Wat is er mis met het Keynesiaanse antwoord op de bezuinigingen?

John Maynard Keynes
Nu de bezuinigingsmaatregelen erin beginnen te hakken maar de economie weigert aan te trekken, worden de argumenten voor een keynesiaans antwoord op de recessie steeds populairder. Marxistische economen zoals Michael Roberts staan echter kritisch tegenover het keynesiaanse denken. Hun belangrijkste argument: dat miskent de oorzaken van de kapitalistische crisis.
24 september 2013

Door Michael Roberts

Vorig jaar werd in Groot-Brittannië een nieuwe radicale denktank opgericht. De naam en het acroniem ervan klinken prachtig: Class (Centre for Labour And Social Studies, ofwel het Centrum voor Arbeids- en Sociale Studies).1 Het klinkt socialistisch, marxistisch zelfs, toch?

Helaas, op de eerste vergadering bleken de sprekers, vooral de economen onder hen, stuk voor stuk keynesianen te zijn. Alle argumenten tegen bezuinigingen waren keynesiaans. Blijkbaar heeft een marxistische analyse niets zinnigs te melden over de oorzaak van de Grote Recessie en de daaropvolgende lange depressie, of wat er tegen gedaan kan worden. Ik denk dat het een serieus manco is als degenen die vechten voor arbeid en tegen het kapitaal, en die een juiste strategie moeten zien te ontwikkelen, zich baseren op keynesiaanse theorieën en praktijken.

Waarom zeg ik dat? Laat ik beginnen met de belangrijkste bijdrage van Keynes aan het denken over economie: zijn nadruk op de macro-economie. Keynes wilde dat we ons richten op de macro-economie via nationale rekenvergelijkingen, die bij hem een sleutelrol spelen. Nationaal inkomen = nationale uitgaven. Dat is simpel. Het nationale inkomen kan dan onderverdeeld worden in winst + lonen. En nationale uitgaven kan je dan terugbrengen tot investeringen + consumptie. En zo ontstaat de vergelijking: winst + lonen = investeringen + consumptie. Als we nu aannemen dat lonen geheel en al opgaan aan consumptie en dat er dus niet gespaard wordt, dan staat winst gelijk aan investeringen.

Maar daar zit het knelpunt. Deze vergelijking leert ons niets over de oorzakelijke richting waarmee we een theorie kunnen gaan vormen. Voor Keynes is die oorzakelijke richting simpelweg dat investeringen winst voortbrengen. Maar waardoor worden investeringen veroorzaakt? Dat zijn de subjectieve besluiten van individuele ondernemers. En waardoor worden hun beslissingen beïnvloed? Dat zijn ‘dierlijke geesten’, ofwel uiteenlopende verwachtingen aangaande een winst op de investeringen, enzovoorts. Het is volkomen subjectief.

De zaak omdraaien

Het idee dat winst afhankelijk is van investeringen komt neer op het omdraaien van de zaak. Voor marxisten is het precies andersom: investeringen hangen af van winst – en winst is afhankelijk van de uitbuiting van arbeidskracht en de toe-eigening daarvan door het kapitaal. We beschikken dus over een objectieve analyse van de oorzaken, gebaseerd op de specifieke vorm van onze klassenmaatschappij, en niet op de psychoanalyse van individueel menselijk gedrag.

Als de investeringen in een economie afhangen van winst, en de winsten in de vergelijking van Keynes een vaste waarde vertegenwoordigen die niet verhoogd kan worden, dan kunnen ook de investeringen niet toenemen. Dus zullen kapitalistische investeringen (dat wil zeggen, investeringen met winst als doel) afhankelijk zijn van het overbrengen van een stuk winst naar kapitalistische consumptie en/of van het beperken van niet-kapitalistische investeringen, namelijk grote staatsinvesteringen. Dus is het binnen het kapitalisme nodig dat de regering bezuinigt en niet méér uitgeeft. Dit is het tegenovergestelde van de keynesiaanse politiek. Staatsuitgaven zullen de winst niet ten goede komen, integendeel. En winst is waar het om draait onder het kapitalisme. Staatsuitgaven zijn dus slecht voor kapitalistische investeringen.

