Anti-imperialisme in het hart van het beest

Een van de belangrijkste mythes over de Verenigde Staten is dat het land een belangrijke kracht is voor democratie. Tegelijkertijd is er een traditie van Amerikaans anti-imperialisme die deze mythe aanvecht. American Insurgents van Richard Seymour is een geschiedenis van de verschillende vormen van anti-imperialisme in de VS, die de misvatting ondermijnt dat Amerikanen enkel apathisch toekeken hoe het Witte Huis misdaden pleegde over zee.
15 oktober 2012
Demonstratie van Vietnamveteranen in Philadelphia

Door Willemijn Wilgenhof

Seymour beargumenteert dat Amerikaans anti-imperialisme is gevormd door de specifieke manier waarop Amerika zich heeft ontwikkeld als een kapitalistische staat. De eerste anti-imperialisten waren vaak radicale liberalen, die de erfenis van de Amerikaanse Revolutie (1775-1783) doorvertaalden in hun standpunten: ze gebruikten de principes van ‘vrije arbeid’, zelfbeschikking en gelijkheid om in opstand te komen tegen de uitbreiding van slavernij, de kolonisatie van Indiaans land en de annexatie van Mexico.

Tegelijkertijd laat Seymour zien hoe dubbel deze revolutionaire erfenis was: dat Amerika zich had vrijgevochten van zijn Britse overheersers betekende niet dat alle revolutionairen ook tegen elke vorm van overheersing waren. Juist het creëren van een sterke eigen economie was een van de hoofdredenen voor de revolutie – en hierbij pasten slavernij en racisme nu eenmaal uitstekend.

Seymour laat zien hoe de spanning tussen enerzijds de officiële democratische ideologie en anderzijds de realiteit van raciale tirannie een rol bleef spelen in verschillende Amerikaanse oorlogen. Nadat de VS in 1898 voor twintig miljoen dollar de Filippijnen van Spanje hadden gekocht – uiteraard zonder overleg met de Filipino’s – citeerden activisten van de Anti-Imperialist League (AIL) de Declaration of Independence in hun betoog voor zelfbeschikking.

Hierop stelde de Amerikaanse senator Beveridge dat de onafhankelijksverklaring ‘alleen geldt voor mensen die in staat zijn zichzelf te besturen. Hoe durft iemand deze uiting van de uitverkoren zichzelf besturende volkeren te prostitueren voor een ras van Maleisische barbarij?’


Morele verontwaardiging

Terwijl de Anti-Imperialist League vocht voor vrijheid, gelijkheid en zelfbeschikking, werden tegelijkertijd vrouwen en zwarte Amerikanen aan de zijlijn gehouden. Vaak bleef anti-imperialisme voor de liberale hoofdstroom van de beweging beperkt tot morele verontwaardiging over de ‘uitwassen’ van het Amerikaanse beleid.

Daartegenover brachten juist activisten uit de onderlagen van de Amerikaanse samenleving – van suffragettes tot zwarte Amerikanen en arbeiders – kritiek naar een hoger niveau, door afkeer van het buitenlandbeleid te koppelen aan kritiek op onderdrukking en armoede thuis.

Hoewel Seymour kritisch durft te zijn over de beperkingen van de verschillende anti-imperialistische bewegingen, geeft hij goed aan in welke context bepaalde standpunten werden ingenomen. Hiermee is het niet alleen een boek over de geschiedenis van anti-imperialistische bewegingen, maar ook over hoe het Amerikaans kapitalisme zich heeft ontwikkeld, en hoe deze ontwikkelingen vervolgens het buitenlandbeleid hebben beïnvloed.

Een van de krachtigste voorbeelden is de beweging tegen de oorlog in Vietnam. Seymour toont aan dat het succes van de Vietnambeweging voor een belangrijk deel voortkwam uit haar vermogen de Amerikaanse machthebbers aan het thuisfront te raken. Door burgerlijke ongehoorzaamheid en massaprotesten wist de Vietnambeweging effectief druk uit te oefenen. Een hele generatie activisten leerde de praktijklessen van organiseren en solidariteit.

Maar ook wordt een zwak punt van veel van de anti-imperialistische bewegingen duidelijk gemaakt: de nadruk lag vaak op electorale politiek. De meeste activisten stopten met demonstreren op het moment dat een Democraat tot president werd verkozen.

In 1964 won de presidentskandidaat van de Democraten, aangezien hij beloofde geen troepen naar Vietnam te sturen. In minder dan drie weken na zijn inauguratie begon hij echter met het bombarderen van Noord-Vietnam. De anti-oorlogsbeweging reageerde met het organiseren van ‘teach-ins’: de aanname was dat politici het vooral niet begrepen en door middel van educatie ‘gecorrigeerd’ konden worden.


Weerklank

Deze logica bleef in stand in de afgelopen decennia van neoliberalisme. Er waren wel massaprotesten tegen de oorlogen in Irak en Afghanistan, maar in vergelijking met de periode rond de Vietnamoorlog vonden uitgesproken anti-imperialistische standpunten en serieuze systeemkritiek minder weerklank.

Activisten konden zich nauwelijks relateren aan de anti-VS-positie van Irakezen, ondanks het enorme onrecht van de Amerikaanse bezetting. Veel gingen zelfs zo ver te stellen dat de VS wellicht een ‘goedaardige hegemoon’ konden zijn, mits geleid door de juiste personen. Een groot deel van de anti-oorlogsbeweging werd vervolgens gekanaliseerd in een stem op Obama en weg van de straat, wat haar erg verzwakte.

De revoluties in het Midden-Oosten wijzen volgens Seymour op nieuwe uitdagingen. Hoewel Hillary Clinton kort geleden nog benadrukte hoe belangrijk de Amerikaanse relatie was met Mubarak als ‘de hoeksteen van stabiliteit en veiligheid’, bestaat er onder veel Amerikanen sympathie voor de omverwerping van de dictaturen die door hun eigen machthebbers in het zadel werden geholpen.

American Insurgents biedt dan ook belangrijke lessen voor de manier waarop activisten in de VS en elders vandaag de dag bewegingen tegen imperialisme kunnen opbouwen.

American Insurgents (2012) is uitgegeven door Haymarket. Richard Seymour schreef eerder The Liberal Defence of Murder en The Meaning of David Cameron. Daarnaast is hij bekend van zijn blog Lenin’s Tomb.