De SP – van de straat in het parlement

De PvdA voelt de hete adem van de SP in de nek, maar de SP lijkt maar niet erin te slagen haar voorbij te streven. De ontwikkeling van de SP van linkse splinter tot massapartij is opmerkelijk, maar begint deze nu op haar grenzen te stuiten?
23 april 2014

Door Alex de Jong1

Zoals we geregeld in bladen als Elsevier kunnen lezen, heeft de partij een maoïstisch verleden. Anno 2014 behoort dit echter tot de prehistorie van de SP. In de jaren tachtig onderging de SP diepe veranderingen toen, in de woorden van Jan Marijnissen, de ‘oude SP’ afgelost werd door de ‘nieuwe SP’, en sindsdien is de partij blijven veranderen.

Die oude SP was vooral zichtbaar in het katholieke zuiden. Linkse partijen zijn historisch relatief zwak in Nederland. Een reden daarvoor was de ‘verzuiling’. Hierdoor was een groot deel van de Nederlandse arbeidersklasse op religieuze basis georganiseerd, in eigen bonden en partijen. Toen in het zuiden de katholieke zuil afbrokkelde tijdens de linkse golf van de jaren zestig bood dit de jonge SP een buitenkans om daar aanhang te verwerven zonder te hoeven concurreren met andere linkse organisaties.

Terwijl veel socialisten probeerden een rol te spelen in de vakbeweging en landelijke campagnes, besteedde de SP daar weinig aandacht aan. De SP organiseerde vooral campagnes rond lokale kwesties. Terwijl vooral radicaal links weinig zichtbaar was op buurtniveau, was dit voor de SP juist een belangrijk gebied om zich te bewijzen en steun te verwerven. Op deze wijze vermeed de SP competitie en ideologische discussie met de rest van links.

Deze aanpak wierp lokaal vruchten af: in 1982 had de partij al 22 gemeenteraadsleden. Maar in dit decennium werden ook de beperkingen ervan duidelijk. De partij nam sinds 1977 deel aan landelijke verkiezingen maar won nooit een parlementszetel. Landelijk won ze zelfs minder stemmen dan het totaal van haar plaatselijke resultaten.

Blijkbaar hadden veel lokale SP-stemmers geen vertrouwen in dat de partij op landelijk niveau voor hun belangen kon opkomen. Dit werd ongetwijfeld deels veroorzaakt doordat de partij officieel het regime van Mao Zedong nog steeds als een voorbeeld zag. Verwijzingen naar de leerstellingen van Mao verdwenen in de jaren zeventig naar de achtergrond, maar officieel had de partij nooit met dit ‘marxisme-leninisme’ gebroken.

Koerswijziging

Om een einde te maken aan de stagnatie drongen SP-leiders als Marijnissen en Tiny Kox aan op een heroriëntatie. In 1988 werd de partijorganisatie op de schop genomen en werd Marijnissen voorzitter. Het boegbeeld van de oude SP, grondlegger en zittend partijvoorzitter Daan Monjé, werd samen met de laatste maoïstische referenties aan de kant geschoven.

De oude beginselprogramma’s van de partij hadden slechts schematisch beschreven wat de strategie van de partij moest zijn en vooral op lokaal niveau had de theorie weinig met de praktijk te maken. Het oude ‘marxisme-leninisme’ kon daarom relatief makkelijk aan de kant worden geschoven. In het nieuwe beginselprogramma van 1988, Een Maatschappij voor Mensen. Handvest 2000, vond je geen verwijzingen meer naar revolutie of het omverwerpen van de kapitalistische staat. In de jaren tachtig had de SP in hoge mate gefunctioneerd als een federatie van lokale afdelingen. Nu werd de organisatie gecentraliseerd om een sterker landelijk profiel mogelijk te maken en effectiever te kunnen zijn in verkiezingscampagnes.

De oude SP was een kaderpartij die hoge eisen stelde aan leden, nu werd het onderscheid tussen actieve leden met stemrecht en ‘steunleden’ geschrapt. Voortaan kon iedereen die contributie betaalde volwaardig lid worden. Van zo’n 750 leden in de vroege jaren tachtig groeide de partij tot 15.000 in 1992.

Bij de ‘nieuwe’ SP hoorde ook een grotere bereidheid om samen te werken met andere linkse groepen en coalities, vooral in landelijke mobilisaties. Voorheen organiseerde de SP geregeld eigen campagnes naast bestaande initiatieven. Zo organiseerde de SP bijvoorbeeld steun aan bevrijdingsbewegingen in Zuid-Afrika of Latijns-Amerika en negeerde daarbij bestaande solidariteitscomités.

Op deze manier kon de SP die campagnes controleren en gebruiken om zichzelf op te bouwen. Dat dit gescheiden optrekken waarschijnlijk niet de beste manier was om daadwerkelijke steun te organiseren leek van secundair belang. De nieuwe aanpak vergrootte de zichtbaarheid van de partij in bijvoorbeeld de betogingen tegen de eerste Golfoorlog.

