Belastingpolitiek als klassenstrijd

Kleurenets van de Boston Tea Party (VS), 1773
Belastingpolitiek wordt meestal gereduceerd tot een kwestie van technische en daardoor neutrale keuzes, maar de economische crisis heeft op dit terrein de tegenstellingen tussen links en rechts verscherpt. Dit artikel maakt door middel van actuele en historische voorbeelden inzichtelijk welke sociale belangen en ideologische schuil gaan achter belastingpolitiek.
30 november 2012

Belastingpolitiek is een goede graadmeter voor wat links is, en wat rechts. Neem de laatste verkiezingen. Links eist – soms krachtig, meestal heel voorzichtig – een einde aan belastingontduiking door multinationals en een eerlijker verdeling tussen hoogste en laagste schijf. Rechts roept dat het de belastingen zo veel mogelijk wil verlagen voor de ‘hardwerkende Nederlander’. En zoals elke VVD’er weet, werkt niemand in Nederland zo hard als de bakker van luxebroodjes in het Gooi. De Socialist wil ‘de rijken belasten’. De PVV wil een ‘belastingoproer tegen Brussel’. Pepijn Brandon onderzoekt waar deze tegenstellingen echt om draaien.

Officieel is belasting een neutraal instrument voor overheidsbeleid. De beruchte blauwe envelop slaat niemand over, het rekenmodel bepaalt vervolgens wat je betaalt. De belastingdienst loopt de cijfertjes na. Maar achter dat ‘neutrale’ instrument gaan grote politieke keuzes schuil over hoe de maatschappij is ingericht. Links streeft er traditioneel naar om via belastingen te nivelleren: de sociale ongelijkheid te verkleinen volgens het principe ‘de sterkste schouders dragen de zwaarste lasten’. Rechts vindt dit een vorm van roofzucht van mensen die jaloers zijn op wat de rijken door hun eigen prestaties hebben binnengehaald.

Onder deze argumenten over herverdeling liggen op hun beurt diepere discussies over de oorsprong van ongelijkheid. Want stel dat die rijken zelf hun rijkdom niet hebben verworven door hard te werken maar door roof. Stel bijvoorbeeld dat de directeur van een bedrijf als Shell dankzij zijn plek in het productieproces zich onrechtmatig een deel van de opbrengst kan toe-eigenen van wat anderen met hun bloed, zweet en tranen hebben geproduceerd, zoals socialisten beweren sinds Karl Marx Het Kapitaal schreef. Dan is herverdeling via belastingen geen diefstal, maar het terugnemen van iets dat de rijken niet toebehoort. Als de ‘1 procent’ – dus niet de dokter, winkelier of advocaat, maar de bewoners van de Quote 500 – haar vermogen door diefstal verkrijgt, wordt de vraag zelfs waarom je zou stoppen bij het heffen van een hoger tarief voor de derde belastingschijf. Marx eindigt Het Kapitaal met de oproep tot het ‘onteigenen van de onteigenaars’. Zijn einddoel was een maatschappij waarin de tegenstellingen tussen arm en rijk niet zijn gedempt, maar zijn verdwenen. Belastingpolitiek is dan een onderdeel van klassenstrijd.

Dat klinkt misschien volslagen utopisch, zeker gezien de politieke verhoudingen van dit moment. De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat rechts er in de afgelopen twintig jaar een stuk beter in is geslaagd zijn belastingagenda door te drukken dan – al dan niet radicaal – links. De onteigenaars gaan, mede dankzij neoliberaal belastingbeleid, voorlopig stug door met onteigenen. Onderstaande tabel geeft dit goed weer. De tabel toont de verdeling van de Nederlandse belastingopbrengsten over verschillende soorten belasting in 1990 en in 2010.

