Moet links de interventie in Libië steunen?

De westerse interventie heeft tot verdeeldheid geleid bij linkse mensen en groeperingen. Dat was te verwachten. Als we kijken naar de Arabische wereld, dan zien we een combinatie van algehele afkeer jegens Muammar Kadhafi enerzijds en steun voor de revolutionairen anderzijds. Die combinatie heeft ervoor gezorgd dat het verzet tegen westers militair geweld tegen Kadhafi ’s troepen is afgenomen.
2 april 2011

Foto: Protest tegen de westerse interventie in Libië op zondag 27 maart in Amsterdam

Door Alex Callinicos

Het meest intelligente pleidooi voor steun aan de interventie is akomstig van mijn oude vriend Gilbert Achcar. Als een consequente tegenstander van westers imperialisme, betoogt hij dat anti-imperialisten in de huidige situatie compromissen moeten sluiten. (1)

Gilbert heeft gelijk als hij beweert dat revolutionairen soms bereid zijn geweest om hulp te aanvaarden van imperialistische machten. Kort na de Russische Revolutie van 1917 vormde de inval van Duitse troepen een bedreiging voor het voortbestaan van de jonge Sovjetrepubliek. Groot-Brittannië en Frankrijk boden hulp aan. Lenin schreef aan het Bolsjewistische Centraal Comité: ‘Voeg mijn stem alsjeblieft toe ten gunste van het aannemen van aardappelen en wapens uit handen van de Engels-Franse imperialistische rovers.’ (2)

Gilbert heeft ook gelijk als hij de claims van sommige linkse mensen verwerpt dat Kadhafi op een of andere manier ‘progressief’ zou zijn of dat de leiders van de revolutie in Benghazi Al Qaida zouden steunen. Gilbert stelt de vraag: ‘Kan iemand die zegt links te zijn, de roep negeren van een hele volksbeweging om bescherming? De bescherming komt weliswaar van een club imperialistische en misdadige agenten, maar kan niet leiden tot controle over het hele land.’

Op dit punt gaat de argumentatie me tegen staan, vooral wanneer Gilbert ook beweert dat de VS, Frankrijk en Groot-Brittanie militair hebben ingegrepen onder druk van de publieke opinie, om een bloedbad in Benghazi te voorkomen. Vergelijk dit eens met de argumenten van de rechtse Franse ‘filosoof’ Bernard Henri-Lévy. Die schepte in The Observer van afgelopen zondag op over zijn rol bij het overtuigen van president Sarkozy om westerse interventie door te drijven. ‘Wat belangrijk is in deze kwestie, is dat het recht is erkend om de soevereiniteit van een land te schenden als de mensenrechten op grove wijze geschonden worden.’ (3)

Voor ‘BHL’, zoals hij in Frankrijk bekend staat, telt de politiek van de interventie. Na de rampzalige interventie in Irak, ziet hij het als een kans om een door Tony Blair gepropageerd idee nieuw leven in te blazen. Dat is dat westerse landen het recht hebben om staten aan te vallen waarvan ze vinden dat die hun regels hebben overtreden. Maar dit is niet de belangrijkste reden voor de interventie; in ieder geval niet als we kijken naar de VS. Gilbert veegt de vloer aan met het argument dat Kadhafi aan westerse bedrijven geen toegang meer zou hebben verschaft tot Libische olie. Dat ben ik met hem eens – olie is niet de belangrijkste kwestie. De VS is erop uit om zichzelf tegenover de golf van Arabische revoluties te plaatsen die hun systeem van dominantie dreigt weg te vagen. Een adviseur van het Witte Huis vertelde aan de Finanial Times: ‘De plek in het Midden-Oosten waar we de minste belangen hebben is Libië’. In een toespeling op het koninklijke eiland waar de vijfde vloot van de VS is gelegerd, en dat het risico loopt om verstrikt te raken in een oorlog tussen het olierijke Saoedi-Arabië en Iran, voegde hij eraan toe: ‘De plek waar we het meeste aan belangen hebben is Bahrein.’ (4)

De onderdrukking in Bahrein, georkestreerd door Saoedische troepen, wijst op een poging van de machthebbers van Saoedi-Arabië en andere autocratische Golfstaten om het revolutionaire tij te keren. Barack Obama en zijn regering hebben hevige kritiek geuit op de repressie in Bahrein en Jemen. Zij hopen de revoluties te kunnen gebruiken om de Arabische samenlevingen opnieuw vorm te geven langs stabielere neoliberale lijnen. Het aanpakken van Kadhafi is voor de VS een manier om zichzelf te associëren met de revoluties, om vervolgens invloed te kunnen uitoefenen op de politiek ervan. BHL beschrijft hoe hij bij een bijeenkomst van revolutionairen in Benghazi een voordracht hield en hen trachtte te overtuigen om de hulp van het westen in te roepen. Dat is ongetwijfeld opschepperij, maar de anekdote laat zien hoeveel moeite er gedaan wordt om de revoluties in te kapselen.

En dan is er tot slot het argument, gebruikt door zowel Gilbert als BHL, dat de interventie een slachting in Benghazi heeft weten te voorkomen. Het trieste is dat slachtingen een permanent onderdeel zijn van het kapitalisme. Revolutionair links is helaas te zwak om die een halt toe te roepen. Totdat we sterker zijn, moeten we in ieder geval politieke helderheid verschaffen over wat er op het spel staat.

Noten:

(1) Gilbert Achcar – A Legitimate and Necessary Debate from an Anti-Imperialist Perspective, ZNet, 25 maart 2011

(2) The Bolsheviks and the October Revolution: Central Committee Minutes of the Russian Social-Democratic Labour Party (Bolsheviks) August 1917-February 1918 (Londen, 1974), p. 215.

(3) K. Willsher – Libya: Bernard-Henri Lévy Dismisses Criticism for Leading France to Conflict, Observer, 27 maart 2011

(4) Richard McGregor en Daniel Dombey – Foreign Policy: A Reticent America, Financial Times, 23 maart 2011