Wat vinden socialisten van politieke islam?

Twee maanden terug schreef de rechtse publicist Afshin Ellian op zijn blog ‘seculieren aller landen verenig u tegen de politieke islam’. Zo sluit hij aan bij de theorie van de ‘botsende beschavingen’ die Samuel Huntington in 1993 formuleerde. Socialisten zien dat echter anders.
22 juli 2014

Door Max van Lingen

De kern van Huntingtons theorie is dat met de val van de muur ideologie niet langer de belangrijkste bron van conflict is. Die plaats zou worden ingenomen door de culturele en en religieuze identiteit van mensen. Huntington zag de burgeroorlog in Bosnië (1992-1995) als een typisch voorbeeld van een ‘oorlog tussen beschavingen’.

Socialisten hebben een radicaal andere visie op het ontstaan van conflicten. Ze nemen vaak de vorm aan van religieuze of etnische confl icten. Maar vaak gaan hier materiële belangentegenstellingen achter schuil tussen verschillende groepen.

Aan het begin van de 21ste eeuw werd de theorie van Huntington de ideologie van het Witte Huis. De angst dat de ‘westerse beschaving’ het onderspit delft in de strijd met de ‘islamitische wereld’ werd gebruikt om de westerse invloed in het Midden-Oosten te vergroten ten koste van de lokale bevolking en ten koste van concurrerende machtsblokken.

Omdat de islamistische bewegingen de afgelopen decennia zijn uitgegroeid tot het belangrijkste obstakel voor deze imperialistische aspiraties, werden ze ook het belangrijkste doelwit van de westerse propaganda. Het islamisme wordt in dit kader totalitaire ambities toegeschreven, die worden gebruikt om het te brandmerken als islamitisch fundamentalisme of ‘islamofascisme’.

De propagandistische lading van deze begrippen staat een concrete analyse van islamisme als politiek verschijnsel in de weg. Als socialisten proberen we de wereld te begrijpen om deze te veranderen. Daarom moeten we ook islamisme kritisch analyseren.

Het islamisme is een brede politieke stroming, met daarbinnen een scala aan ideologieën. Deze ideologieën kijken naar de islam als antwoord op de problemen waarmee de islamitische wereld wordt geconfronteerd. Dit gaat vaak gepaard met de wens om terug te keren naar de wortels van de islam.

Toch is het islamisme een moderne politieke stroming die pas ontstond aan het eind van de negentiende eeuw. Grote delen van de islamitische wereld in Azië waren onder controle van westerse machten. Met de neergang van het Ottomaanse Rijk vielen ook steeds grotere delen van de Arabische islamitische wereld ten prooi aan de westerse expansie.

De onmacht van de islamitische wereld om zich hiertegen te verzetten was de inspiratie voor islamistische denkers. Het Ottomaanse Rijk had geprobeerd om zich te verzetten door modernisering. Omdat dit faalde, zagen islamistische denkers een terugkeer naar de oorspronkelijke islam als het alternatief.

Maar politiek werd het islamisme tot de jaren tachtig overschaduwd door nationalistische en socialistische ideeën. In de Arabische wereld kwam dit tot uiting in het panarabisme van de Egyptische president Nasser. In 1952 had hij met behulp van een staatsgreep afgerekend met de Britse overheersing van Egypte.

Daardoor groeide het panarabisme uit tot de dominante stroming in de Arabische wereld. Drie jaar eerder was het de Indonesische nationalisten en communisten gelukt om een einde te maken aan de Nederlandse overheersing. Politieke onafhankelijkheid betekende echter geen economische onafhankelijkheid. Hierdoor eindigde de westerse overheersing niet met de dekolonisatie. De nieuwe regimes werden juist steeds meer de speelbal van imperialistische machtsspelletjes.

Onder druk van deze omstandigheden maakte de belofte van onafhankelijkheid plaats voor de praktijk van onderdrukking en afhankelijkheid van het buitenland. De communistische partijen, die na het nationalisme de belangrijkste stroming vormden, waren vaak het slachtoffer van die onderdrukking.

Maar uit angst de nationalisten van de Sovjet-Unie te vervreemden steunden de communistische partijen de regimes.Door het falen van de seculiere bewegingen in hun strijd tegen westerse overheersing, ontstond er een vacuüm.

Door dat machtsvacuüm kon het islamisme binnen de islamitische wereld uitgroeien tot de dominante politieke beweging. Dit werd versterkt door de Iraanse revolutie van 1979, die een einde maakte aan het pro-Westerse bewind van Sjah Mohammad Reze Pahlavi, en de overwinning van de Afghaanse Moejahedeen in de strijd tegen de bezetting van Afghanistan door de Sovjet-Unie.

Deze overwinningen staken goed af tegenover de onmacht van de gecorrumpeerde, seculiere beweging om zich te verzetten tegen imperialistische overheersing. Het islamisme moet dus vooral worden beschouwd als een uiting van verzet tegen imperialisme.

Hierin ligt de kracht van het islamisme, maar tegelijkertijd ook de zwakte. Doordat ze, net als Huntington, cultuur centraal stellen, kunnen ze geen daadwerkelijk alternatief bieden. Dit onvermogen bleek toen de Moslimbroederschap in Egypte aan de macht kwam in 2012. Net als de nationalisten konden ze de beloftes van onafhankelijkheid niet inlossen.

Tegelijkertijd speelt de reactie van grote delen van links, die overeenkomt met de oproep van Ellian, de islamisten in de kaart. Door de strijd tegen islamisme centraal te stellen, eindigen ze als apologeten voor de autoritaire regimes die door de massa’s worden gezien als marionetten van het westen.

Socialistische ideeën vormden ooit een belangrijk richtpunt voor de strijd tegen imperialisme in de islamitische wereld. Om dit opnieuw voor elkaar te krijgen is het nodig dat links in de eerste plaats zich weer gaat richten tegen de hoofdvijand. Dat zijn de imperialistische mogendheden en hun autoritaire bondgenoten die de staatsmacht bekleden.