Maar de keynesianen letten niet op winst. Zij kijken naar productie. Zij betogen dat voor elke verandering in staatsuitgaven in een economie, er een overeenkomstige verandering ontstaat in consumptie en in nationale opbrengst. Dus als er op de staatsuitgaven bezuinigd wordt, zal het bruto binnenlands product (bbp) enigszins afnemen. Dit is de zogeheten ‘keynesiaanse multiplier’ (de keynesiaanse vermenigvuldiger). En volgens de keynesianen is die heel krachtig.

Zoals de leidende keynesiaanse goeroe Paul Krugman het op zijn blog uitdrukte: ‘Ik en anderen betogen al enige tijd dat de ervaringen van de bezuinigingen in de eurozone overduidelijk wijzen op grote keynesiaanse effecten.’ 2 Het Internationaal Monetair Fonds (IMF) is het daarmee eens, volgens de gegevens in figuur 1 hieronder. Het diagram laat zien dat hoe meer een regering bezuinigt (in Griekenland is dat 16 procent), hoe meer het bbp afneemt (in Griekenland 19 procent).3

Dit idee is nu opgepikt door de Britse vakbondsfederatie TUC. De TUC heeft berekend dat de Britse fiscale multiplier maar liefst 1,3 bedraagt (het gemiddelde van de nieuwe schaal die het IMF hanteert). Dus de belastingverlagingen door de regering hebben het bbp van Groot-Brittannië verminderd met 2 procent sinds 2010. 4

Maar wacht even. Voordat we door de knieën gaan voor de keynesiaanse multiplier moeten we een aantal zaken in overweging nemen. Ten eerste: is het bewijs van het IMF sluitend? Volgens een analyse van de Financial Times (FT) is dat niet het geval. Zoals de krant het uitdrukt: ‘Een experiment van de FT om het werk van het IMF na te doen en te evalueren heeft echter uitgewezen dat de resultaten die doen vermoeden dat er erg grote multipliers zijn (de relatie tussen pogingen om staatstekorten te verlagen en de groei) niet bestand zijn tegen andere keuzes van landen of tijdsperioden.’5

De FT vervolgt: ‘Voor de landen waarvoor de volledige gegevens beschikbaar zijn op de website van het IMF verliezen de resultaten hun statistische relevantie als we Griekenland en Duitsland buiten beschouwing laten. Bovendien werden de resultaten gepresenteerd als algemene resultaten, maar ze zijn beperkt tot een specifiek geselecteerde periode. De schattingen uit 2010 aangaande de tekorten gaven geen goede voorspelling van de fouten in de groeivooruitzichten van 2010 of 2011 als de jaren los van elkaar werden geanalyseerd. De vooruitzichten van 2011 voorspelden helemaal niets goed.’

En als we teruggaan en oudere schattingen analyseren van de keynesiaanse multipliers, dan blijkt dat de fiscale multipliers veel van elkaar verschillen als we de tijdsperioden veranderen. Het IMF stelt inderdaad in zijn rapport vast dat een ‘vroegere analyse door de IMF-staf suggereert dat de fiscale multiplier gemiddeld 0,5 was in de ontwikkelde economieën, gedurende de drie decennia voorafgaand aan 2009.’ 6 Dat betekent dat het verhogen of verlagen van de staatsuitgaven en de belastingen weinig invloed hebben op de groeicijfers van die jaren.

Oorzakelijkheid

Maar er is nog een tweede aspect: oorzakelijkheid. Deze studies geven niet aan wat precies wat veroorzaakt. Zorgde de recessie ervoor dat de tekorten toenamen en de schulden stegen en dat regeringen dus gedwongen werden te bezuinigen? Of was het juist andersom? Het is toch wel duidelijk dat niet lastenverzwaring heeft geleid tot de Grote Recessie, maar dat de Grote Recessie heeft geleid tot lastenverzwaring. Het antwoord van Krugman is niet erg overtuigend – namelijk dat, toen het IMF fout bleek te zitten en de gevolgen van bezuinigingen erger bleken dan verwacht, dit laat zien dat bezuinigingen wel de oorzaak moeten zijn en dat deze leiden tot afnemende groei of zelfs economische krimp.