Ondertussen onderging het politieke landschap diepe veranderingen. In de jaren tachtig waren de partijen links van de PvdA (CPN en PSP) uit het parlement verdwenen. Na de jaren zeventig en met de crisis als achtergrond ging rechts in het offensief. Veel mensen schaarden zich achter de PvdA in de hoop dat deze in ieder geval sterk genoeg zou zijn om bescherming te bieden.

Hun hoop werd verraden: in 1989 vormde de PvdA een coalitie met het CDA en ondanks protest van de vakbeweging zette deze regering het mes in de WAO. In de jaren negentig brak de PvdA definitief met haar sociaal-democratische verleden en omarmde ze neoliberaal beleid. De vroegere sociaal-democraten werkten mee aan privatiseringen, het snijden in collectieve voorzieningen en liberalisering van de woning- en arbeidsmarkt. Het ledental van de PvdA begon aan een bijna onafgebroken daling. Alleen al tussen 1989 en 1993 verlieten meer dan 25.000 mensen de partij.

Doorbraak

Ook voor links buiten het parlement waren de jaren tachtig en negentig moeilijk. Na enkele nederlagen in de vroege jaren tachtig had de vakbeweging zich met het Akkoord van Wassenaar neergelegd bij een politiek van loonmatiging en polderen en verloor daarmee veel krediet. In tien jaar daalde het percentage werkers dat lid is van een bond van iets meer dan 35 procent tot minder dan 25 procent in de jaren negentig. Ook bijvoorbeeld de enorme betogingen tegen kernwapens leverden geen duidelijke overwinning op. Links raakte in een diepe crisis.

Na het afbrokkelen van linkse partijen en bewegingen onder de klappen van opkomend neoliberalisme, de ineenstorting van het Oostblok en de neoliberale draai van de PvdA leek de SP voor veel mensen de enige overgebleven linkse oppositie. De CPN en de PSP fuseerden na 1990 met twee andere progressieve par tijen tot GroenLinks, dat zich al snel ontwikkelde tot een groene partij die zich vooral richtte op progressieve hogeropgeleiden. De SP slaagde er echter in enkele van de brokstukken van oud-links op te rapen.

Met het grotendeels verdwijnen van de parlementaire linkse concurrentie en de PvdA in crisis en in de regering lag er voor de ‘nieuwe’ SP een unieke kans. In 1994 won zij 1,32 procent van de stemmen, het drievoudige van het resultaat in 1989. Het Nederlandse kiessysteem maakt het relatief eenvoudig voor kleine partijen om zetels te winnen en 118.768 stemmen waren genoeg voor twee parlementszetels.

In het parlement en in ledenaantal groeide de SP snel. In 1998 won ze vijf zetels, in 2002 negen en in 2003 werd ze de grootste partij links van de PvdA. Vooral dankzij de SP hadden GroenLinks en SP in 2004 voor het eerst samen meer leden dan de PvdA. In 2007-2010 piekte het ledental van de SP rond de 50.000, daarna zou het iets dalen tot rond de 45.000. Daarmee is de afkalvende PvdA met rond de 52.000 leden in zicht gekomen.

Geen fractie zonder actie

Kenmerkend voor de SP is dat vergeleken met andere partijen relatief veel van haar leden actief zijn. Rond de 5000 leden zijn trouwe activisten en daarmee heeft de SP een aanzienlijk potentieel om te mobiliseren voor acties op straat.

In augustus 2007 somde parlementariër Ronald van Raak de visie van de SP op dit soort acties op in Spanning, het blad voor actieve SP’ers: ‘Het voeren van acties is een directe vorm van politiek, die mensen betrekt bij de besluitvorming, problemen onder de aandacht brengt en bestuurders onder druk zet.’ Acties zijn daarom ‘een belangrijke aanvulling op de vertegenwoordigende politiek van gemeenteraden en Tweede Kamer’.

Buitenparlementaire actie is dus ondergeschikt aan het werk in parlement of gemeenteraad. Hoe zichtbaar een actie zal zijn, en hoe er verwacht wordt dat de media zullen reageren zijn belangrijke criteria om te besluiten of en hoe de partij deelneemt.

Zo speelde de SP een centrale rol in de betogingen tegen de invasie van Irak in 2003. Maar na de invasie, toen de anti-oorlogsbeweging verzwakte en de aandacht ervoor afnam, draaide de SP haar betrokkenheid sterk terug. Het opbouwen van een sociale beweging die onafhankelijk van het parlement kan opereren is niet het perspectief, acties zijn immers slechts een aanvulling op het parlement, waar blijkbaar de ‘echte’ politiek plaatsvindt.

