Het veranderende gezicht van het Amerikaanse imperialisme

Door de opkomst van Islamitische Staat en de bombardementen in Syrië en Irak is de aandacht weggeëbd voor de strijd in Oekraïne. Dat is onterecht: beide conflicten zijn deel van één en hetzelfde proces. Max van Lingen kijkt naar de achterliggende problematiek.
15 oktober 2014

Een analyse van beide conflicten vraagt om een terugblik op de ontwikkeling van het naoorlogse imperialisme. De VS en de Sovjet-Unie kwamen als overwinnaars uit de strijd met nazi-Duitsland en Japan. De overwinning bevestigde de supermacht-status van beide landen. De decennia na 1945 werden gekenmerkt door geopolitieke concurrentie tussen beide mogendheden. Door de ineenstorting van de Sovjet-Unie begin jaren negentig bleven de VS over als enige supermacht.

Washington beschouwde deze situatie als een mogelijkheid om de eigen invloedssfeer te vergroten. Onderdeel hiervan was de snelle uitbreiding van de NAVO in oostelijke richting, en van de Europese Unie. Door Midden- en Oost-Europese staten onderdeel te maken van de EU werden ze geïntegreerd in de Amerikaanse invloedssfeer.

Ging dit niet goedschiks, dan kwaadschiks. De weigering van Joegoslavië werd bijvoorbeeld beantwoord met steun aan Sloveense en Kroatische nationalisten. De burgeroorlogen in Kroatië, Bosnië en Kosovo waren hiervan onder andere het gevolg. De bombardementen op Servië in 1999, deel van deze imperialistische campagne, werden als humanitaire interventie gepresenteerd, net als nu in Irak en Syrië.

Succes

Oppervlakkig leken de jaren negentig één groot succes voor het Amerikaans imperialisme. Het vergrootte zijn invloedssfeer enorm, en roofde de landen uit het voormalige Sovjetimperium leeg. Onder leiding van het Internationaal Monetair Fonds (IMF) werden de Midden- en Oost- Europese economieën ‘hervormd’.

Hiervan profiteerden vooral westerse bedrijven en een handvol oligarchen. De bevolking zelf leed enorm onder de bezuinigingen en privatiseringen. Desondanks hadden de VS grote problemen. Doordat de Europese en Japanse economieën decennialang sneller waren gegroeid, was de economie, ondanks groei, relatief gekrompen.

Ook China was bezig met een enorme inhaalslag. De Amerikaanse havik Henry Kissinger waarschuwde al begin jaren negentig dat ‘de Verenigde Staten in feite niet beter in staat zijn om unilateraal de agenda van de wereld te bepalen dan aan het begin van de Koude Oorlog het geval was… De Verenigde Staten zal worden geconfronteerd met het soort economische competitie waar het tijdens de Koude Oorlog nooit mee te maken heeft gehad.’

Het Project for a New American Century van de Amerikaanse president George W. Bush was bedoeld als antwoord op dit probleem. De aanslagen op 11 september 2001 werden als aanleiding gebruikt om, op basis van de Amerikaanse militaire hegemonie, de dominantie van de Amerikaanse economie te herstellen. De militaire fiasco’s in Afghanistan en Irak hebben de problemen van het Amerikaans imperialisme juist vergroot. Door deze ervaringen stuiten nieuwe oorlogen op veel weerstand bij de Amerikaanse bevolking. Dat is een belangrijke beperking van de capaciteit om militair in te grijpen.

Hierdoor konden ook in Latijns-Amerika verschillende linkse regeringen aan de macht komen die de Amerikaanse invloed op het continent sterk hebben beperkt. Ook worden de VS wereldwijd ermee geconfronteerd dat Rusland en China hun eigen regionale invloed willen vergroten ten koste van de VS. Dit kwam bijvoorbeeld tot uiting in de oorlog tussen Rusland en Georgië in 2006.

