Pride: een onbekend hoofdstuk in de Britse mijnwerkersstaking

Het is een van de bekendste stakingen in de geschiedenis: de Britse mijnwerkersstaking in 1984, toen Margaret Thatcher premier was. Veel minder bekend is dat de mijnwerkers steun kregen uit onverwachte hoek: van homo’s en lesbiennes. De film Pride vertelt op ontroerende wijze dit verhaal en leert ons belangrijke lessen over wat solidariteit echt betekent.
27 oktober 2014

Door Kees Hoogendijk

In 1984 staakten 100.000 mijnwerkers tegen het besluit van Thatcher om twintig mijnen te sluiten. Met de succesvolle mijnwerkersstakingen van de jaren 1970 nog vers in het geheugen, was Thatcher vastberaden om deze keer ook de vakbond te breken. Geen middel leek hierbij te worden geschuwd, en de beelden van het keiharde politieoptreden staan bij velen nog op het netvlies gegrift.

Thatcher had verwacht dat de stakers het niet lang vol zouden houden. Waar ze echter geen rekening mee had gehouden, was dat duizenden mensen de mijnwerkers kwamen helpen. In Onllwyn, een dorpje in het zuiden van Wales, kregen de mijnwerkers en hun familie steun uit heel onverwachte hoek.

Het zijn een paar homoactivisten die tijdens de Gay Pride in Londen dat jaar besluiten om geld op te halen voor de mijnwerkers. Ze organiseren zich onder de naam Lesbians and Gays Support the Miners (LGSM). Voor medeoprichter Mark Ashton is het fundraisen een uitgemaakte zaak. ‘De mijnwerkers worden net zo getreiterd als wij. Wat ze nodig hebben is geld.’ Later vraagt hij aan zijn medeactivisten wat het nut is om over homorechten te praten als je het niet ook over rechten voor arbeiders hebt. ‘De ene gemeenschap moet solidariteit tonen aan de andere. Het slaat nergens op om te zeggen: ik ben homo en ik wil de homogemeenschap verdedigen maar ik geef verder nergens om’.

De ideeën van Mark en de andere activisten komen natuurlijk ergens vandaan. In de film krijgt dit nauwelijks aandacht, maar Mark was een socialist. Communisten en trotskisten werkten zowel onder de mijnwerkers als binnen de LGSM. Het opzetten van een campagne om de mijnwerkers te helpen had niet kunnen slagen zonder deze socialisten.

De film legt een jaar vast waarin we zien hoe enthousiaste activisten van LGSM geld ophalen voor de mijnwerkers. Dit gaat bepaald niet makkelijk. Waarom zou je als homo geld geven voor arbeiders uit een homofoob dorp dat je zelf bent ontvlucht? Op hun beurt zien de macho stakers in Onllwyn de hulp van de homo’s en lesbiennes aanvankelijk ook niet zitten.

Naarmate LGSM steeds meer geld weet op te halen, verdwijnen langzaamaan ook de vooroordelen. Dit gebeurt met een hoop humor die van de film een echte feelgood film maakt. Regisseur Matthew Warchus vindt hierin een knappe balans tussen humor en ernst: de wanhoop onder de stakers, de vijandige bejegening van de homo’s en de aidsdreiging, het wordt niet gerelativeerd.

Bovenal leert de film ons wat solidariteit echt betekent: dat dit niet alleen een mooi woord is, maar moet worden omgezet in daden. De mijnwerkers hebben uiteindelijk niet gewonnen. Na ongeveer een jaar staken gingen ze weer aan het werk. Maar de stakers in Onllwyn hebben het een stuk langer vol kunnen houden dankzij de steun en het geld van de LGSM.

Dat werkt twee kanten op en wordt aan het einde van de film op ontroerende wijze in beeld gebracht. Tijdens de Gay Pride een jaar later in 1985 lopen diverse delegaties van de mijnwerkersbonden voorop. Het is geweldig dat deze haast onbekende geschiedenis door deze film nu bekend wordt bij het grote publiek.