De vakbeweging, die zich niet op de eerste plaats richt op parlementen en gemeenteraden, krijgt zo een ondergeschikte rol toebedeeld. Onder vakbondsleden is de SP zeer populair, maar de partij doet weinig om deze steun te organiseren. Enkele jaren geleden staakte de bedrijvenkrant Solidair de publicatie en sindsdien organiseert de SP niet op de bedrijfsvloer. In recente campagnes van de vakbeweging als de schoonmakersstaking spelen SP’ers vaak een prominente rol, maar ze doen dit als vakbondsleden. De partij blijft een sympathieke buitenstaander.

Parlement en straat

In de jaren tachtig was de SP nog zeer sceptisch over hoeveel invloed links kon hebben via het parlement. Een parlementaire democratie was de ‘meest democratische regeringsvorm’ mogelijk in een kapitalistische samenleving, maar links kon alleen buiten het parlement de macht opbouwen die nodig was om fundamentele veranderingen af te dwingen, verklaarde ze in 1987.

Handvest 2000 stelde dat alleen als de rijkdom van de maatschappij in handen kwam van de werkers, er geregeerd kon worden ‘volgens de wil van het volk’; ‘zonder controle over de economie gaat elk democratisch bestel mank’. Sinds de eeuwwisseling en het beginselprogramma Heel de Mens uit 1999 is dergelijke kritiek op de parlementaire democratie verdwenen. De parlementaire democratie is nu ‘het belangrijkste middel om de wil van de bevolking tot uitdrukking en uitvoering te brengen’.

Terugkijkend is de periode tussen het aannemen van Heel de Mens en de electorale piek van de SP in 2006 met 25 zetels te vergelijken met de periode eind jaren tachtig, begin jaren negentig. Met Heel de Mens wijzigde de SP niet alleen haar opvattingen over het parlement, waardoor haar activiteiten hierin een nog hogere prioriteit kregen, ook veranderde haar ‘socialisme’ van betekenis. Sinds Heel de Mens is socialisme voor de SP niet langer een andere sociaal-economische inrichting van de samenleving maar een morele meetlat van ‘menselijke waardigheid, gelijkwaardigheid van mensen en solidariteit tussen mensen’.

Sinds deze periode plaatst de SP zich ook uitdrukkelijk in de sociaaldemocratische traditie van de PvdA van voor het neoliberale tijdperk. Ze betwist de positie van de PvdA als grootste partij op ‘links’ en poogt zich te positioneren als potentiële regeringspartij. Het laten vallen van oude standpunten over de republiek, herinvoering van het 72 procentsbelastingtarief of het verlaten van de NAVO moet daarbij helpen.

Nu de afbraak van collectieve voorzieningen zover is gevorderd, is de oude ‘sociaal-democratische’ verzorgingsstaat voor veel mensen een vage, en vaak geïdealiseerde, herinnering geworden. Omdat links zo zwak is, lijkt het beschermen en eventueel versterken van de overblijfselen hiervan vaak het hoogst haalbare – en schijnt een toekomst voorbij het kapitalisme een onbereikbaar droombeeld.

Er is echter steeds minder ruimte voor het soort sociaal-democratisch beleid dat de SP voorstaat. De internationale liberalisering van de handel en het verzwakken van sociale voorzieningen en vakbonden betekenen een verzwakking van de positie van werkende mensen ten opzichte van bedrijven.

Nog afgezien van de vraag of ze het willen, hebben overheden ook steeds minder middelen om tegen de zin van het bedrijfsleven te regeren. Tijdens het kabinet-Den Uyl in 1976 dreigden topmannen van grote multinationals dat, als het regeringsbeleid niet zou worden gewijzigd, zij met ‘hun’ kapitaal en bedrijven het land zouden verlaten. Den Uyl ging door de knieën.

Dit voorbeeld wordt naar voren gehaald in de Atlas van de macht, die de SP zelf publiceerde in 1998. De handtekeningen van de negen CEO’s symboliseren de enorme druk waaronder Den Uyl werd gezet. Maar opmerkelijk genoeg, verbinden de auteurs van de Atlas hieraan geen enkele conclusie. Tegenwoordig staat het bedrijfsleven nog sterker. De SP zou, eenmaal in de regering, snel botsen met de smalle marges van het huidige kapitalisme.

Zonder het opbouwen van de eigen kracht buiten het parlement zal links in het parlement niet in staat zijn om de buitenparlementaire macht van geld en bedrijfsleven te weerstaan. Daar zijn vakbonden en sociale bewegingen voor nodig die de belangen van werkende mensen kunnen doorzetten met stakingen, demonstraties et cetera. Dat is ongetwijfeld een perspectief dat nog ver weg ligt, maar het is bittere noodzaak. Het vereist dat links een langetermijnstrategie ontwikkelt om sociale bewegingen te heropbouwen en mensen te winnen voor socialistische ideeën.

Recente verkiezingen hebben laten zien dat in electoraal opzicht de SP op haar grenzen begint te stuiten – het is vooral daarbuiten dat er voor socialisten nog een wereld te winnen is.

  • 1. Auteur Alex de Jong is socialist en directeur van het International Institute for Research and Education (IIRE) in Amsterdam.