 

Verdeling belastingopbrengsten in Nederland
1990 2010
Indirecte belastingen (BTW en accijnzen) 40% 50%
Loonbelasting 36% 34%
Vennootschapsbelasting 13% 9%
Vermogensbelasting 5% 2%
Overige belastingen 6% 5%
bron: www.cbs.nl

 

Denivelleren

Het eerste wat opvalt is de grote verschuiving van directe belastingen (op inkomen en vermogen) naar indirecte belastingen (btw en accijnzen). In 1990 vormden loonbelasting, winstbelasting en vermogensbelasting samen veruit de grootste bron van inkomsten voor de staat. Nu is de verdeling fifty-fifty. Dat is een vorm van denivelleren: het vergroten van de ongelijkheid via belastingpolitiek. Rijk en arm betalen aan de kassa precies evenveel btw. En omdat mensen met een lager inkomen een veel groter deel van hun inkomen uitgeven aan hun dagelijkse behoeften, drukken indirecte belastingen relatief zwaarder op hun huishoudbudget dan op dat van de rijken. De doorgevoerde btw-verhoging van 2 procent is alleen maar een stapje in een lang programma van het verschuiven van de belastingdruk van rijk naar arm.

Een tweede manier waarop de verdeling van belastingopbrengsten groeiende ongelijkheid in de hand werkt, is dat het aandeel van de loonbelasting vrijwel gelijk bleef, terwijl dat van de vennootschapsbelasting en de vermogensbelasting daalde. Een derde manier is daaraan gekoppeld, maar niet zichtbaar in onderstaande tabel over totaalopbrengsten van verschillende soorten belasting. Binnen het aandeel van de loon- en inkomensbelasting wordt veel minder genivelleerd doordat opeenvolgende kabinetten het verschil tussen de tarieven voor de hoogste en de laagste belastingschijf hebben verkleind.

Volgens een uitgebreid CBS-budgetonderzoek betaalde de armste 20 procent van Nederland in 2009 een net iets groter percentage van zijn totaalinkomen aan belastingen en sociale premies (42,1 procent) dan de rijkste 10 procent (41,2 procent). NRC Next concludeerde op basis van deze gegevens dat de liberale droom van een ‘vlaktaks’, een belastingstelsel waarin arm en rijk hetzelfde betalen, daarmee in Nederland in feite al is verwezenlijkt.

De belangrijkste manier waarop belastinghervormingen in de afgelopen decennia ten goede zijn gekomen aan de top, is echter zichtbaar in geen enkele weergave van de verdeling van de belastinginkomsten. Dat is via de belastingen die niet worden betaald. Belastingfraude en zwartwerken zijn favoriete thema’s voor rechts. Maar hoe vaak dit ook mag voorkomen, op de totale opbrengsten van de loonbelasting en de indirecte belastingen gaat het om de spreekwoordelijke druppel op de gloeiende plaat. Veruit het meeste loon dat in Nederland wordt verdiend is volledig belast, en als je iets in de winkel koopt weet je vrijwel zeker dat daarover btw wordt afgedragen.

Maar voor winsten geldt het tegenovergestelde. Bedrijven, vooral grote internationaal opererende bedrijven, hebben allerlei administratieve trucs tot hun beschikking om hun boekwinsten zo laag mogelijk te laten uitvallen. Volledige publieke controle over winsten is in directe tegenspraak met een systeem waarin de belangrijkste middelen om winst te maken in private handen zijn en de werkelijke inhoud van de boekhouding het best bewaarde geheim is in de strijd tegen de concurrentie. Dat probleem is structureel: het bestaat al zo lang als het kapitalisme zelf, en zal blijven bestaan zolang het kapitalisme bestaat. Maar het probleem is enorm vergroot door de globalisering en de explosieve groei van de financiële markten.

Als voortrekker in zogenaamde ‘financiële dienstverlening’ is Nederland een van de wereldkoplopers in het creëren van belastingconstructies die belastingontduiking door grote bedrijven in de hand werken. Het aantal ‘brievenbusmaatschappijen’ van multinationals steeg naar schatting van de organisatie Fair Politics tot ongeveer 20.000. Deze bedrijfjes sluisden in totaal een slordige 4600 miljard euro door Nederland. Over dat bedrag betaalden ze 1,5 miljard euro belasting, ofwel 0,03 procent.