Er zijn stapels studies verschenen die het tegenovergestelde betogen: dat grote begrotingstekorten en hoge schulden ervoor zorgen dat de groei van het bbp afneemt. De meest bekende studie is die van Reinhart en Rogoff. 7 Zij stellen in hun rapport dat als de algemene schulden meer dan 85-90 procent gaan uitmaken van het bbp (zoals momenteel het geval is in de meeste ontwikkelde economieën), het jaren kan duren (vijf tot zeven jaar of meer) voordat de ‘normale’ economische groei terugkeert. Dit impliceert dat hoe sneller de algemene schulden afnemen, hoe sneller de gestage groei kan terugkeren.

Maar het oorzakelijk verband is niet duidelijk. 1) Een recessie leidt tot hoge schulden, dus de enige manier om de schuld te verlagen is door de groei te stimuleren (keynesiaans), of: 2) Hoge schulden veroorzaken recessies, dus de enige manier om de groei te herstellen is door de schulden terug te brengen (bezuinigingen). Uit geen van de studies blijkt welke van de twee er aan de hand is.

Ik heb zelf een statistisch onderzoekje gedaan over dit onderwerp, door het gemiddelde begrotingstekort op het bbp voor Japan, de VS en de eurozone te vergelijken met de groei van het bbp sinds 1998 (zie figuur 2). De meeste economen zijn het met elkaar eens dat de Japanse autoriteiten in 1998 alles op alles hebben gezet met een keynesiaans-achtig beleid van staatsuitgaven om de economische groei te herstellen. Werkte het?

Tussen 1998 en 2007 bedroeg het gemiddelde begrotingstekort van Japan 6,9 procent van het bbp, terwijl het bbp groeide met gemiddeld precies 1 procent. In dezelfde periode bedroeg het begrotingstekort van de VS gemiddeld 2 procent van het bbp, minder dan eenderde van de Japanse cijfers. Maar de groei van het bbp bedroeg 3 procent per jaar, ofwel: drie keer zo snel als dat van Japan. In de eurozone was het begrotingstekort nog lager: 1,9 procent van het bbp. Maar de groei van het bbp was nog altijd 2,3 procent, ofwel twee keer dat van Japan. Dus de keynesiaanse multiplier lijkt in Japan niet te hebben gewerkt over een periode van tien jaar. Verder was Japans groei van het bbp in de krediet-hausse van 2002-2007 het laagste, ook al was het overheidstekort veel hoger dan in de VS of de eurozone.

De keynesiaanse multiplier meet de impact van meer of minder uitgaven (vraag) op het inkomen (bbp). Maar er is ook een marxistische multiplier. Hier loopt de oorzakelijkheid van winsten richting kapitalistische investeringen en dan van investeringen naar werkgelegenheid, lonen en consumptie. Uitgaven en groei van het bbp zijn variabelen die afhankelijk zijn van winstgevendheid van investeringen, niet andersom. De marxistische multiplier meet veranderingen in winstgevendheid en dus de impact daarvan op investeringen en groei.8

Winstgevendheid

Als de marxistische multiplier de juiste methode biedt om de moderne economie mee te beschouwen, dan volgt daaruit dat je moet kijken of staatsuitgaven en belastingverhoging of bezuinigingen de winstgevendheid verhogen. Als dat niet het geval is, dan zal elke kortetermijnstimulans van het bbp door meer staatsuitgaven komen tegen de prijs van een langere periode van weinig groei en uiteindelijk een terugkeer tot recessie.

