Turkije in verandering – Islamisme, hervormingen en het leger

Taksim Square – Gazi Park Protesten, İstanbul. Foto: Alan Hilditch
De Turkse regeringspartij AKP heeft zich verbonden aan neoliberalisme en het uitbreiden van de invloed van Turkije in de regio. Maar, beargumenteert Roni Margulies, er vindt ook een grote verandering plaats in de relatie tussen de samenleving, de staat en het ooit almachtige Turkse leger.
6 juli 2013

Voor wie de gebruikelijke politieke categorieën van het Westen gewend is, kan het een verwarrende ervaring zijn om van buitenaf naar Turkije te kijken. Op het eerste oog lijkt alles netjes op zijn plaats te vallen.

Het land wordt geregeerd door een soort conservatief islamitische, neoliberale partij, de regerende Partij voor Ontwikkeling en Rechtvaardigheid (AKP). Het is niet verrassend dat zo’n partij veel dingen doet die voor een democratische Europese geest onacceptabel zijn.

Koerden, journalisten en advocaten worden regelmatig opgesloten; de dood van 34 onschuldige Koerden door bombardementen van de Turkse luchtmacht blijft onbestraft; journalisten die kritisch zijn op de regering worden vaak ontslagen door hun bazen, die op goede voet willen blijven staan met premier Erdogan; de opdrachtgevers van de moord op de Armeense hoofdredacteur blijven al zes jaar ongestraft; nationale en familiewaarden worden voortdurend benadrukt, onder andere door Erdogan zelf, die vrouwen aanspoort om minstens drie kinderen te nemen en uiting geeft aan zijn voornemen om de liberale abortuswetgeving van het land in te perken.

Dan is er de oppositiepartij, de Republikeinse Volkspartij (CHP), die beweert sociaal-democratisch te zijn. Deze partij schetst een donker beeld van het land en beweert dat alles slechter wordt en de ‘verlichte’ westerse waarden van de republiek dagelijks verder worden uitgehold. In de eerste jaren dat de AKP aan de macht was, vanaf 2002, was het enige argument van de oppositie dat het land terugviel in de ‘islamitische duisternis van de middeleeuwen’. De ‘sociaal-democratische’ CHP vindt haar steun (ongeveer 20 tot 25 procent) in de hogere middenklasse in de welvarender kuststreken van het land en in de rijkere wijken van de grote steden. De angst en afkeer van de partij voor alles wat ook maar een beetje islamitisch is, worden gedeeld door dit verwesterde, hoogopgeleide, goed geklede gedeelte van de bevolking.

Een groot gedeelte van de rest van de bevolking, ongeveer vijftig procent bij de laatste verkiezingen in 2011, steunt de AKP, die de laatste drie verkiezingen ruimschoots won, elke keer met een grotere meerderheid.

Dan is er nog het leger, traditioneel een integraal onderdeel van elke discussie over de Turkse politiek. We weten nu dat gedurende de AKP-jaren, in het bijzonder in de periode van 2002 tot 2007, veel plannen werden beraamd voor een militaire machtsovername en veel clandestien werk werd gedaan om ervoor te zorgen dat een militaire coup verwelkomd zou worden door een groot gedeelte van de bevolking.

Een staat tegen het volk

De AKP is nu elf jaar aan de macht. Dan zou je een steeds verder geïslamiseerd land verwachten, waarin de angsten van de middenklasse, dwang om de hoofddoek te dragen en een verbod op alcoholgebruik, werkelijkheid waren geworden en alle democratische rechten waren ingeperkt.

Maar in feite is niets van dit alles gebeurd. Wel zijn er enkele andere dingen gebeurd die je alleen onder een linkse sociaal-democratische regering zou verwachten. De dingen zijn veel gecompliceerder dan ze lijken voor de onachtzame westerse journalist.

Eerst moeten we begrijpen waar de opkomst van de AKP vandaan komt. Het moderne Turkije werd gesticht op de ruïnes van het multi-etnische, meertalige, multireligieuze Osmaanse Rijk. Het werd echter gesticht als een Turks-soennitisch-seculiere natiestaat. De oprichters, aangevoerd door Kemal Atatürk, hadden een helder idee over hoe een moderne staat eruit moest zien. Hij moest etnisch puur zijn en bestaan uit islamitische Turken; hij zou seculier zijn, wat betekende dat religie werd afgekeurd; en hij zou ‘beschaafd’ en dus westers zijn.

