Wat vinden socialisten van vakbonden?

Het basisidee achter vakbonden is ‘eendracht maakt macht’. Maar critici vinden dat ze tekortschieten bij het verdedigen van onze belangen, en deel zijn van het probleem. Waar komen die twee gezichten vandaan?
21 februari 2014

Door Mike McMahon

De afgelopen twee eeuwen hebben miljoenen werkende mannen en vrouwen gestreden voor betere levensomstandigheden. Een minimumloon, veiligheid op de werkvloer, een 40-urige werkweek, rusttijden, vakanties, pensioenen en meer – geen van deze verworvenheden kregen we door barmhartigheid van politici of industriëlen.

Sommige arbeiders hebben dat betaald met gevangenisstraf, of zelfs hun leven. Omdat duidelijk werd dat individuen kwetsbaarder zijn en minder sterk staan dan een collectief, gingen werkers ook vechten voor het recht om zich te organiseren.

Het gevecht tussen arbeiders en management komt voort uit een centrale tegenstelling in het kapitalisme. De productiemiddelen – mijnen, fabrieken, land, scholen, ziekenhuizen – zijn eigendom van kapitalisten. Arbeiders bezitten geen productiemiddelen, maar alleen hun vermogen om te werken. Om te leven, moeten arbeiders daarom hun arbeidskracht voor een loon verkopen aan de kapitalisten, die op hun beurt die arbeid nodig hebben om te produceren en winst te genereren.

Arbeid is zowel de bron van winst, als een kostenpost voor de kapitalisten. Die proberen hun winsten te vergroten door te moderniseren, mensen te ontslaan of de lonen te drukken. Deze centrale belangentegenstelling brengt arbeiders ertoe te vechten voor het behoud van hun levenspeil. Hun enige macht is het collectief terugtrekken van hun arbeid en het stopzetten van de productie om concessies af te dwingen. Als de productie stopt, verliest bezit zijn waarde. Daarom is staken zo’n machtig wapen.

Maar de vakbonden gebruiken stakingen vaak als ‘uiterste middel’, en zitten liever aan de onderhandelingstafel. Dat is het gevolg van de sociale positie van de vakbondstop. De FNV is een instituut binnen de bestaande maatschappij, met een omzet van miljoenen, een aanzienlijk vastgoedbezit en honderden personeelsleden. De top, met mensen zoals Ton Heerts, vormt een bureaucratische bovenlaag die dat beheert. Ze onderhandelt met bazen over arbeidsvoorwaarden die niet gelden voor henzelf. Daarom durft de FNV met droge ogen ‘maximaal 3 procent’ te eisen, waar leden de afgelopen decennia eerder 10-20 procent hebben ingeleverd.

De bureaucratie heeft privileges waarvan een arbeider alleen kan dromen, en is een conservatieve maatschappelijke laag. Zij heeft baat bij dit kapitalisme én arbeidsrust. Als ze laat zien dat ze ‘haar achterban in de hand heeft’, accepteren de bazen haar als gesprekspartner.

Maar arbeiders willen een vakbond die écht voor ze opkomt, en dat kan niet altijd zonder verzet. Om geloofwaardig te blijven, organiseert de vakbondstop dus soms een staking, die ze zo probeert te controleren dat ze die ook kan afblazen, of een manifestatie zoals 30 november, maar zonder strijdbaar vervolgplan. Ook het lerarenprotest in de Arena van 2011 was massaal, maar zeer symbolisch. Daardoor raken sommige mensen gedemoraliseerd, en keren ze het idee van organisatie de rug toe.

Dat de bureaucratie opereert in het spanningsveld tussen bazen en arbeiders, verklaart het gezwabber van passief naar actief, en van rechts naar links (en terug). Maar haar controle over arbeidsprotest kan worden aangevochten.


Mogelijkheden

Socialisten vinden dat de productie gericht moet zijn op de behoeften van alle mensen, en niet de rijkdom van een kleine minderheid. Dit betekent dat we het kapitalistisch systeem moeten verwerpen en de hele economie in gemeenschappelijk bezit moeten brengen. Alleen arbeiders kunnen dit doen, omdat zij als enigen het collectieve vermogen daartoe hebben.

Wanneer vakbondsactivisten voor lonen of veilige arbeidsomstandigheden strijden, vechten ze tegen de gevolgen van een systeem van privé-eigendom, zelfs al zien de meesten het niet zo op dat moment. Maar in de loop van de dagelijkse strijd voor arbeidsomstandigheden kunnen arbeiders zich bewust worden van hun macht om niet alleen betere arbeidsvoorwaarden binnen te halen, maar ook veel grotere veranderingen te bereiken.

Daarom beschreef Friedrich Engels vakbonden als de ‘krijgsschool van de arbeiders waarin zij zich op de grote, niet meer te vermijden slag voorbereiden, zij zijn er de manifestatie van dat afzonderlijke takken van arbeid toetreden tot de grote arbeidersbeweging… En als krijgsschool zijn de vakbonden onovertroffen.’

Vakbonden vertegenwoordigen eenvijfde van de beroepsbevolking in Nederland, zo’n 1,5 miljoen arbeiders. Bij sociale conflicten, vooral op de werkvloer, kunnen we niet om de bond heen. De belangrijkste reden waarom activisten vakbondslid zijn, is hun begrip van collectieve macht.
Ondanks de immense mogelijkheden zijn vakbonden niet genoeg – niet om socialisme tot stand te brengen, en zelfs niet om de dagelijkse strijdbaarheid te organiseren. Daarvoor moeten we aan de basis van de bonden organiseren. Die organisatie was in de strijdbare jaren zeventig veel sterker dan nu, met actieve bedrijfsledengroepen en mondige activisten op de werkvloer.

In de komende jaren is het daarom vitaal om aan een linkse oppositie te bouwen, in elk bedrijf en elke sector binnen de FNV. Die kan invloed hebben op de vakbondsstrijd als ze zich baseert op de leus ‘Mensen boven winst!’ en stelselmatig de meest strijdbare vakbondsleden organiseert.

Foto: Demonstratie voor Koopkracht en Echte Banen, Utrecht 30 november 2013 (Mike Crosland ©)