hun moeder, want alle zorg en verantwoordelijkheid komt op haar neer. Van hun vader weten zij niets; Ook schijnt het nooit bij de vrouw op te komen, dat zij of haar kinderen iets van hem hebben te eisen.’ 3

Kerngezin

Op hilarische wijze richt Engels zijn pijlen op de voorstanders in zijn tijd van het traditionele kerngezin. Die trokken dikwijls vergelijkingen met het dierenrijk (net zoals de evolutionaire biologen van nu). Engels schrijft:

‘De bij de vogels voorkomende voorbeelden van trouwe monogamie zeggen helemaal niets over mensen, omdat die nu eenmaal niet van de vogels afstammen. En wanneer strenge monogamie het toppunt van alle deugd is, dan komt de erepalm aan de lintworm toe, die in elk van zijn 50-200 proglottiden of geledingen volledige vrouwelijke en mannelijke geslachtsorganen bezit en zijn gehele leven doorbrengt met in ieder dezer geledingen zichzelf te bevruchten.’4

Als de sociale krachten veranderen, betoogt Engels, dan veranderen ook de opvattingen over het gezin. Door de domesticatie van dieren en de opkomst van de landbouw konden mensen meer dan het absolute minimum produceren om te overleven. Voor het eerst werd een surplus geaccumuleerd, ofwel rijkdom. De komst van de klassenmaatschappij bracht ongelijkheid met zich mee: tussen degenen die rijkdom vergaarden en degenen die dat niet deden, en ook tussen mannen en vrouwen.

In de jager-verzamelaarsmaatschappijen voorafgaand aan de klassenmaatschappijen bestond er een arbeidsdeling op basis van sekse. De vrouwen waren meestal verantwoordelijk voor het verzamelen en het telen van gewassen. Het werk van vrouwen was cruciaal voor het overleven van de groep en stond daarom in hoog aanzien. Mannen namen het jagen op groot wild voor hun rekening, en later kregen ze het toezicht over dieren toen deze werden gedomesticeerd. Er was dus geen systematische ongelijkheid tussen mannen en vrouwen.

Die ongelijkheid kwam met de opkomst van de privé-eigendom, omdat mannen de controle kregen over de productie. Het monogame kerngezin werd het middel om bezit van generatie op generatie door te geven. Het huwelijk werd vooral een eigendomsverhouding. Met de toenemende vraag naar surplus, steeg de vraag naar arbeid.

Vrouwen verkeerden nu in de positie dat ze meer kinderen moesten baren om meer arbeid te kunnen verrichten. Op die manier werden vrouwen gebonden aan het huishouden. Met andere woorden, de arbeidsdeling tussen mannen en vrouwen veranderde op zich niet, maar de productie werd buiten het domein van het huishouden geplaatst. Zoals Engels schreef:

‘Hun ongelijke rechtspositie [van de twee partners, vert.], die wij uit vroegere maatschappelijke toestanden hebben overgenomen, is niet de oorzaak maar het uitvloeisel van de economische onderdrukking van de vrouw. In de oude communistische huishouding, die vele echtparen en hun kinderen omvatte, was het voeren van de huishouding aan de vrouwen overgelaten en evengoed een openbaar en maatschappelijk noodzakelijk bedrijf als het verschaffen van voedsel door de mannen. Met de patriarchale familie en nog meer met het monogame individuele gezin werd dit anders. Het voeren van de huishouding verloor zijn openbaar karakter. Het ging de maatschappij niet meer aan. Het werd een particuliere dienst; de vrouw werd eerste dienstbode en van deelname aan de maatschappelijke productie uitgesloten.’5

Over de veranderingen in het gezin onder het kapitalisme, merkt Engels terecht op dat de komst van vrouwen op de werkvloer een positieve ontwikkeling was, omdat ze hierdoor uit het isolement van het huishouden kwamen. Maar Engels overschat de positieve impact die dit had op vrouwen uit de arbeidersklasse, en koesterde in sommige opzichten een te rooskleurig beeld van het arbeidershuishouden. Engels schrijft:

Hier ontbreekt geheel en al het eigendom, voor welks behoud en overerving immers juist de monogamie en de heerschappij van de mannen werden geschapen en hier ontbreekt dientengevolge iedere drijfveer de heerschappij van de mannen te doen gelden.’6

In deze passage onderschat Engels de krachtige rol van ideologie in het overbrengen van het onjuiste idee dat vrouwen minder dan gelijk zijn aan de man. Dit is vooral belangrijk onder arbeiders, waar het kapitalisme afhankelijk is van de scheiding tussen mannen en vrouwen, die voorkomt dat ze zich verenigen en samen het systeem omverwerpen. Engels gaat ook voorbij aan het feit dat arbeidersvrouwen harder lijden onder hun onderdrukking dan vrouwen uit de heersende klasse.

Er is uiteraard veel veranderd sinds Engels zijn Oorsprong van het gezin schreef. Verreweg de meeste vrouwen hebben tegenwoordig een baan buitenshuis. Alleenstaande moeders zijn een steeds groter onderdeel van de beroepsbevolking. En dankzij de technologische vooruitgang is veel huishoudelijk werk veel minder tijdrovend geworden dan in Engels’ tijd. Toch dragen vrouwen de zware dubbele last van huishouden en werken buitenshuis.

Maar de basisideeën van Engels’ De oorsprong van het gezin zijn onverminderd actueel. Doordat Engels de oorzaak van vrouwenonderdrukking in de klassenmaatschappij zocht, identificeerde hij ook de bron van de mogelijke opheffing ervan. Zoals Engels concludeert:

‘Wat wij dus heden ten dage kunnen vermoeden over de regeling van de geslachtelijke betrekkingen na de aanstaande opheffing van de kapitalistische productiewijze is voornamelijk van negatieve aard, en beperkt zich meestal tot datgene wat wegvalt. Wat zal er echter bijkomen? Dat zal beslist worden als er een nieuw geslacht zal zijn opgegroeid: een geslacht van mannen wie het nooit in hun leven is overkomen, voor geld of andere sociale machtsmiddelen de prijsgeving van een vrouw te kopen, en van vrouwen wie het nooit is overkomen om enige andere redenen dan uit werkelijke liefde zich aan een man te geven, noch de geliefde de overgave te weigeren uit angst voor de economische gevolgen. Als zulke mensen er eenmaal zijn, zullen zij er zich in het minst niet om bekommeren, wat men heden meent dat zij moeten doen, zij zullen zich hun eigen praktijk en een daarop berustende openbare mening over de praktijk van ieder individu zelf vormen en daarmee basta’.7

Noten