Daar waren verschillende problemen mee. Allereerst was niet de gehele bevolking Turks. Ongeveer een vijfde was Koerd, en er waren vele andere kleine etnische groepen.

Ten tweede was niet iedereen moslim. Er waren veel Armeniërs (zelfs na de laat-Osmaanse genocide op meer dan een miljoen Armeniërs), Grieken en Joden, naast kleinere gemeenschappen van Assyriërs en anderen. Ten derde was een groot gedeelte van de bevolking alevitisch en en niet soennitisch. En als laatste paste zelfs het grootste gedeelte van de soennietische Turkse meerderheid niet in het beeld dat de kemalistische staat had van een ‘moderne’ bevolking, omdat ze te religieus en te ‘oosters’ was.

De erfenis van Atatürk

Met Atatürk als dictator probeerde een eenpartijstaat de bevolking naar haar eigen idee te vormen. De Koerden, die ook moslim waren, konden geassimileerd en ‘verturkst’ worden, was het idee. Hun identiteit werd ontkend, theorieën werden ontwikkeld om te bewijzen dat ze ‘Bergturken’ waren, hun taal werd verboden en elk verzet tegen assimilatie werd hardhandig de kop ingedrukt. De niet-Turkse en niet-islamitische minderheden werden gedwongen te vertrekken. Er werd een politiek opgelegd om te zorgen dat ze dat ook deden. Door een bevolkingsuitwisseling met Griekenland werd Turkije ‘verlost’ van 1,2 miljoen Grieken, in 1942 werd een vermogensbelasting geheven op niet-moslims, bezittingen van kerken en synagogen werden onteigend en er werden tussen 1934 en 1955 pogroms georganiseerd door de geheime dienst. Dit beleid was effectief – er zijn in Turkije slechts minuscule gemeenschappen van niet-moslims over.

In 1938 werd een kleine alevitische opstand met extreem militair geweld neergeslagen. Er vielen 13.000 burgerdoden en er werden 12.000 mensen in eigen land verbannen. Alevitische gebedsplekken werden niet erkend door de staat, en er werden voortdurend moskeeën (die geen plek hebben in het alevitische geloof) gebouwd in alevitische dorpen. Het is goed om te onderstrepen dat dit niet werd gedaan door een islamitische staat, maar door een ‘moderniserend’, militant seculier, nationalistisch regime.

De soennietische Turkse meerderheid had het ook moeilijk in de kemalistische staat. Wetten brachten een verbod op de traditionele hoofddracht (de fez), een verandering van het alfabet (van het Arabische naar het Latijnse schrift) en de kalender, en zelfs traditionele Turkse muziek werd tijdelijk verboden op de staatsomroep. Oppositie tegen deze opgedrongen verwestersing kwam je duur te staan.

Het belangrijkste was dat een bevolking die voornamelijk bestond uit religieuze boeren werd uitgesloten van het politieke en openbare leven. Deze mensen werden betutteld en gekleineerd door een stedelijke elite rond de kemalistische bureaucratie.

Geen enkele vrouw met hoofddoek en geen enkele man die de typische baard van een gelovige of boerenkleding droeg, kon ook maar enigszins in de buurt komen van de macht. Dit was altijd een ongeschreven regel, maar er waren zelfs tijden dat dit in de wet stond – de hoofddoek was verboden in de publieke ruimte en vrouwen die hem droegen konden, tot recentelijk, niet werken in de publieke sector, of naar school of de universiteit. En dit in een land waar meer dan de helft van de vrouwen hun hoofd altijd op een of andere manier hebben bedekt.

Democratie en het leger

Een staat die met al haar onderdanen op gespannen voet staat, omdat ze niet Turks, moslim, of soenniet zijn, of juist te veel moslim zijn, kan zichzelf alleen in stand houden door een machtig repressieapparaat en geen democratie. Aan de top van dit apparaat stond altijd het leger, de beschermers van de ‘moderne, seculiere, Atatürk-nationalistische’ republiek, zoals beschreven in de eerste drie artikelen van de grondwet. Het vierde artikel zegt dat de eerste drie niet gewijzigd kunnen worden en dat dat ook niet voorgesteld kan worden!