Als meer staatsuitgaven vooral ten behoeve komt van sociale zekerheid, dan zal dat ten koste gaan van winstgevendheid, want het is een kostenpost voor de kapitalistische sector en voegt geen nieuwe waarde toe aan de economie. Als het vooral aan publieke diensten wordt besteed, zoals onderwijs en gezondheidszorg (dus in menselijk kapitaal), dan kan het op termijn bijdragen aan de verhoging van de arbeidsproductiviteit, maar het kan de winstgevendheid niet verhogen. Als het vooral besteed wordt aan staatsinvesteringen in infrastructuur, dan zal het de winstgevendheid stimuleren van die kapitalistische sectoren die de contracten krijgen, maar als die investeringen betaald worden uit hogere belastingen op winsten, dan is er per saldo geen winst. En zelfs als ze gefinancierd worden door loonbelastingen of bezuinigingen op andere uitgaven, dan zal de algehele winstgevendheid alleen maar toenemen als het besteed wordt aan sectoren met een lage hoeveelheid kapitaal in verhouding tot arbeid (niet ongebruikelijk in infrastructurele projecten). Indien ze gefinancierd worden via leningen, dan zal de winstgevendheid worden beperkt door stijgende rentepercentages. Er is dus geen zekerheid dat meer uitgeven leidt tot grotere winstgevendheid, integendeel.

De marxistische voorspelling

Laten we nu eens kijken naar dezelfde periode als hierboven voor de impact op de groei van de keynesiaanse multiplier, maar nu vanuit het gezichtspunt van de marxistische multiplier. Na 1997 begon de winstvoet in de meeste ontwikkelde kapitalistische landen te dalen. 9 De marxistische multiplier zou dan voorspellen dat de investeringsgroei begint af te zwakken en daarmee ook de groei van het bbp. In de vier jaren van 1998 tot de vrij milde recessie van 2001 groeiden de investeringen in de VS gemiddeld met 6,1 procent per jaar. Tegelijkertijd had de regering een klein begrotingsoverschot en groeide het bbp met 3,6 procent per jaar. Maar na de recessie van 2001, tijdens de krediet-hausse van 2002-2007, nam de groei van de Amerikaanse investeringen af tot 2,2 procent per jaar. Maar de regering had een begrotingstekort van gemiddeld 3,6 procent van het bbp en de groei van het werkelijke bbp vertraagde tot 2,6 procent per jaar. Voor Europa gold hetzelfde verhaal.

Nog onthullender is de kapitalistische investering in de productieve sectoren van de economie (real non-residential private capital formation in de termen van de OESO, de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling). Tussen 1998 en 2001 stegen de werkelijke Amerikaanse investeringen in productiesectoren met 7,2 procent per jaar, maar tussen 2001 en 2007 was dat slechts 3,5 procent per jaar (de helft). Ook hier was het met Europa hetzelfde verhaal.

Er lijkt geen enkel bewijs te zijn dat grotere staatsuitgaven of grotere begrotingstekorten op langere termijn leiden tot snellere investeringen of tot economische groei in kapitalistische economieën. Sterker nog, meestal lijken de gegevens precies het omgekeerde te bewijzen. De marxistische multiplier van winstgevendheid en investeringen lijkt overtuigender.

Begrijp me niet verkeerd. Dit betekent niet dat bezuinigen het juiste beleid is. De recente suggestie van de algemeen directeur van het IMF, Christine Lagarde (jaarsalaris: 470.000 dollar, geen belastingen) dat bezuinigingen hebben gewerkt is onzin. Zij verwees naar Letland en Estland. Deze heel kleine kapitalistische staten in Oost-Europa hebben het net iets beter gedaan omdat ze een enorme fiscale impuls kregen, veel meer dan Griekenland (zie de commentaren van een chef-econoom van het IMF, de semi-keynesiaan Olivier Planchard 10). Ongeveer 20 procent van de begroting van Estland bestaat uit subsidies van de EU. Er werden geen banken uitgekocht omdat die in het bezit zijn van Zweden en andere Scandinavische banken, en hun export is zeer gericht op Scandinavië, dat het over het algemeen veel beter heeft gedaan. Bovendien was Estlands staatsschuld sowieso al niet zo hoog.

