Islamofobie en de ‘war on terror’

Na de aanslagen van 11 september 2001 kwam er een heksenjacht op moslims op gang. In de VS verhoorde de staat tienduizenden moslims. Duizenden mensen werden gearresteerd, gemarteld en gedeporteerd. Deepa Kumar belicht in een nieuw boek de groei van islamofobie en het verband met de geopolitieke belangen van de VS.
21 januari 2013

Door Angela Ettema

Volgens neoconservatieven wordt de relatie tussen ‘Oost’ en ‘West’ gekenmerkt door een ‘botsing van beschavingen’. Kumar laat zien dat de geschiedenis van de islam en het Westen weinig te maken heeft met religie of beschaving, maar des te meer met politieke belangen. De relatie tussen Oost en West is ook niet altijd vijandig geweest. In een historisch hoofdstuk geeft Kumar schetsmatig overzicht van tien eeuwen geschiedenis. Hierin komen de bloei van de islamitische cultuur in Andalusië, de kruistochten en de Verlichting aan bod. Kumar geeft aan dat tijden van vreedzame co-existentie en tolerantie werden afgewisseld met perioden van conflict.

In de negentiende eeuw koloniseerden Europese landen, met name Engeland en Frankrijk, gebieden in het Midden-Oosten. In deze context begonnen onderzoekers de talen, culturen en geschiedenis van deze gebieden systematisch te bestuderen. Deze tak van onderzoek staat bekend als ‘oriëntalisme’. Toen Napoleon in 1798 Egypte binnenviel, had hij de beschikking over een leger specialisten die zijn koloniale ambities konden ondersteunen. Met een manifest aan het Egyptische volk probeerde Napoleon hearts and minds te winnen: ‘Zeg tegen de lasteraars dat ik ben gekomen om jullie rechten te redden uit de handen van de onderdrukkers en dat ik… God dien en Zijn Profeet Mohammed en de Koran vereer.’

Het oriëntalisme van de geleerden uit Napoleons tijd had een aantal kenmerken die we deels nog steeds kunnen herkennen in hedendaagse publicaties over de islam en het Midden-Oosten. Oriëntalisten gingen uit van het idee dat beschavingen tot bloei komen en na verloop van tijd weer afsterven. Ze beschouwden taal als het middel bij uitstek om een beschaving te analyseren. Ze dachten dat het lezen van de Koran het mogelijk maakte om moderne moslims te begrijpen. Ook baseerden oriëntalisten zich op rassentheorieën en zagen ze moslims als een apart soort mensen met een kenmerkende mentaliteit, ‘de islamitische geest’. Met dit soort theorieën werden alle moslims over één kam geschoren en verdween elke aandacht voor onderlinge verschillen of specifieke eigenschappen van individuen.

Sinds 2001 zijn islamofobe ideeën in de politiek en de media zo dominant geworden dat veel mensen ze klakkeloos aannemen. Zo zou de islam een monolithische en extreem seksistische en gewelddadige religie zijn. Moslims zouden niet in staat zijn tot rationeel nadenken of democratisch zelfbestuur. Met een schat aan historisch feitenmateriaal en argumenten weerlegt Kumar deze hardnekkige mythen.


Demonisering

Het zwaartepunt van het boek ligt bij het buitenlands beleid van de VS ten aanzien van islam en moslims. Sinds de VS na de Tweede Wereldoorlog een supermacht werden, hebben ze de islam niet altijd als vijand beschouwd. Tijdens de Koude Oorlog steunden de VS islamistische organisaties tegen seculiere nationalisten zoals de Egyptische president Nasser.

In 2000 publiceerde de neoconservatieve denktank Project for a New American Century een document waarin ze de VS opriep om militair in te grijpen in het Midden-Oosten ‘om de werelddominantie van de VS te handhaven… en de internationale veiligheidsorde vorm te geven in lijn met Amerikaanse principes en belangen’. De aanslagen van 11 september werden de concrete aanleiding tot de oorlogen in Afghanistan en Irak. Moslims werden in deze periode tot nieuwe vijand uitgroepen.

Kumar geeft beangstigende voorbeelden van de demonisering en intimidatie van moslims door de Amerikaanse staat in het kader van de war on terror. In 2011 werd bekend dat de politie van New York, met hulp van de CIA, had gespioneerd ‘bij moskeeën… gemeenschapscentra, bedrijven van moslims, religieuze boekhandels en een hele reeks andere “hot spots”.’ Agent-provocateurs worden door de staat ingezet om mensen te verleiden tot terroristische acties die zonder hun ingrijpen niet zouden hebben plaatsgevonden.

Schokkend is het verhaal van de student Fahad Hashmi, Amerikaans staatsburger, die werd opgepakt omdat hij een logé had gehad die waterproof kleding bij zich had, die later aan Al-Qaida zou worden geleverd. ‘Volgens de logica van de staat had Hashmi onraad moeten ruiken omdat hij wel wist hoe dodelijk waterproof kleding is en hoe die de machtsbalans zou doen omslaan in het voordeel van Al-Qaida’, schrijft Kumar. Hashmi bracht jaren in vrijwel complete isolatie door en zit momenteel een celstraf uit van vijftien jaar, nog steeds in beperking.

In het gevecht tegen islamofobie is de Democratische Partij geen bondgenoot, stelt Kumar. Obama heeft het islamofobe beleid van zijn voorganger Bush voortgezet en in sommige opzichten zelfs geïntensiveerd. Terecht wijst ze op de strijd van activisten in zowel de VS als de Arabische wereld als manier om islamofobie en andere vormen van onrecht te bestrijden. Alleen als gewone mensen zich verzetten tegen onderdrukking en verdeel-en-heerspolitiek wordt een andere wereld mogelijk.

Deepa Kumar, Islamophobia and the Politics of Empire is verkrijgbaar via LeesLinks
Uitgeverij: Haymarket Books. 224 pagina’s / €17,=