Ideologie

Natuurlijk heeft rechts deze overwinningen voor multinationals en Wassenaar niet binnengehaald door ervoor te pleiten dat de zwakste schouders voortaan de zwaarste lasten moeten dragen. De verschuiving van de belastingdruk van rijk naar arm ging gepaard met een langdurig ideeënoffensief tegen de fundamenten van linkse belastingpolitiek. De VVD-slogan ‘belastingverlaging voor werkende Nederlanders’ bouwt voort op succesvolle propaganda dat belasting vooral bedoeld is om linkse hobbyprojecten te financieren en geld uit te delen aan mensen die er niet voor willen werken. Het idee dat sociale voorzieningen of uitkeringen voor zieken en werklozen verworvenheden zijn, die zijn binnengesleept in meer dan honderd jaar sociale strijd om diezelfde ‘werkende Nederlanders’ te beschermen tegen de grillen van de markt en het bedrijfsleven, is vervangen door de hard liberale lijn dat de staat de zuurverdiende centjes van de hardwerkende ondernemer wil afpakken om ze uit te delen aan de losers die te beroerd zijn om voor zichzelf te zorgen.

Voor een dergelijke boodschap heeft altijd al een sociale basis bestaan. Het is de natuurlijke ideologie voor kleine zelfstandigen en het middenmanagement: ‘self-made’ mannen en vrouwen die vinden dat als zij erin geslaagd zijn carrière te maken of een bedrijfje van de grond te tillen, de rest van de wereld niet moet zeuren. Maar de ongebreidelde wildgroei van het neoliberalisme en de capitulatie van de gevestigde sociaal-democratie voor de logica van de markt creëerden de ruimte waarin dit soort ideeën een veel breder gehoor kunnen vinden. Ze sluiten bovendien gedeeltelijk aan bij de reële ervaring van een laag van arbeiders – in loondienst of zzp’er. In de afgelopen periode hebben zij geleerd dat je maar beter niet kunt vertrouwen op sociale voorzieningen die toch één voor één verdwijnen. Je kunt je zaakjes maar beter zo goed mogelijk zelf regelen. En als de staat niets voor jou doet, waarom zou je dan wel je inkomen afstaan? Het sentiment wordt nog verder aangejaagd buiten de gevestigde kanalen om, door de doe-het-zelf-ideologen van GeenStijl en soortgelijke websites met hun mentaliteit van het recht van de sterksten – of in ieder geval de luidruchtigsten.

Geschiedvervalsing

Zoals altijd trekt uiterst rechts deze houding door tot de meest absurde conclusies, overgiet ze met een ‘volks’ sausje, en fungeert daarmee als de vooruitgeschoven post van de liberale agenda. Wilders presenteert de eis voor belastingverlaging ‘voor de burgers’ (welke burgers?) als een opstand tegen de dictatuur van Brussel. Hij doet dat met een beroep op een ver verleden. Het verkiezingsprogramma van de PVV vergelijkt dit zogenaamde oproer met de Nederlandse Opstand van de zestiende eeuw. Die opstand kwam namelijk in een stroomversnelling door de invoering van een impopulaire belasting, de Tiende Penning, door het toch al verzwakte regime van de hertog van Alva die zetelde in – jawel – Brussel.

Het grote voorbeeld voor dit historische uitstapje naar belastingstrijd in de grote burgerlijke revoluties wordt geleverd door de Amerikaanse Tea Party. De naam van deze partij is ontleend aan de Boston Tea Party van 1773, een befaamd belastingoproer tegen hoge accijnsheffingen door de Britse heersers over de Noord-Amerikaanse koloniën. De opstand, waarbij een lading thee uit protest tegen de heffing door een boze menigte in de haven werd gedumpt, was een van de belangrijke momenten in het voorspel naar de Amerikaanse onafhankelijkheidsoorlog.