Deze economieën kwamen er niet zozeer bovenop door lastenverzwaring, maar door de vernietiging van arbeidsrechten. Daardoor konden werkgevers hun winsten ophogen en emigratie bevorderen. Een groot deel van de Baltische bevolking is namelijk van huis weggetrokken om elders in Europa werk te vinden. Arbeiders met een opleiding zijn weggegaan. Letland heeft eenzelfde soort demografische ineenstorting gezien. Jonge Letten zijn het land ontvlucht. In 1991 telde het land 2,7 miljoen inwoners. De meest recente census laat zien dat de bevolking is gedaald tot 2 miljoen, maar vermoedelijk is het aantal lager, want de migratie zet door.

De Britse regering houdt vast aan bezuinigingen en het werkt niet. Maar bezuinigingen zijn niet de enige, of zelfs maar de belangrijkste oorzaak van de stagnerende economie van het Verenigd Koninkrijk. Een recente studie heeft uitgewezen dat de relatief harde verandering in de Britse belastingwetgeving – in vergelijking tot de VS – iets minder dan de helft heeft bijgedragen in de 5 procent verschil in groei van het bbp tussen de twee landen over de afgelopen drie jaar.11 De ware reden is het mislukken van de rentenierseconomie die zo kenmerkend is voor het Britse kapitalisme. De productiviteit van de productieve sectoren van de economie stagneert en de investeringen zijn dramatisch afgenomen. Kapitaalbezitters verzamelen cash, sturen het naar het buitenland of kopen financiële producten. Maar ze investeren niet. Daardoor stagneert de economie, en de autoriteiten kunnen er niets tegen doen, want de macht is in handen van de kapitalistische sector.

Constante daling

De reden dat Britse bedrijven niet in hun thuisbasis investeren is dat de winsten van bedrijven nog steeds ver onder de piek liggen van 2007 (zie figuur 3). Belangrijker nog, de winstvoet in de productieve sector van de economie, de industrie, zet de gestage daling voort die sinds 1997 waarneembaar is. Sinds de recessie van de vroege jaren 1990 is de winstvoet op een recorddiepte aangekomen.12

Geen wonder dat Britse bedrijven hun investeringen staken.

Dus welk beleid moet je nu voeren als antwoord op deze lange depressie? Naar mijn idee erkent een marxistische analyse dat de onderliggende oorzaak van de crisis in de eerste plaats gezocht moet worden in het falen van de kapitalistische productie om voldoende winst te genereren. Deze zal op een laag pitje blijven totdat het kapitalisme erin slaagt om voldoende ‘dood’ kapitaal (bijvoorbeeld arbeiders, verouderde technologie, en niet-winstgevende zwakkere bedrijven) op te ruimen om zo de winstgevendheid te herstellen en de hele zaak opnieuw op te starten. Ik denk dat er in deze langdurige depressie nog wel een tweede grote ineenstorting nodig is.

Keynesiaanse staatsuitgaven kunnen een deel van de pijnlijke gevolgen voor arbeiders wel verlichten en overheidsinvesteringen kunnen helpen om nieuwe banen te creëren. Maar dit zal de winstgevendheid niet vergroten, integendeel. En zolang het kapitalisme de dominante vorm van sociale productie is, zal dat betekenen dat staatsuitgaven het kapitalistische herstel zullen vertragen, en niet versnellen. Als we een einde willen aan de lange depressie en een andere grote recessie willen vermijden, dan moeten we een einde maken aan de kapitalistische productiewijze en deze vervangen door een democratisch gecontroleerde, geplande vorm van sociale productie.

Dit is een vertaling van ‘What’s wrong with the Keynesian answer to austerity?’, Socialist Review april 2013.13 Michael Roberts heeft een engelstalig blog op thenextrecession.wordpress.com

Noten