Hoe zou socialisme werken?

De Occupy-beweging heeft laten zien dat veel mensen zich verzetten tegen een wereld waarin 1% zich verrijkt ten koste van 99% van de bevolking. Revolutionairen vechten voor een maatschappij waarin mensen zelf de controle hebben over de productiemiddelen – een systeem waarin niet winst, maar menselijke behoefte het uitgangspunt is. Hoe zou zo’n samenleving eruit zien?
11 februari 2012

Door Kees Hoogendijk

Van begin af aan heeft de Occupy-beweging naast veel sympathie ook veel kritiek gekregen. De activisten zouden geen oplossingen hebben en ‘dromers’ zijn. Deze verwijten worden ook revolutionairen voorgehouden. Wie stelt dat een andere wereld mogelijk is, krijgt al snel te horen dat dit niet meer is dan idealistisch en naïef. Van kind af aan leren we dat het kapitalisme een gegeven is en het hooguit mogelijk is de scherpe kantjes er vanaf te halen.

Maar uitbuiting, racisme en de uitputting van de aarde zijn allemaal problemen die inherent zijn aan kapitalisme. Willen we daar vanaf, dan zullen we met dit systeem moeten breken en er iets fundamenteel anders – socialisme – voor in de plaats moeten brengen.

Er zijn veel misvattingen over wat socialisme is. Allereerst heeft het niets te maken met landen als Noord-Korea, China en Cuba. We willen geen politiestaat. Socialisme gaat juist over vrijheid. Gewone mensen die de samenleving besturen. Gebeurt dat nu dan niet? Menigeen vindt het volstrekt logisch dat we in de meeste landen op deze wereld mogen stemmen op vertegenwoordigers in het parlement. Maar de top van multinationals wordt niet door ons gekozen, terwijl die verantwoordelijk is voor ingrijpende beslissingen met consequenties voor heel veel werknemers.

Over het beleid op de eigen werkvloer hebben we weinig tot niets te zeggen. Voor de meeste mensen is hun baan in feite een dictatuur. Vanaf het moment dat je binnenkomt, moet je doen wat er van je gevraagd wordt. Jezelf ervan onttrekken gaat niet, want dan heb je geen inkomen. We besteden het grootste deel van onze tijd aan werk. Daarmee maakt de dictatuur van het moeten werken ons leven niet democratisch. Ook scholen en universiteiten zijn er vooral voor bedoeld om ons te disciplineren en voor te bereiden op werk.

Directe democratie

In een socialistische wereld zou democratie op de werkplek een belangrijk vertrekpunt zijn. We zouden leidinggevenden kiezen uit mensen zoals jij en ik en ze vervangen wanneer we dat nodig zouden vinden. Die directe vorm van democratie kan ook worden toegepast op de economie als geheel.

Over de meeste economische beslissingen die ons leven bepalen hebben we al helemaal geen controle. Het kapitalisme draait om winst, waarbij bedrijven met elkaar moeten concurreren. Wie niet winstgevend is telt niet meer mee en verdwijnt. De economie in het socialisme zou niet gebaseerd zijn op winst, maar op menselijke behoefte. Op basis daarvan zou gepland worden wat er nodig is.

Nu vindt er binnen het kapitalisme ook planning plaats. De economie zoals we die kennen zou niet werken als er niet veel aandacht werd besteed aan coördinatie en vooruit denken. De vraag is alleen: waar wordt die planning op gebaseerd? En wie controleert die planning?

Een voorbeeld van complexe planning binnen het kapitalisme is de productie van medicijnen. De schreeuwende behoefte aan medicijnen zou voorop moeten staan in de planning, maar in plaats daarvan is winst het uitgangspunt. Fabrikanten houden wetenschappelijke informatie liever voor zichzelf door geneesmiddelen te patenteren in plaats van de informatie te delen. Arme mensen die de dure geneesmiddelen niet kunnen betalen, maar ze wel hard nodig hebben, zijn hiervan de dupe.

Socialistische planning gaat over het uitbreiden van democratische controle over de economie. Op die manier worden we met z’n allen in staat gesteld om mee te beslissen over hoe we het best kunnen omgaan met de verdeling en het gebruik van productiemiddelen. Op iedere werkplek zouden afgevaardigden gekozen kunnen worden.

In iedere stad zouden die vertegenwoordigers bij wijze van spreken wekelijks bij elkaar kunnen komen om beslissingen te nemen over wat er nodig is. Sommigen willen misschien meer aandacht voor ouderenzorg, anderen willen misschien alle aandacht voor het milieu. Het belangrijkste van deze discussies is dat ze volledig democratisch moeten zijn.

Tijdens de revolutie in Rusland in 1905 zagen Lenin en Trotski dat arbeiders zich begonnen te organiseren in arbeidersraden (‘sovjets’). Deze raden werden door arbeiders zelf democratisch georganiseerd en regelden het draaiende houden van de fabrieken onder eigen bestuur. Lenin en Trotski zagen in deze vorm van arbeiderszelfbestuur de socialistische toekomst als het ware in het klein.

Toen de bevolking in 1917 opnieuw in opstand kwam tegen de tsaar was de leus: alle macht aan de sovjets. Na 1917 volgden er nog veel momenten waarin arbeiders zelf bedrijven en fabrieken overnamen, zoals in Duitsland in 1919, in Frankrijk in 1968 en in Polen in 1980.

Planning

Critici beweren dat de huidige economie veel te complex is om er democratische planning op los te laten. Door globalisering zijn economieën onderling aan elkaar verbonden, wat het veel lastiger zou maken. Maar dit betekent niet dat planning onmogelijk is, integendeel. Nieuwe technologie maakt het makkelijker om heel direct met elkaar te communiceren en informatie van over de hele wereld te verzamelen.

Voor zover mogelijk zouden beslissingen genomen worden op lokaal niveau door bedrijfs- en buurtvergaderingen. Voor beslissingen die complexer zijn en invloed hebben op een grotere schaal zouden lichamen van afgevaardigden gekozen kunnen worden. Wie naar de opkomstcijfers kijkt bij verkiezingen kan constateren dat de meeste mensen passief zijn. Maar de geschiedenis laat juist zien dat als mensen de macht over hun dagelijkse leven terugwinnen, we een enorme toename kunnen verwachten in democratische deelname.

We weten nu niet welke beslissingen er dan precies genomen zullen worden. De meesten van ons zullen waarschijnlijk meer gelijkheid willen. Of het leuke en minder leuke werk eerlijk willen verdelen. Maar het belangrijkste is toch wel het wegnemen van angst. De angst om vernederd te worden door de leraar of baas, om dom gevonden te worden of je baan te verliezen.

Ook socialisme zal niet de perfecte wereld betekenen. Nog steeds zullen er mensen zijn die zich ongelukkig voelen en zullen er problemen opduiken. Maar het socialisme zal wel bestaanszekerheid helpen garanderen voor iedereen. Het zal de basis leggen voor een wereld waarin angst niet langer overheerst, en de ‘logica’ van concurrentie heeft plaatsgemaakt voor samenwerking.

Zo’n maatschappij kan er alleen niet komen zonder revolutie, ook dat heeft de geschiedenis ons laten zien. Om tot dat punt te komen moeten we elke strijd die we leveren op kleine en grote schaal uitbouwen, want we hebben uiteindelijk een wereld te winnen.