Maar het beroep op deze historische momenten berust op geschiedvervalsing. De centrale eis die terugkwam in alle ‘klassieke burgerlijke revoluties’ – de Nederlandse Opstand tegen Spanje in de zestiende eeuw, de strijd tussen het Engelse parlement en de kroon in de zeventiende, de Amerikaanse onafhankelijkheidsoorlog aan het eind van de achttiende, en tot slot de Franse Revolutie – was niet een algemene belastingverlaging, al wilden de armen zich natuurlijk graag ontworstelen aan brood-, bier- en wijnaccijnzen die hen het leven onmogelijk maakten. De overkoepelende leus voor de burgerij die uiteindelijk de leiding over deze opstanden won wordt goed samengevat in de leus van de Amerikaanse revolutie: ‘no taxation without representation’, geen belasting zonder vertegenwoordiging. Tegenover vorstenhuizen, kerk en adel wilden de bezitters van het kapitaal een eigen stem in de staat – en uiteindelijk het liefst de dominante stem. Belasting betalen voor oorlogen was prima, maar dan moesten die oorlogen niet alleen dynastieke, maar ook handelsbelangen dienen. Belastingpolitiek tijdens deze revoluties was klassenstrijd bij uitstek. Ze draaide erom welke sociale groepen invloed konden uitoefenen op de koers van de staat, en wie daarvoor moest betalen.

De ironie wil dat in alle genoemde gevallen het resultaat van de revolutie was dat de belastingen explosief stegen. De overwinnaars waren hier niet tegen, omdat de staat die deze belastingen inde hun eigen kapitalistische belangen veel beter diende dan de staten die bestonden aan het begin van deze revoluties. Een tweede reden was dat de berekenende kooplieden en burgers, toen ze eenmaal aan de macht waren, uitstekend in staat bleken om de grootste belastingdruk naar beneden af te wentelen. Marx maakt terecht dit punt over de Nederlandse Republiek die ontstond uit de Opstand. Geen enkele staat in de wereld verzamelde zoveel belasting per hoofd van de bevolking. Maar indirecte belastingen namen hiervan veruit het grootste deel voor hun rekening. De rijken betaalden liever niet, en directe vermogensbelastingen bleven onder hun invloed laag. In plaats daarvan leenden zij hun geld aan de staat, waarvoor ze goede gegarandeerde rentestanden ontvingen, opgebracht uit belastinggeld waaraan de armen disproportioneel bijdroegen.

Belastingpolitiek en de staatsschuld werden zo effectieve middelen voor ‘primitieve accumulatie’, het vergaren van de kapitalen die de basis legden voor het huidige systeem. Regelmatige oproeren tegen deze oneerlijke belastingpolitiek kenmerkten sociale strijd in de periode voor de industriële revolutie. Maar Wilders en de Tea Party verwijzen niet naar deze klassenoproeren. Onbewust, misschien als een soort freudiaanse verspreking, nemen ze als hun voorbeeld dezelfde zwendel die zijzelf bedrijven: een populaire roep om belastingverlaging voor ‘iedereen’, waarachter altijd schaamteloos rechtse belastingpolitiek voor de rijken schuil gaat.

Robin Hood

Sinds kort brengt links tegenover deze geschiedvervalsing een eigen historische held in stelling. Verschillende Europese landen kondigden een ‘Robin Hood-belasting’ aan, een kleine belasting op internationale kapitaalstromen waarmee een deel van het geld dat eerder aan de banken werd gegeven moet terugvloeien naar de staatskas. Zoals te verwachten viel, doet Nederland niet mee. Het idee van een belasting op zogenaamd ‘flitskapitaal’ werd in de jaren zeventig geïntroduceerd door de Amerikaanse econoom James Tobin, met als doel om speculatie tegen te gaan. Het idee van deze ‘Tobin Tax’ werd vervolgens gepopulariseerd door de internationale campagne van de actiegroep Attac. De financiële crisis heeft de campagne een nieuw leven gegeven. NGO’s en linkse campagnegroepen omarmen de Robin Hood-belasting als een manier om ‘eerlijke belastingpolitiek’ dichterbij te brengen.