De eerste democratische nationale verkiezingen in Turkije werden gehouden in 1950. Een grote meerderheid stemde tegen de CHP, toen en nu gezien als de partij van de kemalistische staat en de stem van het leger. De partij die aan de macht kwam werd tien jaar later door een militaire coup omvergeworpen. Dit patroon werd herhaald in 1971, 1980 en 1997. Mensen stemmen op de partij die niet wordt gesteund door de staat, het leger werpt die omver, past de grondwet aan om een herhaling te voorkomen en roept nieuwe verkiezingen uit.

Toen er in 1996 voor het eerst een openlijk islamitische partij werd gekozen, zette dat deze patronen weer in gang. Het leger gaf een memorandum uit en de regering werd omvergeworpen in 1997. Een afsplitsing van die partij, de AKP, kwam echter in 2002 aan de macht. Nu realiseerden de hoge militairen zich dat ze meer moesten dan simpelweg een memorandum uitvaardigen. Ze deden een aantal dingen.

Ze startten een propaganda-offensief tegen de regering, om mensen te doen geloven dat de AKP Turkije zou veranderen in een repressief islamitisch land naar Iraans model. Ze gebruikten een variëteit aan burgerorganisaties om de middenklasse te mobiliseren die bang was van de ‘de islam komt eraan!’-propaganda. Er werden massale demonstraties georganiseerd, die leken op zeeën van Turkse vlaggen en afbeeldingen van Atatürk. Die waren duidelijk bedoeld om een draagvlak te organiseren voor een militaire coup.

Ze organiseerden een breed en clandestien netwerk van militairen en toegewijde burgers die moorden en bomaanslagen pleegden. De moorden op een prominente Armeense redacteur en protestantse zendelingen konden worden afgeschoven op ‘islamisten’, en met de door hen veroorzaakte algemene chaotische sfeer kon een militaire machtsovername worden gelegitimeerd.

Het leger gebruikte ten slotte ook zijn invloed in de rechterlijke macht om een rechtszaak te starten om de AKP op te doeken en in 2007 om te voorkomen dat een AKP-lid president zou worden.

De AKP hield voet bij stuk over het presidentschap. Drie maanden later werden algemene verkiezingen gehouden, waarbij de stemmen voor de AKP stegen van 34 naar 43 procent. Mensen waren blij om te zien dat hun regering opstond tegen het leger.

Een serie rechtszaken werd gestart, duidelijk met steun van de regering, waarmee een groot aantal generaals en andere officieren, evenals een aantal burgers die hen steunden, de gevangenis in draaiden, op grond van het samenzweren tegen de regering en ontelbare andere ‘geheime operaties’. Dat de aantijgingen waar zijn, weten we uit dagboeken (waaronder een van de opperbevelhebber van de marine in 2002-2003) en militaire documenten die gelekt zijn toen de sfeer in het land zich tegen het leger keerde. Je moet nooit ‘nooit’ zeggen, maar een militaire machtsovername is nu heel moeilijk, omdat de regering grotendeels erin is geslaagd om het leger politiek buitenspel te zetten.

Conservatieve reformisten?

Erdogan en zijn partij zijn conservatief en religieus. Ze zijn ook nationalisten, alhoewel dit enigszins getemperd wordt door hun religieuze overtuigingen. Ze zijn, door hun achtergrond en neigingen, radicaal noch reformistisch. Als ze met rust gelaten zouden zijn toen ze aan de macht kwamen, hadden ze niet anders geregeerd dan een willekeurige Europese christen-democratische partij.

Bewijs hiervan is dat het Turkse kapitaal altijd tevreden is geweest over de AKP. Het is een partij van de grote bedrijven en heeft hun belangen zonder uitzondering goed gediend. Het complete neoliberale programma is onversaagd geïmplementeerd en, door een serie van gelukjes heeft de Turkse economie de gevolgen van de wereldwijde crisis kunnen vermijden. Alhoewel de economie vorig jaar niet meer zo hard groeide als voorheen, en dat ook de verwachtingen zijn voor dit jaar, stond Turkije in voorgaande jaren qua groei op de tweede plaats, achter China. Maar de AKP kon niet rustig regeren. Toen de kemalistische staat probeerde haar omver te werpen, moest de regering zich verdedigen, over democratie praten, haar basis onder de bevolking mobiliseren en nieuwe bondgenootschappen sluiten. Ze werd gedwongen om zich bijna te gedragen als een hervormingsgezinde regering.