Pijlers

Vanaf het begin van zijn presidentschap is het buitenlands beleid van Obama erop gericht om deze problemen het hoofd te bieden. De eerste pijler van dit beleid is de ‘draai naar Azië’. De Amerikaanse elite beschouwt China als de belangrijkste bedreiging voor de VS wereldwijd. Tegen 2020 moet daarom 60 procent van de Amerikaanse zee- en luchtmacht geconcentreerd zijn in Oost-Azië.

Logischerwijs betekent dit dat de VS elders in de wereld afhankelijker worden van bondgenoten. Deze tweede pijler kreeg onder andere vorm tijdens de luchtaanvallen op Libië. Het was nota bene Frankrijk, dat niet had meegedaan aan de inval in Irak in 2003, dat de eerste luchtaanvallen uitvoerde. Ook bij de huidige luchtaanvallen op Irak en Syrië is een grote rol weggelegd voor de Arabische en Europese bondgenoten van de Verenigde Staten.

De inzet van grondtroepen beperken is de derde strategische pijler van Obama’s buitenlandse beleid. De grote aantallen soldaten in Afghanistan en Irak waren duur en leidden tot relatief veel Amerikaanse slachtoffers.

Obama zei dat hij een einde maakte aan de impopulaire war on terror van George W. Bush. Maar in feite veranderde hij vooral de vorm door Amerikaanse grondtroepen terug te trekken en meer gebruik te maken van drones. Hierdoor kon Obama de bombardementen in Somalië, Jemen en Pakistan opvoeren zonder grote weerstand vanuit de Amerikaanse bevolking.

Spanningen

Voor de Amerikaanse heersende klasse hebben de strategische keuzes van Obama goed uitgepakt. De vastgelopen oorlogsmachine is weer vlotgetrokken. Maar tegelijkertijd heeft Obama te maken gekregen met andere problemen. De Arabische revolutie heeft de grip van de Verenigde Staten op het Midden-Oosten verzwakt, zelfs nu het Egyptische leger opnieuw aan de macht is en Assad in Syrië profiteert van de Amerikaanse bommen. In Syrië en Irak wordt Obama nu geconfronteerd met zijn keuze om de revolutie met behulp van steun aan jihadisten te bestrijden.

Daarnaast leidt de voortdurende economische crisis tot instabiliteit. De intensivering van de economische concurrentie brengt toenemende geopolitieke spanningen met zich mee, naarmate kapitalistische staten proberen om binnenlandse economische problemen op te lossen door internationaal scherper te concurreren. Daardoor neigen conflicten ertoe steeds verder te escaleren. Het is daarom maar de vraag of Obama
zich wel kán beperken tot luchtaanvallen. Hetzelfde geldt voor de Nederlandse keuze om wel in Irak, maar niet in Syrië te bombarderen.

De strategie van Obama is geen antwoord op het achterliggende probleem van het Amerikaans imperialisme. Herstel van de Amerikaanse militaire capaciteit leidt niet tot herstel van de Amerikaanse economie. De veranderende economische verhoudingen beginnen zich ook steeds meer geopolitiek te manifesteren. Hierdoor worden de VS steeds meer geconfronteerd met assertieve regionale mogendheden.

Deze ontwikkelingen zijn een recept voor conflicten, wat blijkt in Oekraïne, Irak en Syrië. De Russische revolutionair Nikolaj Boecharin schreef tijdens de Eerste Wereldoorlog dat ‘vanuit het gezichtspunt van de heersende groep binnen de maatschappij, wrijvingen en conflicten tussen “nationale” groepen van de bourgeoisie, die onvermijdelijk ontstaan binnen de huidige maatschappij, in hun verdere ontwikkeling leiden tot oorlog als enige antwoord op het probleem.’

Verzet tegen imperialistische oorlogen betekent uiteindelijk verzet tegen het systeem van kapitalistische concurrentie dat hieraan ten grondslag ligt. Verzet tegen de bombardementen op Irak is hierin een cruciale stap. Maar we moeten daarbij ook steeds bezig zijn met de opbouw van een antikapitalistische beweging die bereid is om niet enkel de uitwassen van het imperialisme aan te pakken, maar ook de wortels.