De argumenten zijn simpel. Alle bezuinigingen die nu worden doorgevoerd, worden gerechtvaardigd door de bewering dat de staat nu eenmaal niet genoeg geld meer heeft voor sociale voorzieningen. Ondertussen strijken grote banken en multinationals het ene belastingvoordeel na het andere op. Als zij in plaats daarvan belasting zouden betalen op dezelfde voet als de modale arbeider, zou het Europese begrotingstekort verdwijnen als sneeuw voor de zon. De eis is een prima manier om rechts te ontmaskeren, en als hij zou worden binnengehaald zou dat een mooie stap zijn in de strijd voor een progressiever belastingbeleid. Dat zijn redenen genoeg om de campagne voor de Robin Hood-belasting enthousiast te omarmen.

Maar als instrument voor radicale verandering kunnen de voorstellen voor een belasting op flitskapitaal hooguit een aardig opstapje zijn. Ten eerste is het naïef om te denken dat de bestaande staten deze belasting effectief zullen afdwingen. Geen vorm van kapitaalverplaatsing is zo makkelijk manipuleerbaar als de dagelijkse stroom van financiële transacties. Bovendien zijn er in deze wereld van concurrentie altijd staten die hun niche in het internationale systeem veiligstellen door bedrijven de mogelijkheid te bieden aan belastingen te ontsnappen. De enige staat die dit werkelijk zou kunnen voorkomen, is een wereldstaat die volledig inzicht weet af te dwingen in de bedrijfsresultaten van het kapitaal. En zo een staat is er niet, in ieder geval niet aan deze kant van de gehoopte socialistische revolutie.

Natuurlijk is het een deel van linkse strijd om te proberen hierin verandering te brengen en het kapitaal bij zijn lurven te grijpen. Maar de fictieve, zuiver boekhoudkundige, elektronische ruimte waarin veel van de internationale financiële wereld zich bevindt, is daarvoor lang niet altijd de meest geschikte plaats. Voor een echte herverdeling van de belastingdruk tussen kapitaal en arbeid is het nodig om de winstmakers te grazen te nemen waar ze daadwerkelijk leven, produceren en uitbuiten. Dat is een van de redenen waarom een kleine belasting op flitskapitaal ook gehoor vindt bij traditionele sociaal-democraten zoals de Franse president Hollande. Het is een vervanging voor de strijd voor een grondige herverdeling van rijkdom, die ze hebben opgegeven. Net als Robin Hood zelf delen ze speldenprikken uit vanuit het woud van Sherwood terwijl de landheren veilig in hun kastelen blijven wonen.

Waar de Robin Hood-tax wel voor kan dienen, is om het idee van radicale herverdeling weer terug op de kaart te zetten. De neoliberale belastingpolitiek die nu wordt gevoerd is een instrument van klassenstrijd van rijk tegen arm. Het wordt tijd dat de rijken daarbij wat minder vrij spel krijgen. Dat is echter niet genoeg. Voor sociaal-democraten is een kleine herverdeling via een belasting op flitskapitaal het einddoel, voor radicale socialistische politiek is het slechts een begin. Het einddoel blijft het ‘onteigenen van de onteigenaars’.

De houding die daarbij past, is de houding die Marx aannam tegenover de gematigde democraten in de revolutie van 1848: ‘Als de democraten een proportionele belasting voorstellen, moeten de arbeiders een progressieve belasting (met hogere tarieven voor de hoogste inkomens – PB) eisen. Als de democraten zelf een gematigd progressieve belasting eisen, moeten de arbeiders een belasting eisen waarvan de tarieven zo steil oplopen dat de grote kapitalisten erdoor geruïneerd worden. Als de democraten zelf eisen dat de staatsschuld wordt opgeruimd, moeten de arbeiders het staatsbankroet eisen. De eisen van de arbeiders moeten worden aangepast aan de maatregelen en concessies van de democraten.’ Een belasting van 0,5 procent op het roofkapitaal van de speculanten? Goed! Maar waarom geen vijftig? Daarvan zouden de liberalen pas echt gaan zweten.