De strijd tussen de staat en de regering, die in een West-Europese context moeilijk voorstelbaar is, leidde tot scheuren in het bouwwerk van een onderdrukkende staat en zijn officiële ideologie. Allerlei onderdrukte groepen konden zich ineens een weg banen door die scheuren. De geest was uit de fles. In de laatste tien jaar zijn onderwerpen op de politieke agenda gekomen die in de tachtig jaar van de republiek zelfs niet benoemd konden worden: de erkenning van de Armeense genocide, de teruggave van geconfisqueerde Griekse, Joodse en Armeense bezittingen, de processen tegen militairen door burgerlijke rechtbanken, de voorbereiding van een nieuwe grondwet zonder de drie ‘onaantastbare’ artikelen, en nog veel meer.

De Koerdische kwestie

De voornaamste verandering van het afgelopen decennium is het streven naar de oplossing van de Koerdische kwestie. Zoals bij alle veranderingen wordt dit niet mogelijk gemaakt door de reformistische ijver of liefde voor gelijkheid van de AKP, maar is het een resultaat van dertig jaar politieke en gewapende strijd door de Koerdische beweging. Het Turkse establishment beseft al heel lang dat er geen militaire oplossing is voor het Koerdische probleem. Maar erkenning van de Koerden en hun acceptatie als gelijkwaardige burgers kon niet worden opgelegd aan een recalcitrant, nationalistisch staatsapparaat. Dat kon geen regering doen zonder de toorn van het leger over zich af te roepen.

Maar toen ze de overhand kreeg op het leger, was deze regering daar wel toe in staat. En daarbij kreeg ze de steun van zowel de grote bedrijven als de bevolking, die moe was van een oorlog die al 40.000 levens had gekost. Er zijn gesprekken geweest met de PKK en haar gevangen leider Abdullah Öcalan, die tot dit jaar steevast werd aangeduid als ‘babymoordenaar’ en ‘terroristenleider’. Het lijkt bijna zeker dat de belangrijkste eisen van de Koerden – erkenning van hun nationale identiteit, gelijke burgerrechten, onderwijs in eigen taal, een sterkere lokale regering, verwijdering van de nadruk op ‘Turks zijn’ uit de grondwet – worden ingewilligd als onderdeel van een vredesovereenkomst.

De oppositie hiertegen komt, zoals bij alle veranderingen, van de ‘sociaal-democratische’ CHP en van delen van links! In wat voor termen deze oppositie ook wordt verwoord, ze berust in essentie op kemalistisch nationalisme. Deze oppositie heeft geen kans van slagen. Sterker nog, ze heeft elke steun voor de sociaal-democratie en links ondermijnd. Alle opiniepeilingen geven de AKP nu meer dan vijftig procent.

Erdogan is juist populair omdat hij het opneemt tegen het kemalisme en de staat. Het opbouwen van een linkse oppositie is alleen mogelijk door het vredesinitiatief van de AKP en haar politiek ten opzichte van het leger te steunen, en tegelijkertijd te vechten tegen haar neoliberalisme, conservatisme en imperialistische ambities in het Midden-Oosten.

Verder lezen:

  • In The Political Economy of Turkey (Pluto Press, 2004) analyseert Zülküf Aydin de politieke geschiedenis vanuit de manier waarop Turkije sociaal-economisch in de wereld is geïntegreerd.
  • Kerem Öktem kijkt in Angry Nation – Turkey since 1989 (Zed Books, 2012) naar de impact van de ineenstorting van het Oostblok op de geopolitieke positie van Turkije. Ook besteedt hij aandacht aan de relatie met Israël en de toelating van Turkije in de EU.
  • Silent Violence: Neoliberalism, Islamist Politics and the AKP Years in Turkey (Red Quill Books, 2012), geredigeerd door Simten Cosar en Gamze Yücesan-Özdemir, analyseert de politiek van de AKP vanuit de combinatie van islamisme en neoliberalisme.
  • The general elections, Islam and the left in Turkey’ (ISJ 2007) door Roni Margulies legt uit waarom de AKP in deze periode de belangen van de Turkse elite beter dient dan het leger, en gaat in detail in op diverse verwikkelingen.
  • Sommigen bestempelen islamitisch ‘fundamentalisme’ als het nieuwe fascisme. In De profeet en het proletariaat gaat Chris Harman in tegen zowel dit idee als het idee dat ‘fundamentalisme’ progressief is. Hij laat de contradicties zien in de politieke islam.
  • Verzameling leestips over de recente opstand in Turkije